Inleiding
Aan de geschiedenis van Asa – zijn naam betekent ‘genezing’ of ‘herstel’ – worden in 1 Koningen 15 slechts zestien verzen gewijd (1Kn 15:9-24), terwijl 2 Kronieken drie hoofdstukken aan hem wijdt.
Uit de lange regering van Asa selecteert de kroniekschrijver vier gebeurtenissen:
1. Zijn eerste reformatie met de vrede die daarvan het gevolg is (2Kr 14:1-8);
2. Zijn overwinning op de Cusjiet Zera (2Kr 14:9-15);
3. Zijn tweede reformatie als gevolg van zijn overwinning (2Kr 15:1-19);
4. Zijn daad van ontrouw en de gevolgen daarvan (2Kr 16:1-14).
We kunnen aan de hand van deze vier gebeurtenissen zijn geschiedenis verdelen in, zoals er letterlijk staat als het einde van zijn leven wordt beschreven, “het eerste en het laatste” (2Kr 16:11). Zijn leven heeft een eerste en een laatste deel. De contrasten zijn te zien in 2 Kronieken 14-15 enerzijds en 2 Kronieken 16 anderzijds. Zijn geschiedenis maakt duidelijk dat er zegen verbonden is aan het zoeken van God, maar ook hoe dwaas het is om hulp te zoeken bij mensen.
1 - 8 Asa koning van Juda
1 En Abia ging te ruste bij zijn vaderen, en zij begroeven hem in de stad van David. En Asa, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. In zijn dagen had het land tien jaar rust. 2 En Asa deed wat goed en juist was in de ogen van de HEERE, zijn God. 3 Hij nam de vreemde altaren en de [offer]hoogten weg, brak de gewijde stenen in stukken, en hakte de gewijde palen om. 4 Tegen Juda zei hij dat zij de HEERE, de God van hun vaderen, moesten zoeken, en dat zij de wet en het gebod moesten naleven. 5 Verder nam hij uit alle steden van Juda de [offer]hoogten en de wierookaltaren weg. Het koninkrijk had rust onder hem. 6 Vervolgens bouwde hij versterkte steden in Juda, omdat het land rust had. Er was in die jaren geen oorlog tegen hem, omdat de HEERE hem rust gaf. 7 [Asa] zei tegen Juda: Laten wij deze steden bouwen, ze omringen met muren, torens, deuren en grendels, terwijl het land nog open voor ons ligt, want wij hebben de HEERE, onze God, gezocht. Wij hebben [Hem] gezocht, en Hij heeft ons rust van rondom gegeven. Zo begonnen zij te bouwen en zij waren voorspoedig. 8 Asa had een leger van driehonderdduizend [man] uit Juda, die grote schilden en speren droegen, en tweehonderdtachtigduizend [man] uit Benjamin, die kleine schilden droegen en de boog spanden. Dit waren allen strijdbare helden.
Er is oorlog tussen Rehabeam en Jerobeam (2Kr 12:15) en tussen Abia en Jerobeam (2Kr 13:2), maar in de dagen van Asa – hij regeert van 911-870 v.Chr. – is er tien jaar rust (vers 1). Dit is omdat hij doet wat goed en juist is in de ogen van de HEERE (vers 2). Deze rust is er sinds de scheuring van het rijk niet geweest.
Asa is met Josafat, Joas, Amazia, Uzzia, Jotham, Hizkia en Josia een van de acht koningen van Juda die doen wat juist is “in de ogen van de HEERE”. De “ogen van de HEERE” spreken van de absolute opmerkzaamheid van de HEERE; niets is voor Hem verborgen. “Zijn ogen als een vuurvlam” (Op 1:14) zien en doorzien alles. Deze ogen merken ook op dat van deze acht koningen er zeven op latere leeftijd van Hem afwijken. Alleen van Jotham wordt geen afwijking vermeld (2Kn 15:32-38). Het algemene getuigenis is echter dat zij hebben gedaan wat in Zijn ogen juist is. Als iemand ouder wordt, wil dat niet automatisch zeggen dat hij ook geestelijker wordt. Geen van de koningen van de tien stammen heeft gedaan wat goed is in de ogen van de HEERE, behalve Jehu in het begin van zijn regering.
