Inleiding
Wat de opwekking onder Josia kenmerkt, is de grote nadruk op het Woord van God. Het wetboek, het Woord van God, wordt herontdekt. Dit brengt bij Josia een grote schok teweeg. We zien dat terug in de Reformatie, waardoor de breuk met Rome ontstaat. Ondanks de Reformatie blijft veel bestaan wat in strijd is met de Schrift. Een nadere Reformatie is nodig, want hun “werken” zijn “niet volkomen bevonden” (Op 3:2).
1 - 7 Josia koning van Juda
1 Josia was acht jaar oud toen hij koning werd, en regeerde eenendertig jaar in Jeruzalem. 2 Hij deed wat juist was in de ogen van de HEERE, en ging in de wegen van zijn vader David en week niet af naar rechts of naar links. 3 In het achtste jaar van zijn regering, toen hij nog een jongeman was, begon hij de God van zijn vader David te zoeken. In het twaalfde jaar begon hij Juda en Jeruzalem van de [offer]hoogten, de gewijde palen, en de gesneden en de gegoten beelden te reinigen. 4 En men brak voor zijn [ogen] de altaren van de Baäls af. Hij brak de wierookaltaren, die er bovenop stonden, stuk. Ook de gewijde palen en de gesneden en gegoten beelden brak hij in stukken en hij verpulverde [ze], en hij strooide [het stof] op de graven van hen die daaraan geofferd hadden. 5 De beenderen van de priesters verbrandde hij op hun altaren. Zo reinigde hij Juda en Jeruzalem. 6 Ook in de steden van Manasse, Efraïm en Simeon, ja, tot Naftali toe, onderzocht hij hun huizen rondom. 7 Hij brak de altaren en de gewijde palen af, verbrijzelde de gesneden beelden door [ze] te verpulveren en brak al de wierookaltaren in heel het land van Israël stuk. Daarna keerde hij terug naar Jeruzalem.
Josia wordt, als hij nog maar acht jaar oud is, koning in de plaats van zijn goddeloze vader Amon (vers 1). Het is een groot wonder dat in het huis van de goddeloze Amon een jongen als Josia opgroeit. Wel zal in de eerste jaren van zijn regering alles nog zijn gebleven in de lijn van zijn goddeloze vader, want hij is nog te jong om zelf iets te ondernemen. Toch groeit hij van jongs af op in de dingen van de HEERE.
Jong zijn én verblijven in of belangstelling hebben voor het heiligdom zijn vaker samen te vinden in de Schrift. We zien dat bijvoorbeeld ook bij Jozua, Samuel en Salomo. In Josia zien we een gevoelig hart dat onderworpen is aan het Woord en een geweten dat rekening houdt met de gedachten en de wil van God.
Josia betekent ‘ondersteund door de HEERE’ of ‘voor wie de HEERE zorgt’ of ‘door de HEERE gegeven’. Hij regeert eenendertig jaar, van 640-609 v.Chr. Dat is in de eindtijd van Juda, achthonderd jaar na Mozes en vierhonderd jaar na David. Zoals gezegd, is zijn vader, Amon, een goddeloze man geweest. Mogelijk heeft Josia zijn grootvader Manasse alleen meegemaakt in diens goede tijd en heeft dat mede zijn gezegende uitwerking in zijn leven. Timotheüs heeft naast zijn moeder ook veel te danken aan zijn grootmoeder (2Tm 1:5). Grootouders kunnen een wezenlijke bijdrage leveren aan de vorming van hun kleinkinderen.
Het algemene kenmerk van zijn leven is, dat hij doet wat juist is in de ogen van de HEERE (vers 2). De HEERE kijkt met welgevallen naar hem. Hier ziet Hij iemand die herinnert aan David, de man naar Zijn hart. Er wordt geen geestelijk helper genoemd, zoals eens bij Joas (2Kr 24:2). Het lijkt erop dat Josia een persoonlijke omgang met God heeft.
Een kind dat koning wordt, is niet direct een bewijs van Gods genade, maar eerder een oordeel over de trouweloosheid van het volk (Pr 10:16a; Js 3:4). Als God echter een wijs kind geeft, is dat beter “dan een oude maar dwaze koning die van geen waarschuwing meer wil weten” (Pr 4:13). Josia is zo’n wijs kind. Hij is wijs omdat hij de HEERE vreest.
