Inleiding
De regering van Joas valt duidelijk in twee delen uiteen. Deze twee delen tonen een tegenovergestelde situatie. Uit beide delen blijkt dat Joas geen zelfstandige omgang met de HEERE heeft, maar zich laat beïnvloeden door raadgevers in zijn directe omgeving. Het eerste deel van zijn regering (verzen 1-16) wordt gekenmerkt door de invloed van een goede raadgever, Jojada (verzen 2,14). Hij doet dan wat juist is in de ogen van de HEERE. Het tweede deel van zijn regering (verzen 17-27) wordt gekenmerkt door de slechte invloed van de vorsten van Juda (vers 17).
1 - 3 Joas koning van Juda
1 Joas was zeven jaar oud toen hij koning werd en hij regeerde veertig jaar in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Zibja, uit Berseba. 2 Joas deed wat juist was in de ogen van de HEERE, al de dagen van de priester Jojada. 3 Jojada nam twee vrouwen voor hem, en hij verwekte zonen en dochters.
Joas is nog heel jong als hij koning wordt, hij is pas zeven jaar (vers 1). De duur van zijn regering is veertig jaar. De kroniekschrijver vermeldt de naam van zijn moeder: Zibja, dat betekent ‘gazelle’. Ook noemt hij de plaats waar ze vandaan komt: het zuidelijk gelegen Berseba. Zibja zal haar zoon de eerste jaren van zijn regering zeker met raad en daad ter zijde hebben gestaan. Maar de grootste invloed op de regering van Joas heeft Jojada. Joas doet, zolang hij onder de goede leiding van Jojada staat, wat juist is in de ogen van de HEERE (vers 2).
Zelfs als het om het huwelijk van Joas gaat, regelt Jojada alles (vers 3). Jojada neemt twee vrouwen voor hem. Dit is wel naar de gewoonte van die tijd, maar het is niet naar het oorspronkelijk plan van God Die al bij de schepping het monogame huwelijk heeft ingesteld. Het motief van Jojada met de twee vrouwen is niet verkeerd. Hij wil dat de koninklijke lijn voortgezet wordt. Dat gebeurt ook, want Joas verwekt zonen en dochters bij zijn vrouwen.
4 - 11 Joas wil de tempel herstellen
4 Hierna gebeurde het dat het in het hart van Joas was, het huis van de HEERE te vernieuwen. 5 Hij riep de priesters en de Levieten bijeen, en zei tegen hen: Trek naar de steden van Juda, en breng geld van heel Israël bijeen om het huis van uw God te herstellen, wat van jaar tot jaar nodig is. Wat u betreft, zet spoed achter deze zaak. De Levieten haastten zich echter niet. 6 En de koning riep Jojada, het hoofd, en zei tegen hem: Waarom hebt u er niet voor gezorgd dat de Levieten uit Juda en uit Jeruzalem de heffing van Mozes, de dienaar van de HEERE en van de gemeente van Israël, voor de tent van de getuigenis [bijeen]brengen? 7 Want [wat] Athalia, die goddeloze [vrouw, betreft], haar zonen hadden het huis van God opengebroken, ja, zelfs alle geheiligde dingen van het huis van de HEERE voor de Baäls gebruikt. 8 Op bevel van de koning maakten zij een kist en zetten die buiten bij de poort van het huis van de HEERE. 9 Men deed een oproep in Juda en in Jeruzalem dat men voor de HEERE de heffing van Mozes, de dienaar van God, [opgelegd] aan Israël in de woestijn, [bijeen] zou brengen. 10 Toen verblijdden zich alle leiders en heel het volk, en zij brachten [het geld bijeen] en wierpen [het] in de kist, totdat men gereed was. 11 Ten tijde dat men de kist door de Levieten naar de beambte van de koning liet brengen, gebeurde het, als zij zagen dat er veel geld [in] lag, dat de schrijver van de koning kwam, [samen] met de opzichter van de hoofdpriester, en [dat] zij de kist leegmaakten. Vervolgens nam men hem [weer] op en bracht hem terug naar zijn plaats. Zo deden zij van tijd tot tijd, en zij verzamelden geld in overvloed.
