Inleiding
De tweede serie van drie feesten valt in de tweede helft van het jaar. De offers ter gelegenheid van die feesten worden allemaal in de zevende maand gebracht. Evenals de feesten van de eerste serie op een speciale manier bij elkaar horen, horen ook de feesten van de tweede serie op een speciale manier bij elkaar. De eerste serie is vooral van toepassing op de gemeente, de tweede serie heeft vooral met het oog op Israël betekenis.
Op het Feest van het bazuingeschal op de eerste dag van de zevende maand (verzen 1-6) en op de Verzoendag op de tiende dag (verzen 7-11) worden als offers gebracht boven de andere op die dag te brengen offers:
1. één jonge stier als brandoffer en
een graanoffer van drie tiende meelbloem met olie gemengd,
2. één ram als brandoffer en
een graanoffer van twee tiende meelbloem met olie gemengd,
3. zeven gave eenjarige lammeren als brandoffer met per lam
een graanoffer van een tiende meelbloem met olie gemengd en
4. één geitenbok als zondoffer.
Op het Loofhuttenfeest van de vijftiende tot de tweeëntwintigste dag (verzen 12-38) worden op de eerste dag gebracht, samen met de andere voor die dag voorgeschreven offers:
1. dertien jonge stieren met per jonge stier
een graanoffer van drie tiende fijn meel gemengd met olie,
2. twee rammen met per ram
een graanoffer van twee tiende fijn meel gemengd met olie,
3. veertien lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek met per lam
een graanoffer van een tiende fijn meel gemengd met olie en
4. één geitenbok als zondoffer.
Deze offers worden ook gebracht op de tweede tot en met de zevende dag van het feest. Er is echter één uitzondering: elke dag wordt er een jonge stier minder geofferd.
1 - 6 Offers bij het Feest van het bazuingeschal
1 In de zevende maand nu, op de eerste [dag] van de maand, moet u een heilige samenkomst houden; geen enkel dienstwerk mag u [dan] doen. Het is voor u een dag [aangekondigd] door [bazuin]geschal. 2 Dan moet u een brandoffer bereiden, als een aangename geur voor de HEERE: één jonge stier – het jong van een rund – één ram [en] zeven lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek, 3 en het bijbehorende graanoffer van meelbloem, met olie gemengd: drie tiende [efa] bij de jonge stier, twee tiende [efa] bij de ram, 4 en één tiende [efa] per lam bij de zeven lammeren; 5 en als zondoffer één geitenbok, om verzoening voor u te doen, 6 naast het maandelijkse brandoffer en het bijbehorende graanoffer, en het voortdurende brandoffer en het bijbehorende graanoffer, met de bijbehorende plengoffers, volgens de bepaling, als een aangename geur, een vuuroffer voor de HEERE.
De feesten van dit hoofdstuk spreken ons van wat God zal doen met Israël. Het begint met het Feest van het bazuingeschal. We leven in de eindtijd, waarin God weer met Israël gaat beginnen. We kunnen de tekenen waarnemen. Wij leven in geestelijke zin aan het einde van de woestijnreis van de christelijke gemeente. We kunnen misschien zeggen dat die periode is begonnen bij het klinken van de oproep: “Zie, de bruidegom! Gaat uit, <hem> tegemoet!” (Mt 25:6b). We kunnen dat zien als de voorbode van het Feest van het bazuingeschal.
Als de Bruidegom, de Heer Jezus, voor de gemeente is gekomen en haar heeft opgenomen van de aarde, zal Hij Zich weer met Israël als Zijn volk op aarde gaan bezighouden. Dat zal Hij kunnen doen op grond van Zijn offer. Zijn offer is veelzijdig. Deze veelzijdigheid wordt weergegeven in de diverse soorten offers die hier worden gebracht. Het is goed om bij het vertellen aan de Vader over Wie de Heer Jezus voor Zijn hart is, ook te denken aan Zijn voornemens met betrekking tot Israël.
7 - 11 Offers op de Verzoendag
7 Ook op de tiende [dag] van deze zevende maand moet u een heilige samenkomst houden; u moet uzelf dan verootmoedigen, geen enkel werk mag u [dan] doen. 8 Maar u moet een brandoffer aanbieden, als een aangename geur voor de HEERE: één jonge stier – het jong van een rund – één ram [en] zeven lammeren van een jaar oud. Ze moeten voor u zonder enig gebrek zijn. 9 En het bijbehorende graanoffer van meelbloem, met olie gemengd: drie tiende [efa] per jonge stier, twee tiende [efa] per ram, 10 [en] een tiende [efa] per lam bij de zeven lammeren; 11 [en] als zondoffer één geitenbok, naast het zondoffer voor de verzoening en het voortdurende brandoffer, met het bijbehorende graanoffer en de bijbehorende plengoffers.