Zijn wandel wordt vergeleken met die van zijn vader David, zoals dat ook van Hizkia wordt vermeld (2Kr 29:2). Hij is evenwichtig in zijn geloof en dienen van de HEERE. Hij wijkt niet af “naar rechts of naar links” (Dt 5:32). Het is altijd een groot gevaar voor ieder kind van God dat hij óf naar rechts óf naar links afwijkt.
We wijken naar rechts af als we de waarheid van Gods Woord zonder liefde toepassen; we wijken naar links af als we alleen maar over liefde praten zonder de waarheid van Gods Woord toe te passen. Het is zaak dat we een wandel hebben waarbij we niet vervallen tot enerzijds sektarische bekrompenheid, dat is afwijken naar rechts, en anderzijds vleselijke vrijheid, dat is afwijken naar links.
In het achtste jaar van zijn regering (vers 3a), hij is dan zestien jaar oud, maakt hij de persoonlijke keus om de God van zijn vader David te zoeken. De kinderjaren zijn dan voorbij. Er is groei naar volwassenheid. Op de belangrijke leeftijd van zestien jaar begint hij God te zoeken. Hij zoekt God niet als zondaar, maar als iemand die Hem bewust wil betrekken bij al zijn bezigheden.
Eerst wandelt Josia in de wegen van zijn vader David (vers 2). Nu begint hij de God van zijn vader David te zoeken. Bij jongeren is het eerst het voorbeeld dat doet wandelen, daarna wordt gezocht naar de bron van kracht voor die wandel. Het voorbeeld van David verwijst Josia naar God. Zo moet de wandel van ouderen verwijzen naar de Heer Jezus. Dan zullen jonge mensen niet de ouderen, maar Hem gaan zoeken.
In het twaalfde jaar van zijn regering (vers 3b), hij is dan twintig, begint hij opruiming te houden. Dat is waarschijnlijk eerder niet mogelijk vanwege zijn afhankelijkheid van anderen. Als hij begint met de reiniging van het land, is het wetboek nog niet gevonden. Dat wijst erop dat iemand die met de Heer leeft, het verlangen heeft dat de dingen in overeenstemming zijn met Hem. Het geweten is dan geoefend in Zijn tegenwoordigheid en voelt aan wat juist is, zonder een uitdrukkelijk woord uit Gods Woord. Wat gebeurt, is er wel helemaal mee in overstemming.
Dan geeft de Heilige Geest een verslag van de moedige daden van Josia (verzen 4-7). Josia wil Jeruzalem en Juda reinigen van plekken die uiting geven aan verachting voor het centrum dat God gekozen heeft. Hij zal omgeven zijn door mensen die zijn werk niet kunnen waarderen. In elk geval krijgt hij niet veel steun. En hoewel het volk hem niet tegenstaat, is hun hart ook niet met hem. Het is een werk van individueel geloof.
De verscheidenheid aan voorwerpen die Josia vernietigt (vers 4), geeft een indruk van het arsenaal aan misleidingen dat de satan heeft om Gods volk ontrouw aan zijn God te maken. Vaak moeten ook wij uit ons leven meerdere dingen opruimen om weer plaats te bieden aan de Heer Jezus. Als één vorm van kwaad ons leven is binnengekomen, biedt dat een opening voor andere vormen van kwaad.
Josia zoekt eerst God, daarna gaat hij aan het werk. Het is belangrijk voor jonge gelovigen eerst in het verborgen de omgang met de Heer Jezus te hebben en door Hem onderwezen en opgevoed te worden. Pas als dat aanwezig is, kan er een openlijke taak worden verricht. Eerst moeten de wortels diep in het Woord van God geslagen worden, daarna komt de groei en het vrucht dragen. Dat heeft Josia nodig, want hij heeft een enorm werk te doen.
Bij Hizkia vindt deze reiniging plaats aan het einde van zijn regering als de consequentie van de innerlijke reiniging. Josia begint met de uiterlijke reiniging. Daarbij gaat hij grondiger te werk dan zijn grootvader Manasse na diens bekering, want hij verbreekt niet alleen, maar verpulvert ook. Hij vernietigt alles wat in strijd is met Gods inzetting dat er maar één altaar is, Zijn altaar, en dat er maar één huis is, Zijn huis. Dit zijn zaken die geen concurrentie dulden. Er is voor Josia geen compromis in heilige dingen.