Het is mooi om te lezen dat het hart van Joas al in zijn jonge jaren uitgaat naar het huis van de HEERE (vers 4). Hij heeft er zes jaar in geleefd en kent als geen ander het huis vanbinnen. De indrukken die een kind tot en met zijn zesde jaar opdoet, bepalen voor een groot deel zijn verdere ontwikkeling. Gods huis is in de loop van de tijd in verval geraakt en Joas wil het huis vernieuwen, dat wil zeggen het in zijn oorspronkelijke staat herstellen.
We kunnen hieruit de les trekken voor de plaatselijke gemeente waar we ook oog moeten hebben voor verval. Dat verval kan plaatsvinden door het insluipen van personen en leringen of wereldsgezindheid die de gemeente in haar functioneren verzwakken. We kunnen bijvoorbeeld denken aan een afzwakken van gemeenschap met elkaar, aan een verandering van gedrag van de gelovigen door wereldgelijkvormigheid, aan een aanpassing van de leer van Gods Woord aan wat de gemeenteleden graag horen, aan het inbrengen van wereldse elementen in de samenkomsten van de gemeente.
Joas geeft de priesters en de Levieten de opdracht om geld te gaan inzamelen in de steden van Juda en in heel Israël (vers 5). Dat geld wil hij gebruiken om het huis van “uw God” te herstellen. Door te spreken over “uw God” wijst hij de priesters en de Levieten op de verantwoordelijkheid die zij tegenover God hebben. Ze zijn het aan God verplicht omdat zij het priesterschap en de Levietendienst voor Hem in Zijn huis moeten uitvoeren. Joas wil ook dat ze snel doen wat hij heeft gezegd.
We lezen echter dat de Levieten er geen haast mee maken. Een oorzaak daarvan kan zijn dat zij niet werkelijk met hun hart bij de tempeldienst betrokken zijn. Mogelijk is hun belangstelling ervoor in de loop van de jaren verzwakt. We zullen ons niet inzetten voor Gods huis, voor ons de gemeente van God, als dit huis niet de diepe belangstelling van ons hart heeft. We zullen het zelfs dan niet doen als anderen ons op onze verantwoordelijkheden wijzen.
Joas roept Jojada ter verantwoording. Hij verwijt hem nalatig te zijn geweest. Jojada is er volgens Joas nalatig in geweest om ervoor te zorgen dat de Levieten “de heffing van Mozes, de dienaar van de HEERE” (vers 6; Ex 30:16) inzamelen. Het is maar de vraag of dit verwijt terecht is. Wat Joas wil, is prijzenswaardig. Maar de manier waarop hij te werk is gegaan, roept vraagtekens op. Hij heeft de Levieten niet op pad gestuurd met een beroep op Mozes. Het enige wat hij hun heeft gezegd, is dat ze geld moeten inzamelen voor het herstel van het huis van God. Een hart dat niet vol betrokken is bij een werk voor de Heer, zal zich niet snel laten aanzetten om anderen te vragen voor dat werk te geven.
Dat zijn verwijt mogelijk niet terecht is, kunnen we ook opmaken uit het zwijgen van de geestelijk gezinde Jojada. Er komt geen verweer op de kritiek. Dit is geen zwakheid of toegeven dat het gezegde waar is, maar spreekt juist van geestelijke kracht. Zwijgen bij onterechte beschuldigingen zegt vaak meer dan spreken. Dit zwijgen zien we ook bij de Heer Jezus bij alle beschuldigingen die tegen Hem worden ingebracht.
Joas zegt waardoor het huis van de HEERE in een staat is terechtgekomen die herstel noodzakelijk maakt (vers 7). Het is de schuld van Athalia. Zij is de belichaming van de goddeloosheid. Politieke macht die wordt uitgeoefend ter wille van het eigen belang, zal altijd de dienst aan God als een verfoeilijke zaak zien. Die macht zal er alles aan doen om de dienst aan God te verwoesten. Het gaat een dergelijke boze macht er niet alleen om dat de gemeente verwaarloosd wordt, maar hij zal de gemeente aanvallen en alles wegroven wat voor de dienst aan God van waarde is.
