Inleiding
Wat in dit hoofdstuk wordt beschreven, lijkt wel op wat we in het boek Richteren steeds tegenkomen. We vinden daar telkens hoe
1. Het volk eerst de HEERE verlaat;
2. Dan geeft Hij hen over in de hand van een vijand;
3. Vervolgens verootmoedigt Israël zich als zij door een profeet horen waarom dit is gebeurd,
4. Waarna God uitkomst geeft.
1 - 12 De HEERE levert Israël over aan Egypte
1 En het gebeurde, toen Rehabeam [zijn] koningschap gevestigd had en hij sterk geworden was, dat hij de wet van de HEERE verliet, en heel Israël met hem. 2 Nu gebeurde het in het vijfde jaar van koning Rehabeam dat Sisak, de koning van Egypte, optrok tegen Jeruzalem, omdat zij de HEERE ontrouw waren, 3 met twaalfhonderd [strijd]wagens en met zestigduizend ruiters. En het volk dat met hem uit Egypte kwam, Libiërs, Suchieten en Cusjieten, was niet te tellen. 4 Hij nam de versterkte steden in, die Juda had, en hij kwam tot aan Jeruzalem. 5 Toen kwam de profeet Semaja bij Rehabeam en de vorsten van Juda, die zich vanwege [de komst van] Sisak in Jeruzalem verzameld hadden, en zei tegen hen: Zo zegt de HEERE: Ú hebt Mij verlaten, daarom heb Ík u ook overgelaten in de handen van Sisak. 6 Daarop vernederden de leiders van Israël en de koning zichzelf en zeiden: De HEERE is rechtvaardig. 7 En toen de HEERE zag dat zij zich vernederden, kwam het woord van de HEERE tot Semaja: [Omdat] zij zich hebben vernederd, zal Ik hen niet te gronde richten. Ik zal hen binnenkort ontkoming geven, en Mijn grimmigheid zal niet over Jeruzalem door de hand van Sisak uitgegoten worden. 8 Zij zullen hem echter tot dienaren zijn, zodat zij [het verschil tussen] Mijn dienst en de dienst van de koninkrijken van de landen leren kennen. 9 Sisak, de koning van Egypte, trok op tegen Jeruzalem en nam de schatten van het huis van de HEERE en de schatten van het huis van de koning weg, [ja], hij nam alles weg. Hij nam ook de gouden schilden weg die Salomo gemaakt had. 10 In plaats daarvan maakte koning Rehabeam bronzen schilden en stelde [die] onder de verantwoordelijkheid van de bevelhebbers van de lijfwachten, die de ingang van het huis van de koning bewaakten. 11 En het gebeurde, zo dikwijls als de koning naar het huis van de HEERE ging, dat de lijfwachten kwamen en ze droegen en ze [daarna weer] terugbrachten naar de wachtruimte voor de lijfwachten. 12 Omdat hij zich vernederde, keerde de toorn van de HEERE zich van hem af [en] richtte Hij [hem] niet geheel en al te gronde. Er waren in Juda ook [nog] goede dingen.
Rehabeam is geen verstandige zoon. “Wie de wet in acht neemt, is een verstandige zoon” (Sp 28:7), maar Rehabeam verlaat “de wet van de HEERE” (vers 1). Hoewel hij zich bevindt op de plaats waar de HEERE woont en waar ware priesterdienst plaatsvindt, blijkt dit geen garantie te zijn dat hij die plaats niet kan verloochenen. De plaats bij het altaar te kennen – voor ons is dat de tafel van de Heer – is geen garantie voor trouw. “Heel Israël” – dat is hier alleen Juda, want dat is voor God het ware Israël – volgt zijn leider op de verkeerde weg. Geestelijke leiders hebben een enorme verantwoordelijkheid.
Het is drie jaar goed gegaan (2Kr 11:17) omdat hij naar de HEERE luisterde. Als hij vijf jaar aan de macht is, gaat het fout (vers 2). Hoe kort blijven lessen uit het verleden ons handelen bepalen. Als drie goede jaren voorbij zijn, moet de HEERE twee jaar later Zijn hand tegen het volk keren.
De wereld komt binnen in het hart dat het contact met de kracht van God heeft verloren. De vijand komt massaal op Rehabeam af (vers 3). Afwijking van God stelt de vijand massaal in de gelegenheid het volk van God aan te vallen. De wereld heeft massaal toegang gekregen tot de gemeente door haar ontrouw. Al de versterkte steden (vers 4) die hij eerder heeft gebouwd (2Kr 11:5-12), baten hem niets. Wie afwijkt van de HEERE, verliest al zijn vroeger opgebouwde geestelijke kracht.
Om elk misverstand over de reden van deze onderwerping uit te sluiten stuurt God een profeet, een man Gods (vers 5; 2Kr 11:2), die de oorzaak van deze tuchtiging verklaart. De profeet komt als de hele regering in beraad is over de crisis, mogelijk om te overleggen hoe ze zich met menselijke middelen van hun vijand kunnen ontdoen. Zo vinden ook vandaag heel wat beraadslagingen plaats, waarbij alleen gekeken wordt naar de eigen middelen, zonder dat men zich in Gods tegenwoordigheid begeeft om Hem te vragen naar het waarom. Sisak heeft Juda kunnen binnenvallen, niet omdat de grensbewaking heeft gefaald, maar omdat God hem heeft gestuurd. Dat is gebeurd omdat zij Hem hebben verlaten en dan moet Hij hen verlaten (Dt 31:16-17).