Hij strooit de as van de afgoden over de graven van de afgodendienaars. Het is een voorbeeld dat bij iemands dood zijn werken hem in het oordeel volgen (vgl. 1Tm 5:24; vgl. Op 14:13). Het is met de dood niet afgelopen. Met het verbranden van de beenderen van de priesters op het altaar (vers 5) vervult hij de voorzegging van de man Gods uit Juda (1Kn 13:2).
De tweede fase van zijn reiniging is dat hij zelfs naar steden van de tien stammen gaat (vers 6), terwijl die stammen al zijn weggevoerd. Daar zal nog maar een handjevol mensen wonen. Het is voor hem echter ook het heilige land. Hij breekt al de wierookaltaren “in het gehele land van Israël” (vers 7) stuk. Het spreekt ervan dat hij het hele persoonlijke, dagelijkse leven reinigt.
Daarbij zien we dat, evenals bij Hizkia, elke sektarische gedachte hem vreemd is. Voor ons, nieuwtestamentische gelovigen, is de eenheid van de gemeente, het ene lichaam, het uitgangspunt van samenkomen en samenleven. Die grondslag is niet beperkt tot hen die gelijk denken, maar is voor ieder die tot de gemeente behoort. Josia heeft een boodschap voor het hele volk, niet alleen voor Juda. Wie we nog kunnen bereiken met Gods Woord, mogen we laten zien wat dat Woord over de gemeente zegt.
Josia komt niet met een boodschap die er lekker in gaat. Hij komt de altaren uitroeien! Hij komt niet met een goedkope boodschap. Hij komt hun vertellen wat in strijd is met Gods Woord. Hij vertelt hun dit alles, hoewel hij geen Bijbel bezit, want die wordt pas later gevonden. Toch kan hij hun dit alles vertellen omdat hij besef heeft van Gods heiligheid.
8 - 13 Zorg voor het huis van de HEERE
8 In het achttiende jaar van zijn regering, toen hij het land en het huis gereinigd had, stuurde hij Safan, de zoon van Azalia, en Maäseja, de leider van de stad, en Joah, de zoon van Joahaz, de kanselier, om het huis van de HEERE, zijn God, te herstellen. 9 Zij gingen naar de hogepriester Hilkia, en gaven [al] het geld dat in het huis van God gebracht was, dat de Levieten, de deurwachters, ingezameld hadden uit de hand van Manasse en Efraïm, van heel het overblijfsel van Israël en van heel Juda en Benjamin, en [die daarmee] naar Jeruzalem teruggekeerd waren. 10 Zij gaven [dat] in handen van de uitvoerders van het werk die aangesteld waren over het huis van de HEERE, en die gaven het [weer] aan de uitvoerders van het werk die in het huis van de HEERE werkten om het huis te repareren en te herstellen. 11 Zij gaven [dat] aan de ambachtslieden en de bouwlieden, om gehouwen stenen te kopen en hout voor de verbindingsstukken, en om de huizen die de koningen van Juda hebben laten vervallen, van een zoldering te voorzien. 12 De mannen verrichtten trouw het werk. Zij die over hen aangesteld waren, waren Jahath en Obadja, Levieten van de nakomelingen van Merari; en Zacharia en Mesullam, van de nakomelingen van de Kahathieten, om leiding te geven. En die Levieten, [te weten] allen die goed muziekinstrumenten konden bespelen, 13 gingen ook over de lastdragers en gaven leiding aan ieder die het werk uitvoerde, aan elk dienstwerk. [Anderen] uit de Levieten waren schrijvers, beambten en poortwachters.
In deze verzen zien we de derde fase van de opwekking en dat is het herstel van de tempel. Na de reiniging, wat we negatief kunnen noemen, er wordt iets weggedaan, komt nu het herstel, wat we positief kunnen noemen, er wordt iets opgebouwd. We zijn “in het achttiende jaar van zijn regering” (vers 8). Josia is dan zesentwintig en geen pasbekeerde meer (1Tm 3:6). Hij kan zorg gaan dragen voor de tempel. Josia heeft een eigen relatie met God, Die “zijn God” wordt genoemd.