Een demonische macht legt het erop toe dat “alle geheiligde dingen van het huis van de HEERE voor de Baäls gebruikt” worden. We zien dat bijvoorbeeld in het op een populaire wijze vertolken van het lijden van Christus, waarvan door de Evangelische Omroep een voor het geloof weerzinwekkend spektakelstuk is gemaakt (The Passion). Hetzelfde geldt voor de Matthäus-Passion waar de leden van het kabinet naartoe gaan omdat het zo indrukwekkend opgevoerd wordt. Hart en geweten blijven volledig buiten schot. Zo worden de geheiligde dingen die in Gods huis, de gemeente, centraal staan, als parels voor de varkens gegooid (Mt 7:6). De verscheurende gevolgen voor de gemeente hoeven zich niet te laten raden, want ze zijn waarneembaar voor ieder die verlichte ogen van het hart heeft.
Dan start Joas een nieuwe actie voor de inzameling van geld (vers 8). Op zijn bevel wordt er een kist gemaakt “die buiten bij de poort van het huis van de HEERE” wordt gezet. Vervolgens wordt er, dit keer wel met een beroep op de heffing van Mozes, in Juda en in Jeruzalem een oproep gedaan om geld bijeen te brengen (vers 9). De reactie op deze oproep is heel anders de vorige keer. Alle leiders en heel het volk zijn blij dat ze kunnen bijdragen aan het herstel van de tempel (vers 10). Ze geven allemaal graag en blijven geven tot het herstelwerk is afgerond.
Het toezicht op de kist ligt bij de Levieten (vers 11). Telkens als de kist vol is, brengen ze die naar de beambte van de koning. De schrijver van de koning en de opzichter van de hoofdpriester maken de kist leeg. Er is een vertegenwoordiger van de koning en een vertegenwoordiger van de hogepriester bij betrokken. Het getuigenis van twee personen stelt een zaak vast (2Ko 13:1). Het is belangrijk om op een betrouwbare wijze verantwoording te kunnen afleggen van het ingezamelde geld (2Ko 8:20-21).
Hier gaat het ook nog eens om de combinatie van koning en priester. Er is een nauwe samenhang en samenwerking tussen die twee. We zien dit ook bij de Heer Jezus, de ware Koning-Priester (Zc 6:13). Nadat op deze verantwoorde wijze het geld uit de kist is gehaald, wordt de kist weer opgenomen en op zijn plaats bij de tempel teruggezet. Zo wordt er geld ingezameld in overvloed.
12 - 14 Het herstel van de tempel
12 De koning en Jojada gaven dat aan hen die het werk van de dienst van het huis van de HEERE deden. Zij huurden steenhouwers en ambachtslieden om het huis van de HEERE te vernieuwen, evenals smeden en kopergieters om het huis van de HEERE te herstellen. 13 Zij die het werk deden, gingen aan het werk en onder hun hand vorderde het herstelwerk. Zij herstelden het huis van God in zijn [oorspronkelijke] staat en versterkten het. 14 Toen zij [het werk] voltooid hadden, brachten zij de rest van het geld bij de koning en Jojada, waarvan hij voorwerpen voor het huis van de HEERE maakte: voorwerpen voor de dienst en de brandoffers, schalen, en gouden en zilveren voorwerpen. Zij brachten voortdurend brandoffers in het huis van de HEERE, al de dagen van Jojada.
De koning en Jojada – hier zien we weer het nauwe verband tussen koning en priester – stellen het geld ter beschikking aan hen die het herstelwerk verrichten (vers 12). Het geld wordt gebruikt om arbeidskrachten te huren. Steenhouwers, ambachtslieden, smeden en kopergieters zijn nodig voor het herstelwerk. Ze werken nauw samen, terwijl ieder doet waarin zijn capaciteiten liggen.
De Heer Jezus is als de Koning-Priester bezig ons de middelen te geven om aan Zijn huis te bouwen. De verschillende arbeiders die het herstelwerk verrichten, wijzen op de verschillende taken die gelovigen hebben bij de bouw van Gods huis. Steenhouwers kunnen we zien als een beeld van evangelisten. Zij brengen levende stenen in Gods huis. Ambachtslieden of timmerlieden werken met hout. Zij brengen structuur aan in Gods huis. In hen kunnen we een beeld zien van leraren. De smeden doen denken aan herders. Zij zorgen ervoor dat de gelovigen goed aaneengesloten blijven. De kopergieters zijn bezig met koper. Koper is een beeld van Gods gerechtigheid. Kopergieters kunnen we zien als een beeld van gelovigen die anderen helpen om in overeenstemming met Gods gerechtigheid te leven.