Het woord van de profeet en de tucht van God bewerken verootmoediging (vers 6). God wordt rechtvaardig verklaard in Zijn handelen. Na deze erkenning doet God Zich kennen als een God van barmhartigheid en genade. De profeet heeft Gods woord gesproken en dat heeft doel getroffen. God erkent de verootmoediging en belooft uitredding (vers 7). Toch is de bekering slechts gedeeltelijk, niet met het hele hart. Vandaar dat God de tucht niet helemaal wegneemt, maar die beperkt.
Ze zullen moeten voelen wat het is om de HEERE in de steek te laten (vers 8). Dat is Zijn liefde. Hij spreekt over “Mijn dienst”. Zijn dienst is een aangename dienst, want het is aangenaam en een weldaad voor de gelovige ziel om Hem te dienen. De eredienst aan God, het stellen van het lichaam “tot een levende offerande, heilig, voor God welbehaaglijk” (Rm 12:1), is de grootste vreugde voor het hart van de gelovige.
Daartegenover staat “de dienst van de koninkrijken van de landen”, dat is de harde slavendienst onder heidense vorsten. God laat hun die dienst voelen, opdat zij tot een oprechte belijdenis zullen komen (vgl. Hs 2:6). Ze zullen dan ervaren dat het dienen van God vrij en rijk maakt, terwijl het dienen van de volken gevangen en arm maakt.
In Zijn wijsheid staat de HEERE toe dat de vijand alles meeneemt wat David door oorlog en Salomo door handel aan schatten hebben verworven (vers 9). De gouden schilden, die spreken van Goddelijke bescherming, worden weggenomen. Rehabeam schikt zich niet volledig onder de tucht van de HEERE. Hij maakt namaakschilden (verzen 10-11). Hij wil zijn schilden hebben om, net als vroeger zijn vader Salomo, in luister op te gaan naar het huis van de HEERE (2Kr 9:4b).
In dit handelen zien we in beeld waar ontrouw toe kan voeren. Ontrouw voert tot een armzalige imitatie van de heerlijkheid die Rehabeam eens in werkelijkheid bezat, maar nu kwijt is, terwijl hij die vast wil houden. Er wordt een schijn van geestelijkheid vastgehouden. Het is de houding van “ik ben rijk en verrijkt en heb aan geen ding gebrek”, terwijl men blind is voor de feitelijke toestand “en u weet niet dat u de ellendige, jammerlijke, arme, blinde en naakte bent” (Op 3:17).
Nog eens vermeldt de Geest van God dat vanwege de vernedering van Rehabeam de HEERE Zijn toorn van hem afkeert en hem niet geheel en al te gronde richt (vers 12; vers 7). Deze herhaling laat zien hoeveel waarde God hecht aan vernedering en hoe graag Hij Zijn toorn afkeert.
Tevens “waren in Juda ook [nog] goede dingen”. Dit lijkt in tegenspraak te zijn met wat in 1 Koningen gezegd wordt over de verdorven geestelijke toestand van Juda (1Kn 14:22). Die tegenspraak is er echter niet. In de grootste verschrikking van de zonde ziet de HEERE de harten die Hem trouw blijven. Wij schrijven wel een gemeente af vanwege iets kwaads en vergeten daarbij het goede dat er is. Paulus schrijft de gemeente in Korinthe niet zomaar af. Hij vermaant hen juist omdat hij hen als gemeente van God erkent.
13 - 16 Regering van Rehabeam en zijn dood
13 Zo verstevigde koning Rehabeam zijn positie in Jeruzalem en bleef hij regeren. Rehabeam was namelijk eenenveertig jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde zeventien jaar in Jeruzalem, de stad die de HEERE uit alle stammen van Israël verkozen had, om Zijn Naam daar te vestigen. De naam van zijn moeder was Naäma, een Ammonitische. 14 En hij deed wat slecht was, omdat hij zijn hart er niet op richtte om de HEERE te zoeken. 15 De geschiedenis van Rehabeam, van het begin tot het einde, is die niet beschreven in de woorden van de profeet Semaja en de ziener Iddo, volgens het geslachtsregister, evenals de oorlogen tussen Rehabeam en Jerobeam, al [hun] dagen? 16 En Rehabeam ging te ruste bij zijn vaderen en werd begraven in de stad van David. En zijn zoon Abia werd koning in zijn plaats.
Rehabeam kan zijn positie verstevigen omdat Jeruzalem de plaats is “die de HEERE uit alle stammen van Israël verkozen had, om Zijn Naam daar te vestigen” (vers 13). Rehabeam houdt daar echter geen rekening mee, maar volgt zijn eigen hart (vers 14). De oorsprong van alle afwijking ligt in de keus waarop het hart gezet wordt. Als dat niet de HEERE is, is elke vorm van kwaad mogelijk.
Een van die kwade gevolgen is dat er voortdurend oorlog is tussen Rehabeam en Jerobeam (vers 15). Wat is er overgebleven van zijn eerdere gehoorzaamheid aan de HEERE om niet op te trekken tegen Jerobeam (2Kr 11:4)? Mogelijk moeten we hierbij niet direct aan grootschalige oorlogvoering denken, maar meer aan voortdurende grensschermutselingen.
Als Rehabeam sterft, laat hij geen land achter waarin het goed is om te wonen. Hij heeft het volk niet teruggebracht bij de HEERE. Zijn zoon Abia wordt koning in zijn plaats. Zal hij het beter doen dan zijn vader? Een nieuwe machthebber geeft vaak hoop op verbetering, maar telkens weer wordt men in zijn verwachtingen teleurgesteld. Pas als de grote Zoon van David aan de macht komt, zal er eindeloos vrede zijn.