Wie God zo kent en liefheeft, heeft ook Zijn huis lief. Zo iemand zal luisteren naar de instructies over zijn gedrag in het huis van God. Herstel van Gods huis heeft ermee te maken dat wij ons in Gods huis gedragen op een wijze die past bij Hem van Wie het huis is en Die Zijn gedragsregels voor Zijn huis heeft opgesteld (1Tm 3:15). Verwarring in Gods huis is het gevolg van het opstellen van regels door mensen. Waar dat het geval is, moet dat worden gecorrigeerd.
Dit gedrag in Gods huis gaat allen aan. Het herstellen van wat verkeerd is gegaan, is de zorg van allen. Zo hebben de Levieten geld verzameld uit het hele land om daarmee de tempel te herstellen (vers 9). Het huis van God is niet het eigendom of de zorg van een klein groepje in Juda.
Dit is ook op ons van toepassing. De geestelijke gezondheid van een plaatselijke gemeente hangt af van wat de afzonderlijke leden inbrengen. Als ieder een goede bijdrage levert, wordt de tempel als woonplaats van God weer volledig aan God toegewijd.
Trouwe mensen gaan aan het werk om het huis van de HEERE te herstellen. Er zijn twee soorten uitvoerders (vers 10). Er zijn uitvoerders die toezicht houden en er zijn uitvoerders die repareren en herstellen. Deze twee categorieën kunnen we in het Nieuwe Testament herkennen in de opzieners of herders en de leraren. Deze uitvoerders voorzien de ambachtslieden en bouwlieden van de nodige materialen (vers 11).
De tempel is in verval geraakt. Daarvoor zijn de koningen van Juda verantwoordelijk (vers 11b). De tempel is voor ons een beeld van de gemeente (1Ko 3:16) en van het lichaam van de gelovige (1Ko 6:19). Uit beide moet alles worden verwijderd wat in tegenspraak is met Hem Die erin woont, dat is God de Heilige Geest. Na het reinigen van het land – het dagelijks leven –, moeten het samenkomen van de gelovigen als gemeente en het hart van de gelovigen worden gereinigd.
De materialen zijn gehouwen stenen en hout. In de stenen kunnen we een beeld zien van de gelovigen, die “levende stenen” (1Pt 2:5) worden genoemd. Zij worden ingevoegd in de tempel. Het ziet erop dat gelovigen onderwezen worden over hun plaats in de gemeente. Het hout wordt gebruikt voor “de verbindingsstukken”. Hierin kunnen we een beeld zien van de groei van de gelovigen in samenhang met andere gelovigen.
Het hout wordt ook gebruikt om vervallen huizen “van een zoldering te voorzien”. Dit verwijst ons naar de manier waarop wij denken. Wij moeten als koningen – dat zijn we door het geloof geworden (Op 1:6) – oog hebben voor de open plekken in ons denken. Het gaat om het onderkennen van het gevaar dat boze machten uit de hemelse gewesten ons denken beïnvloeden. Daarom moeten we “de helm van de behoudenis” (Ef 6:17) op ons hoofd, op ons denken, zetten.
Het verval van Gods huis is veroorzaakt door de ontrouw van de mens. Alleen trouwe mensen kunnen een waardevolle bijdrage leveren aan het herstel van Gods huis (vers 12). De apostel Paulus is zo’n trouwe werker. Hij kan zeggen dat de Heer “hem trouw heeft geacht” (1Tm 1:12). Timotheüs is ook zo’n trouwe werker. Paulus noemt hem zijn “trouw kind in [de] Heer” (1Ko 4:17).
De leidinggevenden zijn Levieten “die goed muziekinstrumenten konden bespelen”. We zien hier een mooie harmonie tussen de dienst aan God – Hem eren op welluidende wijze – en de dienst aan de heiligen – hen leiden in het bezig zijn met Gods huis. Deze Levieten met hun welluidende muziek worden speciaal verbonden met “de lastdragers” en “ieder die het werk uitvoerde” (vers 13). Zware lasten en allerlei werk worden lichter als we eraan denken voor Wie we ons werk doen. Als bij ons werk de Heer Jezus voor onze aandacht staat, worden we blij en dankbaar dat we Hem mogen dienen. We ervaren dan de waarheid van Zijn woorden: “Mijn juk is zacht en Mijn last is licht” (Mt 11:30).