Al deze werkers gaan aan het werk met wat hun door de koning en Jojada is gegeven (vers 13). Het is mooi om te lezen dat het herstelwerk onder hun hand vordert. Het doel is om het huis van God in zijn oorspronkelijke staat te herstellen. Om zo te kunnen werken moeten de werkers wel weten wat de oorspronkelijke staat is. Het terugbrengen van Gods huis in zijn oorspronkelijke staat betekent ook dat het huis wordt versterkt.
Dat geldt ook voor alle werk dat voor de gemeente gebeurt. De blauwdruk van de gemeente, en de plaatselijke uiting daarvan, staat in het Woord van God. We moeten Gods Woord raadplegen als we aan de bouw van Gods huis werken. Werken aan Gods huis betekent voor ons dat wij aan medegelovigen laten zien wat hun positie in Christus is (Ko 1:28-29) en dat ze vast verbonden zijn aan Hem (2Ko 1:21; Ko 2:6-7).
Na het herstelwerk aan de tempel blijkt er geld over te zijn (vers 14). Dat geld wordt bij de koning en Jojada gebracht. Joas maakt er, waarschijnlijk op advies van Jojada, allerlei gereedschap van dat kan worden gebruikt voor de dienst in de tempel. Het resultaat is dat er zolang Jojada leeft “voortdurend brandoffers in het huis van de HEERE” worden gebracht. Hier vinden we het grote doel van het herstel van Gods huis: het brengen van brandoffers.
Het herstel van Gods huis met als resultaat het brengen van brandoffers stelt voor ons voor dat de dienst van aanbidding in de gemeente weer centraal staat. Dat is niet de geprogrammeerde aanbidding met zang en muziek onder leiding van een aanbiddingsleider, maar aanbidding geleid door de Heilige Geest. De Heilige Geest wil het hart van elk lid van de gemeente richten op de Heer Jezus Die het ware brandoffer voor God is. Het brandoffer is het offer dat in zijn geheel voor God is (Lv 1:9,13). God verlangt ernaar dat de gelovigen als gemeente met brandoffers komen. Jojada is een beeld van de Heer Jezus Die de “grote Priester over het huis van God” is (Hb 10:21). Door Hem mogen wij tot God in het heiligdom naderen om onze offers te brengen (Hb 10:19-22).
15 - 16 De dood van Jojada
15 En Jojada werd oud en verzadigd van dagen, en hij stierf. Hij was honderddertig jaar oud, toen hij stierf. 16 En zij begroeven hem in de stad van David, bij de koningen, want hij had goed gedaan in Israël, zowel ten aanzien van God als van Zijn huis.
Aan het leven van Jojada komt een einde. Hij sterft niet aan een ziekte of door een ongeluk, maar van ouderdom (vers 15). Hij heeft de hoge leeftijd van honderddertig jaar bereikt. Tot in zijn ouderdom is hij actief geweest in het dienen van God en Zijn huis (vers 16). Zijn dienst is een zegen geweest voor Israël. Hij, die priester is geweest, heeft zich tegelijk koninklijk gedragen. Daarom wordt hij “bij de koningen begraven”. Dat ze hem daar begraven, is een bewijs van het respect van Joas en het volk voor hem.
Hoe staan wij bekend bij de gelovigen met wie wij samen een plaatselijke gemeente vormen? Kan van ons worden gezegd dat we goedgedaan hebben in de gemeente? Goeddoen moet in de eerste plaats ten aanzien van God gebeuren. Hij ziet ons hele leven. Is dat op Hem gericht? Direct daaraan verbonden is het goeddoen ten aanzien van Zijn huis, dat is de gemeente, dat zijn de Zijnen. Goeddoen aan Zijn huis houdt in dat we ons in Zijn huis gedragen naar de normen die Hij daarvoor in Zijn Woord heeft gegeven (1Tm 3:15).
17 - 18 Joas vervalt tot afgoderij
17 Na de dood van Jojada kwamen echter de vorsten van Juda, en zij bogen zich neer voor de koning. Toen luisterde de koning naar hen. 18 Zij verlieten het huis van de HEERE, de God van hun vaderen, en dienden de gewijde palen en de afgoden. Vanwege deze schuld van hen rustte er grote toorn op Juda en Jeruzalem.