De Verzoendag geeft uitdrukking aan de eerste uitwerking van Gods hernieuwde handelen met Zijn aardse volk. Er zal een grote verootmoediging plaatsvinden bij het volk, belijdenis van de zonden waarmee ze God hebben getergd. Het betreft de zonden van afgoderij en de verwerping van de Heer Jezus. Als ze zullen zien op Hem Die zij hebben doorstoken, zullen ze tot een grote, algemene en ook individuele rouwklacht komen (Op 1:7; Zc 12:10-14).
Dat zal leiden tot het brengen van een overvloed aan offers. De diepte van het zondebesef bewerkt een diepe en grote bewondering voor de Heer Jezus. Dat wordt in beeld hier gezien. Op de Verzoendag worden liefst dertien brandoffers gebracht. In Leviticus 16 staat het zondoffer op de voorgrond, hier vooral het brandoffer.
12 - 38 Offers op het Loofhuttenfeest
12 Ook op de vijftiende dag van deze zevende maand moet u een heilige samenkomst houden; geen enkel dienstwerk mag u [dan] doen, maar zeven dagen [lang] moet u voor de HEERE een feest vieren. 13 U moet dan als vuuroffer een brandoffer aanbieden, [als] een aangename geur voor de HEERE: dertien jonge stieren – jongen van een rund – twee rammen en veertien lammeren van een jaar oud. Ze moeten zonder enig gebrek zijn. 14 En het bijbehorende graanoffer van meelbloem, met olie gemengd: drie tiende [efa] per jonge stier bij de dertien jonge stieren, twee tiende [efa] per ram bij de twee rammen, 15 en een tiende [efa] per lam bij de veertien lammeren; 16 en als zondoffer één geitenbok, naast het voortdurende brandoffer, het bijbehorende graanoffer, en het bijbehorende plengoffer. 17 Vervolgens op de tweede dag: twaalf jonge stieren – jongen van een rund – twee rammen en veertien lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek, 18 en het bijbehorende graanoffer, en de bijbehorende plengoffers bij de jonge stieren, bij de rammen en bij de lammeren, overeenkomstig hun aantal, volgens de bepaling; 19 en als zondoffer één geitenbok, naast het voortdurende brandoffer en het bijbehorende graanoffer, met de bijbehorende plengoffers. 20 Vervolgens op de derde dag: elf jonge stieren, twee rammen en veertien lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek, 21 en de bijbehorende graanoffers en plengoffers bij de jonge stieren, bij de rammen en bij de lammeren, overeenkomstig hun aantal, volgens de bepaling; 22 en als zondoffer één bok, naast het voortdurende brandoffer, het bijbehorende graanoffer en het bijbehorende plengoffer. 23 Vervolgens op de vierde dag: tien jonge stieren, twee rammen en veertien lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek, 24 en het bijbehorende graanoffer en de bijbehorende plengoffers bij de jonge stieren, bij de rammen en bij de lammeren, overeenkomstig hun aantal, volgens de bepaling; 25 en als zondoffer één geitenbok, naast het voortdurende brandoffer, het bijbehorende graanoffer en het bijbehorende plengoffer. 26 Vervolgens op de vijfde dag: negen jonge stieren, twee rammen en veertien lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek, 27 en het bijbehorende graanoffer en de bijbehorende plengoffers bij de jonge stieren, bij de rammen en bij de lammeren, overeenkomstig hun aantal, volgens de bepaling; 28 en als zondoffer één bok, naast het voortdurende brandoffer, het bijbehorende graanoffer en het bijbehorende plengoffer. 29 Vervolgens op de zesde dag: acht jonge stieren, twee rammen en veertien lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek, 30 en het bijbehorende graanoffer en de bijbehorende plengoffers bij de jonge stieren, bij de rammen en bij de lammeren, overeenkomstig hun aantal, volgens de bepaling; 31 en als zondoffer één bok, naast het voortdurende brandoffer, het bijbehorende graanoffer en de bijbehorende plengoffers. 32 Vervolgens op de zevende dag: zeven jonge stieren, twee rammen en veertien lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek, 33 en het bijbehorende graanoffer en de bijbehorende plengoffers bij de jonge stieren, bij de rammen en bij de lammeren, overeenkomstig hun aantal, volgens de bepaling; 34 en als zondoffer één bok, naast het voortdurende brandoffer, het bijbehorende graanoffer en het bijbehorende plengoffer. 35 Op de achtste dag moet u een bijzondere samenkomst houden; geen enkel dienstwerk mag u [dan] doen. 36 U moet als vuuroffer een brandoffer offeren, [als] een aangename geur voor de HEERE: één jonge stier, één ram en zeven lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek, 37 en het bijbehorende graanoffer en de bijbehorende plengoffers bij de jonge stier, bij de ram en bij de lammeren, overeenkomstig hun aantal, volgens de bepaling; 38 en als zondoffer één bok, naast het voortdurende brandoffer, het bijbehorende graanoffer en het bijbehorende plengoffer.