Levieten geven niet alleen leiding. Er zijn er ook die direct bij het dienstwerk betrokken zijn als “schrijvers, beambten en poortwachters”. Sommigen noteren alles wat er gebeurt, anderen zien toe op de bouw en weer anderen bewaken. Het is de tragiek van de christenheid dat het opzienerschap een status boven de andere gelovigen is geworden. We zien dat in de kerkelijke hiërarchie zowel in het protestantisme als in het rooms-katholicisme. Opzieners hebben een taak te midden van of onder Gods volk en niet erboven (Mt 23:9-10; Hd 20:28; 1Pt 5:2-3).
14 - 18 Het wetboek gevonden
14 Toen zij het geld dat in het huis van de HEERE gebracht was, tevoorschijn haalden, vond de priester Hilkia het wetboek van de HEERE, [gegeven] door de hand van Mozes. 15 En Hilkia nam het woord en zei tegen de schrijver Safan: Ik heb het wetboek gevonden in het huis van de HEERE. Hilkia gaf die boek[rol] aan Safan. 16 Safan bracht die boek[rol] naar de koning en bracht de koning bovendien verslag uit door te zeggen: Alles wat in de hand van uw dienaren gegeven is, dat doen zij. 17 Zij hebben het geld dat in het huis van de HEERE gevonden is, ingezameld, en hebben het in handen gegeven van hen die aangesteld zijn, en in handen van hen die het werk uitvoeren. 18 Ook maakte de schrijver Safan [het volgende] aan de koning bekend: De priester Hilkia heeft mij een boek[rol] gegeven. En Safan las eruit voor in de tegenwoordigheid van de koning.
De vierde fase in de opwekking is het vinden van het wetboek. Deze ontdekking wordt gedaan, terwijl ze bezig zijn met het geld voor het huis van de HEERE (vers 14). Als wij bezig zijn met de belangen van Gods huis, zal God onze ogen openen voor Zijn Woord, dat wil zeggen dat Hij door Zijn Woord tot ons hart zal gaan spreken. Het Woord gaat voor ons leven.
De vinder van het boek, de priester Hilkia, geeft het boek aan Safan met de woorden: “Ik heb het wetboek gevonden in het huis van de HEERE” (vers 15). In de toepassing op ons kan dit getuigenis door velen worden nagezegd. Veel gelovigen hebben de waarheid van Gods Woord ontdekt door het onderwijs in de plaatselijke gemeente. Dat is de gebruikelijke ‘vindplaats’ van het Woord. In de gemeente wordt het Woord verkondigd en uitgelegd. Het wil niet zeggen dat de gemeente leert, want het onderwijs wordt gegeven door de leraren die de Heer Jezus heeft gegeven, terwijl ieder die ernaar luistert het Woord moet onderzoeken of die dingen zo zijn (Hd 17:11).
“De leer van de apostelen” wordt onderwezen in de eerste gemeente in Jeruzalem (Hd 2:42). In een van de eerste gemeenten uit de heidenen, die in Antiochië, wordt ook eerst een jaar lang onderwijs gegeven uit Gods Woord (Hd 11:26). Onderwijs in Gods Woord in gemeenteverband is belangrijk om te groeien in het geloof. Dat sluit overigens de persoonlijke studie van Gods Woord op geen enkele manier uit, maar bevordert die juist.
Safan gaat met het gevonden wetboek naar Josia (vers 16a). Eerst brengt hij verslag uit van de werkzaamheden (verzen 16b-17). Hij meldt van de dienaren dat zij gehoorzaam doen wat ze moeten doen. Dat is een mooi getuigenis. Hopelijk kan ook van ons worden getuigd tegenover de Heer Jezus en ook anderen dat wij doen wat ons “in handen gegeven” is (vgl. 1Tm 4:15). Het is belangrijk dat wij werken met wat de Heer ons heeft toevertrouwd. Dat wordt door anderen opgemerkt.
Na het verslag van de trouw van de werkers vertelt Safan Josia over de boekrol die de priester Hilkia hem heeft gegeven en begint eruit voor te lezen (vers 18). Het is de eerste keer in zijn leven dat Josia Gods Woord hoort. Hij komt hier voor de eerste keer in aanraking met de kracht van het Woord, dat een geweldige uitwerking op hem heeft. Hoe belangrijk is het ook voor ons om telkens als we Gods Woord lezen, het zo te doen alsof het voor de eerste keer is. Dan zullen we er telkens de kracht van ervaren en zal het de uitwerking hebben die het ook bij Josia heeft.