Na elke opwekking volgt lauwheid. Dat zien we ook hier. Als de inspirator Jojada gestorven is, wijkt Joas van de weg van de HEERE af. De invloed van Jojada is bepalend geweest voor zijn handelen. Nu hij met de dood van Jojada zijn houvast en kompas kwijt is, is hij stuurloos. Helaas kent hij geen eigen omgang met de HEERE. Joas heeft meer gewandeld door het geloof van Jojada dan door zijn eigen geloof. We kunnen hiervan voor onszelf een toepassing maken met betrekking tot onze kinderen. Als wij hen niet leren met de Heer te leven in een zelfstandig met Hem opgebouwde relatie, zullen ze – als ze op eigen benen moeten staan – de Heer de rug toekeren.
Door de dood van Jojada is er bij Joas een geestelijk vacuüm ontstaan. Die leegte wordt gevuld door de vorsten van Juda (vers 17). Ze komen bij hem en buigen zich huichelachtig voor hem neer. Ze zijn er niet op uit om hem te helpen om naar Gods wil te blijven regeren, maar ze zijn uit op hun eigen belang. Joas luistert naar hun vleitaal. De koning en de vorsten, die nog kort daarvoor bezig zijn geweest met het herstellen van de tempel, verlaten de HEERE en Zijn huis en gaan de afgoden dienen (vers 18). Mogelijk hebben de vorsten op hem ingepraat en gezegd dat de oude godsdienst niet voldoet en dat het dienen van “de gewijde palen en de afgoden” een veel beter gevoel geeft. Joas is om zo te zeggen in de Geest begonnen, maar eindigt in het vlees (Gl 3:3).
Het antwoord van God op de afwijking van Joas en het volk blijft niet uit. Het volk staat schuldig tegenover Hem. Vanwege die schuld rust Gods welbehagen niet meer op Juda en Jeruzalem, maar er rust nu grote toorn op hen.
19 - 22 Joas doodt de profeet van God
19 Hij zond onder hen profeten om hen tot de HEERE te doen terugkeren. Zij waarschuwden hen, maar zij gehoorzaamden [hun] niet. 20 Toen bekleedde de Geest van God Zacharia, de zoon van Jojada, de priester, die hoger dan het volk ging staan, en hij zei tegen hen: Zo zegt God: Waarom overtreedt u de geboden van de HEERE? Daarom zult u niet voorspoedig zijn. Omdat u de HEERE verlaten hebt, zal Hij u verlaten. 21 Zij spanden echter tegen hem samen, en stenigden hem op bevel van de koning met stenen in de voorhof van het huis van de HEERE. 22 Koning Joas herinnerde zich het gunstbewijs dat zijn vader Jojada aan hem bewezen had, niet, maar doodde zijn zoon, die toen hij stierf, zei: Moge de HEERE [het] zien en vergelding eisen!
Voordat God hun Zijn toorn, die op hen rust, ook daadwerkelijk laat voelen, stuurt Hij in Zijn genade eerst nog profeten tot hen (vers 19; vgl. Jr 7:25). Door Zijn profeten wil Hij hen oproepen om naar Hem terug te keren. Ze waarschuwen voor de gevolgen als het volk volhardt in hun afwijken van Hem. Helaas luisteren Joas en de vorsten niet.
Een van de profeten wordt speciaal genoemd (vers 20). Het is Zacharia, de zoon van Jojada. Zacharia gaat op een verhoging staan om beter door het volk gehoord te kunnen worden (vgl. Ne 8:5). Daardoor staat hij ook als een eenling tegenover het volk. Hij is een ware Antipas – dat betekent ‘tegen allen’ –, die ook als een eenling heeft getuigd en net als Zacharia zijn getuigenis met de dood heeft moeten bekopen (Op 2:13).
Zonder omhaal van woorden houdt Zacharia het volk hun zonden voor. Hij vertelt hun dat hun afgodendienst niet de voorspoed zal opleveren die zij ervan verwachten. Op hun handelen rust geen zegen omdat ze de HEERE hebben verlaten en Hij daarom hen heeft moeten verlaten. Ze zijn nu zonder Hem op weg. Hoe zou er dan voorspoed voor hen kunnen zijn?
Joas komt er zelfs toe bevel te geven om de man, die hem de woorden van God brengt, met stenen te doden (vers 21; Hb 11:37). Hier wordt een heilig man (een priester en profeet) op een heilige plaats (de tempel) met een heilige boodschap (een woord van God) gedood alsof het een Godslasteraar betreft. Hoe ver zijn de koning en zijn volk van de HEERE afgeweken.