De voorgaande offers getuigen al van overvloed. Daaraan wordt ter gelegenheid van dit laatste feest nog eens als het ware een vloedgolf van offers toegevoegd. Het stelt dan ook de uitbundige lofprijzing voor die God zal worden gebracht tijdens het vrederijk waarvan dit feest spreekt. We vinden die uitbundigheid bijvoorbeeld in de laatste psalmen van het boek Psalmen.
Het Loofhuttenfeest duurt zeven dagen, dat betekent een volmaakte periode. Evenals de sabbat verwijst dit feest naar het vrederijk. Het feest begint met dertien stieren. Dit is één minder dan het getal veertien dat spreekt van dubbele volmaaktheid, want de kennis van Christus bereikt ook in het vrederijk die volmaaktheid niet. We zien zelfs bij dit feest in het beeld van het afnemen van het aantal offers dat de waardering van het offer van Christus zal afnemen naarmate de tijd van het vrederijk verstrijkt. Maar het afnemen gaat niet verder dan tot “op de zevende dag: zeven jonge stieren” (vers 32). Bij het afnemen van de waardering blijft de volmaakte – waarvan het getal zeven spreekt – waarde van het werk zelf voor de aandacht staan.
We zien dit verschijnsel van afnemende waardering ook in de geschiedenis van de gemeente die in Openbaring 2-3 profetisch aan ons wordt voorgesteld. Het begint met het verlaten van de eerste liefde in de zendbrief aan de gemeente in Efeze (Op 2:4) en eindigt met walgelijke lauwheid in de zendbrief aan de gemeente in Laodicéa (Op 3:16).
Er is echter nog sprake van een achtste dag (vers 35). Dat spreekt van een nieuw begin en tevens van een begin zonder einde. Na de periode van het vrederijk volgt de eeuwigheid. Daar is alles nieuw en zonder einde. Ook op die dag moeten de voorgeschreven offers worden gebracht. Alles wat van God is, hetzij in de tijd, hetzij voor de eeuwigheid, is uitsluitend gegrond op het werk van de Heer Jezus.
Op de achtste dag worden dezelfde offers gebracht als op de Verzoendag. De grote verzoening die door de Heer Jezus op het kruis is verricht, blijft tot in eeuwigheid de zekere basis van alles wat we daar voortdurend, zonder onderbreking en volmaakt mogen genieten (Hb 9:12; 10:14).
Bij alle volheid die bij alle feesten en vooral bij het Loofhuttenfeest aanwezig is, ontbreekt het zondoffer niet. Dat toont aan dat, hoezeer we ook gezegend zijn met alles wat het werk van Christus voor ons heeft bewerkt, we ook altijd zullen denken aan wat nodig is geweest voor onze zonden. Nooit zullen we vergeten dat Zijn werk ook noodzakelijk is geweest voor de reiniging van onze zonden: “Want hij bij wie deze dingen niet zijn, is blind, kortzichtig, en is de reiniging van zijn vroegere zonden vergeten” (2Pt 1:9).
39 - 40 Bekrachtiging van het voorgaande
39 Deze dingen moet u voor de HEERE doen op uw feestdagen, naast uw geloften en de vrijwillige gaven bij uw brandoffers, bij uw graanoffers, bij uw plengoffers en bij uw dankoffers. 40 En Mozes zei [dit] tegen de Israëlieten, overeenkomstig alles wat de HEERE aan Mozes geboden had.
God geeft hier de bekrachtiging van het voorgaande. Tevens maakt Hij er melding van dat de gegeven voorschriften de vrijwilligheid van andere offers niet aantast. Hij heeft recht op onze aanbidding. Dat is terecht. Hij zoekt ook naar harten die Hem in vrijwillige aanbidding naderen, zoals de Heer Jezus zegt: “De Vader zoekt zulke [personen] die Hem aanbidden” (Jh 4:23).
Een dergelijke gezindheid zien we bij het volk Israël in de dagen van koning Josia: “Nadat heel de gemeente overleg gepleegd had of [zij] nog zeven dagen [feest zouden] vieren, vierden zij [nog] zeven dagen [feest, met] blijdschap” (2Kr 30:23). Na het verplichte vieren van het Loofhuttenfeest wordt er met een vrijwillig hart nog eens zeven dagen feest aan toegevoegd.