19 - 22 De uitwerking
19 Het gebeurde nu, toen de koning de wetswoorden hoorde, dat hij zijn kleren scheurde. 20 Toen gaf de koning [de volgende] opdracht aan Hilkia, Ahikam, de zoon van Safan, Abdon, de zoon van Micha, de schrijver Safan, en Asaja, de dienaar van de koning: 21 Ga de HEERE raadplegen, voor mij en voor wie overgebleven zijn in Israël en in Juda, over de woorden van deze boek[rol] die gevonden is. Want de grimmigheid van de HEERE die over ons is uitgegoten, is groot, omdat onze vaderen het woord van de HEERE niet nauwlettend in acht genomen hebben, overeenkomstig alles wat in deze boek[rol] geschreven is. 22 Toen ging Hilkia met [hen] die de koning [gestuurd had], naar de profetes Hulda, de vrouw van Sallum, de zoon van Tokhat, de zoon van Hasra, de beheerder van de [priester]kleding – zij woonde in Jeruzalem, in het nieuwe gedeelte – en zij spraken met haar overeenkomstig die [opdracht].
Als Josia het Woord van God hoort, is hij direct onder de indruk (vers 19). Josia toont de ware geest van de Reformatie. Wie door het Woord geraakt is, zal vragen wat hij moet doen (Hd 2:37). Als het Woord van God tot ons komt en we zien dat er in ons leven dingen zijn die niet deugen, laten we dan niet reageren zoals de zoon van Josia, Jojakim, doet. Hij snijdt het Woord in stukken, hij verscheurt het Woord en niet zijn kleren (Jr 36:23-24). Josia reageert anders. Hij scheurt zijn kleren. Het Woord werkt in hem (1Th 2:13).
Het Woord dat achthonderd jaar geleden door Mozes is gegeven (vers 14), heeft niets aan kracht verloren. Het heeft op Josia zijn volle uitwerking. Dat komt omdat Josia zich ervoor buigt. Hij zegt niet: ‘Dat is niet meer van deze tijd, het heeft ons niets meer te zeggen.’ Nee, hij is erdoor overtuigd en weet dat het nog steeds zijn volle betekenis heeft.
Josia onderneemt direct actie. Als Gods Woord tot ons komt en wij zijn ons dat bewust, zal dat ons tot actie bewegen. Josia wil weten wat de HEERE wil en geeft enkele dienaren de opdracht Hem te gaan raadplegen (verzen 20-21a). We lezen zijn motivatie (vers 21b). Josia ziet dat God moet oordelen vanwege de ontrouw van het volk. Die ontrouw is het gevolg van het niet nauwlettend in acht nemen van Gods Woord. Omdat er van oordelen sprake is, is er mogelijk gelezen uit het boek Deuteronomium (vgl. Dt 31:16-19; 32:16-43).
De oordelen zijn voor Josia geen reden om bij de pakken te gaan neerzitten. Er is een weg van herstel. Hij weet dat die hem kan worden gewezen door de profetes Hulda (vers 22). De geestelijke kracht ligt bij een vrouw, zoals in de tijd van de richters bij Debora (Ri 4:4-5). Als dat de situatie is, betekent het dat Gods volk ver van Hem is afgeweken.
Hulda woont in een nieuwe wijk van Jeruzalem, waarschijnlijk in een onopvallend huis, misschien wel in wat wij een ‘rijtjeshuis’ noemen. Ze is getrouwd met “de beheerder van de [priester]kleding”. Kleding spreekt van onze gewoonten, wat mensen van ons zien. Spreekt dit er niet van hoe het Woord van God zichtbaar moet worden in ons leven, dat Christus in ons leven wordt gemanifesteerd? Het is Gods bedoeling dat wij door ons leven de leer van Christus versieren (Tt 2:10b).