Joas plaatst zich op één lijn met de goddeloze Achab die ook een rechtvaardig man, Naboth, heeft laten stenigen (1Kn 21:8-13). Zacharia wordt nota bene gestenigd in de voorhof van het huis van de HEERE, waar Joas zich het eerste deel van zijn koningschap zo voor heeft ingezet. De plaats van aanbidding wordt met bloed besmeurd.
Gods Geest geeft duidelijk aan dat deze steniging behalve een misdaad ook een daad van de grootst mogelijke ondankbaarheid is (vers 22a; vgl. Ri 8:35). Het gunstbewijs dat de vader van Zacharia, Jojada, aan hem heeft bewezen, is uit zijn herinnering verdwenen.
Als we vergeten dankbaar te zijn voor alles wat de Heer ons heeft gegeven in onze broeders en zusters, kan het gebeuren dat wij, in geestelijk opzicht, hun moordenaars worden als zij ons op ons falen wijzen. Ondankbaarheid is een van de kenmerken van de laatste dagen, dat is de tijd waarin wij leven (2Tm 3:1-3). Het is een tijd waarin nagenoeg geen acht meer geslagen wordt op het Woord van God.
Als Zacharia sterft, roept hij dat de HEERE het zal vergelden (vers 22b). Deze roep om wraak past bij het Oude Testament. Deze roep zal ook na de opname van de gemeente klinken (Op 6:9-11). In onze tijd past de gelovige een roep om genade en vergeving voor zijn vervolgers en hen die hem martelen (Hd 7:59-60a).
De Heer Jezus verwijst in Zijn rede tegen de farizeeën naar de moord op Zacharia (Mt 23:34-35; Lk 11:51). In die rede noemt Hij de eerste en de laatste moord op gelovigen in het Oude Testament als het begin en het einde van een lange reeks bloedvergieten van rechtvaardigen. De eerste moord is die op Abel, de laatste die op Zacharia. Dat Zacharia de laatste gelovige is die in het Oude Testament wordt vermoord, klopt. We moeten er namelijk aan denken dat het boek Kronieken in de Hebreeuwse Bijbel het laatste bijbelboek is en niet zoals in onze Bijbels het boek Maleachi.
23 - 24 Strafgerichten aan Joas
23 Daarom gebeurde het bij de wisseling van het jaar, dat het leger van Syrië tegen hem optrok, en zij drongen Juda en Jeruzalem binnen en richtten onder het volk alle leiders van het volk te gronde. Al hun buit stuurden zij naar de koning van Damascus. 24 Hoewel het leger van Syrië met weinig mannen kwam, gaf de HEERE toch een zeer groot leger in hun hand, omdat [de Judeeërs] de HEERE, de God van hun vaderen, verlaten hadden. Zo voltrokken zij strafgerichten aan Joas.
Gods antwoord op de roep om wraak van zijn stervende dienaar Zacharia laat niet lang op zich wachten. Bij de wisseling van het jaar trekt het leger van Syrië tegen Joas op (vers 23; vgl. 2Sm 11:1). Het leger van Syrië dringt zelfs zover door, dat het Jeruzalem binnentrekt en daar alle leiders doodt. Daardoor is het volk stuurloos geworden. De buit die de Syriërs op hun veldtocht roven, sturen ze naar hun heer, de koning van Damascus.
De Syriërs zijn oppermachtig in hun strijd tegen Juda en Jeruzalem. Dat is niet omdat ze zo talrijk zijn. Integendeel, ze hebben maar een klein leger (vers 24). Toch behalen ze grote successen omdat de HEERE tegen Zijn volk strijdt. Hij toont Zich de tegenstander van Zijn volk omdat zij Hem verlaten hebben.
Vorige koningen – Abia, Asa en Josafat – zijn niet verslagen, hoewel Juda tegenover een machtig leger stond (2Kr 13:3; 14:11; 20:20). Hier bij Joas geeft de HEERE echter de overwinning aan Syrië dat “met weinig mannen” tegen een machtig Juda is opgetrokken. Een overmachtig Juda verliest van een klein leger omdat de HEERE hen in de hand van hun vijanden geeft (Lv 26:17a). Het dienen of verlaten van de HEERE is zo’n ernstige zaak, dat alle militaire getallen volkomen betekenisloos zijn.