23 - 28 Boodschap van Hulda
23 Zij zei tegen hen: Zo zegt de HEERE, de God van Israël: Zeg tegen de man die u naar Mij toe gestuurd heeft: 24 Zo zegt de HEERE: Zie, Ik ga onheil over deze plaats brengen en over de inwoners ervan, [namelijk] al de vervloekingen die in de boek[rol] beschreven zijn die men in de tegenwoordigheid van de koning van Juda gelezen heeft. 25 Omdat zij Mij verlaten hebben en reukoffers aan andere goden gebracht hebben, zodat zij Mij tot toorn verwekt hebben met al het werk van hun handen, daarom zal Mijn grimmigheid uitgegoten worden over deze plaats en niet uitgeblust worden. 26 Maar tegen de koning van Juda, die u gestuurd heeft om de HEERE te raadplegen, tegen hem moet u dit zeggen: Zo zegt de HEERE, de God van Israël: Wat betreft de woorden die u gehoord hebt, 27 omdat uw hart week geworden is en u zich voor het aangezicht van God vernederd hebt, toen u Zijn woorden hoorde tegen deze plaats en de inwoners ervan, en u zich voor Mijn aangezicht vernederd hebt, u uw kleren gescheurd hebt en voor Mijn aangezicht gehuild hebt, daarom heb Ík [u] ook verhoord, spreekt de HEERE. 28 Zie, Ik ga u met uw vaderen verenigen en u zult met vrede in uw graf bijgezet worden. Uw ogen zullen al het onheil dat Ik over deze plaats en over de inwoners ervan ga brengen, niet zien. Daarop brachten zij de koning verslag uit.
Hulda begint haar boodschap met direct op de oorsprong daarvan te wijzen (vers 23). Wat ze zegt, zijn niet haar woorden, maar de woorden van “de HEERE, de God van Israël”. Dat kan alleen iemand zeggen die werkelijk de woorden van de HEERE spreekt. Het gebeurt vandaag helaas nogal eens dat die woorden worden geuit door mensen die alleen op eigen voordeel uit zijn (Ez 13:7).
Hulda richt de woorden van de HEERE tot “de man die u naar Mij toegestuurd heeft”. Over Josia wordt gesproken als ‘man’, niet als koning. In de tegenwoordigheid van de HEERE is geen plaats voor de belangrijkheid van de mens.
In vers 24 spreekt Hulda voor de tweede keer de woorden “zo zegt de HEERE” uit. Nu zijn ze de inleiding op wat de HEERE gaat doen en waarom Hij dat gaat doen (vers 25). Josia heeft weliswaar de tempel hersteld, maar het volk heeft zich niet van harte en met berouw over zijn afgoderij tot de HEERE bekeerd. Het volk heeft de HEERE verlaten en daarom is het oordeel onafwendbaar.
Vervolgens heeft ze een persoonlijk woord voor Josia (vers 26). Ze merkt daarbij op, dat Josia zijn dienaren heeft gestuurd “om de HEERE te raadplegen”. Zulke acties waardeert de HEERE zeer en Hij noteert ze met vreugde. Het persoonlijke woord voor Josia wordt ingeleid met de woorden die Hulda al twee keer eerder in de mond heeft genomen. De HEERE waardeert niet alleen het feit dat Josia Hem wil raadplegen, maar Hij ziet ook de gezindheid van zijn hart (vers 27; vgl. 1Kn 21:20-29).
De gezindheid van Josia is openbaar geworden bij het horen van de woorden van de HEERE. Het heeft hem tot vernedering voor Gods aangezicht gebracht. Daarvan heeft hij het uiterlijke teken laten zien in het scheuren van zijn kleren en het huilen voor Gods aangezicht. Een hart dat week geworden is voor Zijn aangezicht, laat die weekheid en vernedering ook zien. We kunnen onze kleren scheuren en huilen zonder dat er echt berouw is. Bij Josia is alles echt.
Om die reden doet de HEERE Josia een persoonlijke belofte (vers 28). Die belofte is dat hij van alle onheil dat de HEERE over Jeruzalem gaat brengen, niets zal zien (vgl. Js 57:1-2; 2Kr 32:26). Voordat de oordelen komen, zal Josia door de HEERE met zijn vaderen worden verenigd en in vrede begraven worden. We kunnen dit toepassen op het wegnemen van de gemeente van de aarde voordat God Zijn oordelen over de aarde zal laten komen (Op 3:10; 1Th 1:9-10).
Als Hulda is uitgesproken, brengen de dienaren Josia verslag uit. Dat brengt hem weer tot handelen. Daaraan we zien dat Josia de woorden van Hulda aanneemt als de woorden van de HEERE. Ze heeft drie keer gezegd “zo zegt de HEERE” en Josia erkent dat.