De Syriërs zijn de tuchtroede in Gods hand om “strafgerichten aan Joas” te voltrekken. Het woord voor ‘strafgerichten’ wordt ook gebruikt voor de oordelen die over Egypte zijn gekomen om de farao ertoe te bewegen Gods volk uit Egypte vrij te laten (Ex 6:5; 7:4; 12:12; Nm 33:4). Dat laat wel de ernst zien van de tucht die de HEERE over de leider van Zijn volk brengt. De oordelen waarmee Hij het goddeloze Egypte heeft geslagen, brengt Hij hier over Zijn volk.
25 - 27 De dood van Joas
25 En toen zij van hem weggetrokken waren – want zij hadden hem ernstig ziek achtergelaten – spanden zijn dienaren, vanwege het bloed van de zonen van de priester Jojada, tegen hem samen, en zij doodden hem op zijn bed, en hij stierf. Zij begroeven hem in de stad van David, maar zij begroeven hem niet in de graven van de koningen. 26 De volgende [dienaren] zijn het die tegen hem samenspanden: Zabad, de zoon van Simeath, de Ammonitische, en Jozabad, de zoon van Simrith, de Moabitische. 27 Wat betreft zijn zonen, en de grootte van de last, hem [opgelegd], en het fundament van het huis van God, zie, die zijn beschreven in het verslag van het boek van de koningen. En zijn zoon Amazia werd koning in zijn plaats.
De strafgerichten zijn niet alleen voltrokken aan het volk, hun leiders en hun bezittingen, maar ook aan Joas persoonlijk (vers 25). Als de vijanden wegtrekken, laten ze Joas “ernstig ziek” achter, een ziekte die waarschijnlijk het gevolg is van ernstige verwondingen die hem zijn toegebracht. Daarmee is de maat van Gods tucht over hem nog niet vol. Twee dienaren spannen tegen hem samen en doden hem, terwijl hij machteloos op zijn ziekbed ligt. Joas wordt wel begraven in de stad van David, maar niet in de graven van de koningen, een eer die hij wel Jojada heeft waardig gekeurd (vers 16).
Als reden voor de moord op Joas wordt gegeven dat hij “het bloed van de zonen van de priester Jojada” heeft vergoten. Het lijkt erop dat Joas van de zonen van Jojada niet alleen Zacharia heeft gedood, maar ook nog andere zonen. De gegeven reden wil niet zeggen dat dit de twee moordenaars tot handelen heeft gebracht. Het wil zeggen dat God in Zijn regeringswegen de moord toelaat als vergelding voor het bloed dat Joas heeft vergoten. De beide mannen zullen voor hun misdaad rechtvaardig gestraft worden (2Kr 25:3).
De namen van de dienaren en hun herkomst worden genoemd (vers 26). Het zijn twee zonen van buitenlandse, hoewel aan Israël verwante, vrouwen. De Ammonieten en Moabieten zijn nakomelingen van Lot (Gn 19:30-38), de neef van Abraham. Zij hebben zich voortdurend vijandig tegenover Gods volk gedragen. Dat Joas hen tot dienaren heeft aangenomen, kan het gevolg zijn van het dienen van hun goden. Wie tot afgoderij vervalt, haalt altijd elementen in huis die hem vijandig gezind zijn en uit zijn op zijn verderf.
De kroniekschrijver eindigt zijn beschrijving van het leven van Joas met een verwijzing naar enkele dingen “die zijn beschreven in het verslag van het boek van de koningen” (vers 27). Dit boek is niet voor ons bewaard gebleven. Wat daarin beschreven staat, betreft zijn zonen, mogelijk wie dat zijn en hoe hij met hen is omgegaan. Het betreft ook “de grootte van de last, hem [opgelegd]”. Daarbij wordt wel gedacht aan de oordeelsprofetieën van de HEERE die tegen hem zijn uitgesproken. De laatste verwijzing is naar “het fundament van het huis van God”, waarin we toch een zekere waardering mogen opmerken voor wat Joas voor Gods huis heeft gedaan.
Het leven van Joas mag dan een tragisch verloop en een tragisch einde hebben gehad, de trouw van God blijft. De zoon van Joas, Amazia, wordt koning in de plaats van Joas. Zo houdt God nog steeds een lamp voor het huis van David brandend. Het licht is nog niet gedoofd.