29 - 33 Reactie van Josia
29 Toen stuurde de koning [boden], en verzamelde al de oudsten van Juda en Jeruzalem. 30 De koning ging naar het huis van de HEERE, en iedere man uit Juda en de inwoners van Jeruzalem, de priesters, de Levieten, heel het volk, van de grootste tot de kleinste. En hij las ten aanhoren van hen al de woorden van het boek van het verbond dat in het huis van de HEERE gevonden was. 31 De koning ging op zijn plaats staan en sloot een verbond voor het aangezicht van de HEERE, om de HEERE te volgen, en Zijn geboden, Zijn getuigenissen en Zijn verordeningen met heel zijn hart en met heel zijn ziel in acht te nemen, door de woorden van dit verbond die in deze boek[rol] beschreven zijn, te volbrengen. 32 En hij liet allen die in Jeruzalem en in Benjamin gevonden werden, stelling nemen; en de inwoners van Jeruzalem deden overeenkomstig het verbond van God, de God van hun vaderen. 33 Josia deed alle gruwelen weg uit alle landen die van de Israëlieten waren, en verplichtte ieder die in Israël gevonden werd, te dienen, door de HEERE, hun God, te dienen. [Gedurende] al zijn dagen weken zij niet af van achter de HEERE, de God van hun vaderen.
De uitwerking van de Goddelijke boodschap op het hart van Josia is dat hij het hele volk ertoe brengt de verbondsbetrekking met de HEERE te vernieuwen. Hij laat al de oudsten van Juda en Jeruzalem komen (vers 29). Dan gaat hij, de koning, voorop naar het huis van de HEERE (vers 30). Het hele volk, in al zijn geledingen en van alle leeftijden, volgt hem.
Josia leest het hele Woord voor dat gevonden is. Hij neemt er de tijd voor en het volk ook. Opnieuw wordt benadrukt dat het boek “in het huis van de HEERE gevonden was”. De tijd vóór de eindoordelen wordt gekenmerkt door het organiseren van samenkomsten rondom het Woord (Hb 10:25). Iedereen, jong en oud, heeft altijd het Woord nodig, maar zeker in crisistijden. Het huis van de HEERE is behalve de plaats van aanbidding ook de plaats van onderwijs (vgl. Lk 21:37a).
Na het voorlezen gaat de koning “op zijn plaats” staan (vgl. 2Kn 23:3), waarbij we misschien kunnen denken aan de verhoging die Salomo heeft gemaakt (2Kr 6:13). Eerst sluit Josia zelf een verbond voor het aangezicht van de HEERE (vers 31). Daarbij neemt hij op zich de HEERE te volgen en Hem met heel zijn hart en met heel zijn ziel te gehoorzamen. Daarna betrekt hij Jeruzalem en Benjamin in het verbond (vers 32) en verplicht hij ook ieder die in Israël woont de HEERE te dienen (vers 33). De oorsprong van de opwekking is in het hart van Josia. Het volk wordt door hem verplicht stelling te nemen en te dienen. Het verschil tussen het hart van Josia en het hart van het volk wordt duidelijk na de dood van Josia.
Het is steeds Josia die handelt voor het volk. Hij brengt allen uit de twaalf stammen die hij onder zijn gezag heeft in die verbondsbetrekking. De werking ervan is echter alleen zolang hij leeft. In het boek Jeremia wordt duidelijk dat de hervorming van Josia slechts een uiterlijk werk heeft gedaan in de levens en huizen van de leden van Gods volk. Dat het volk niet afwijkt, is geen zaak van hun hart. Ze huichelen. In werkelijkheid zijn ze ver bij de HEERE vandaan (Jr 3:10). Josia stelt in zijn persoon dan ook het overblijfsel voor dat trouw blijft in een tijd van afval.
Toch is een uiterlijk herstel beter dan geen herstel. Een uiterlijk herstel heeft invloed op het openbare leven. We zien dat Josia alle gruwelen wegdoet uit Israël. Zolang de bezielende leiding van Josia er is, volgt het volk. Na zijn dood blijkt hoe zelfs zijn eigen gezin niet is aangeraakt door Gods Geest. Goede koningen zijn een beeld van de grote Zoon van David. In hen zien we ook voorbeelden van waarachtig geestelijk leiderschap om het volk te brengen tot een wandel in overeenstemming met God.