Asa begint zijn regering met het houden van een grote schoonmaak (vers 3). Alle afgoderij gaat eruit. Ook geeft hij Juda het bevel om God te zoeken en de wet en het gebod na te leven (vers 4). Omdat Asa alles verwijdert wat God oneer aandoet, komt er tijdens zijn regering rust in het koninkrijk (vers 5). Het zoeken en doen van de wil van de Heer geeft rust. Het is goed het kwaad te verwijderen, maar als er niet het zoeken van de Heer voor in de plaats komt, ontstaat er een vacuüm dat door de boze zal worden gevuld (vgl. Mt 12:43-45).
Tevens biedt het naleven van “de wet en het gebod” bescherming tegen een invasie van de vijand. Als de gelovige zich voedt met de waarheid van Gods Woord en daarnaar leeft, wordt hij daardoor sterk en zal zijn leven tot eer van God zijn. Een tijd van vrede is een tijd waarin het vlees niet werkzaam is en de vrucht van de Geest zichtbaar wordt.
Asa gebruikt de tijd van vrede goed door de steden te versterken (vers 6; vgl. Hd 9:31). In een tijd van rust moeten we niet werkeloos zijn, maar juist druk bezig zijn. Het versterken van de verdediging (vers 7) kunnen we toepassen op het versterken van ons geestelijk leven:
1. “Muren” spreken van afzondering van de wereld tot God, wat veiligheid geeft.
2. “Torens” zijn uitkijkposten en spreken van oplettendheid voor een aanval van de vijand waardoor we hem al van ver zien komen.
3. “Deuren” spreken van het toelaten van het goede en het sluiten voor het verkeerde.
4. “Grendels” verzekeren de veiligheid van het leven, dat daarin niets wordt toegelaten wat afbreuk doet aan het nieuwe leven.
Asa doet dit allemaal aan het begin van zijn regering.
Het voorbeeld van Asa is dan ook vooral van toepassing op de pasbekeerde of de jeugd, bij wie het leven met de Heer nog voor hen ligt. Het zoeken van de Heer geeft rust. Vanuit die rust kan er worden gebouwd aan een gezond geestelijk leven. Het is belangrijk dat jonge gelovigen zich voeden met Gods Woord en boeken lezen die Gods Woord uitleggen en bevestiging in het geloof bewerken. Wie dat doet, zal voorspoedig zijn in de groei van zijn geloofsleven.
De rust die Asa heeft, maakt hem niet zorgeloos. Hij heeft ook een goed toegerust leger om elke mogelijke aanval op het volk af te slaan. De mannen van Juda kunnen met speren vechten als ze met een vijand dichtbij te doen hebben (vers 8). Het grote schild kan de pijlen tegenhouden die uit de verte op hen worden afgeschoten. De mannen van Benjamin kunnen met de boog schieten om een vijand op afstand te treffen. De kleine schilden kunnen het zwaard afweren van de vijand als deze vlak bij hen is. De mannen uit Juda en Benjamin zijn “allen strijdbare helden”. Ze staan schouder aan schouder en zijn in hun bekwaamheden een aanvulling op elkaar.
9 - 15 Overwinning op de Cusjieten
9 Zerah, de Cusjiet, trok tegen hen uit met een leger van duizend maal duizend [man], en driehonderd strijdwagens, en kwam tot aan Maresa. 10 Toen trok Asa uit, hem tegemoet, en zij stelden zich op voor de strijd in het dal Zefatha, bij Maresa. 11 Toen riep Asa tot de HEERE, zijn God, en zei: HEERE, U bent de Enige Die kan helpen, hem die geen kracht heeft tegen de machtige. Help ons, HEERE, onze God, want wij steunen op U en in Uw Naam zijn wij gekomen tegen deze troepenmacht. HEERE, U bent onze God, laat geen sterveling tegen U iets kunnen doen. 12 Toen trof de HEERE de Cusjieten voor [de ogen van] Asa en voor [de ogen van] Juda, zodat de Cusjieten op de vlucht sloegen. 13 Asa achtervolgde hen, met het volk dat bij hem was, tot aan Gerar, en er vielen er [zoveel] van de Cusjieten dat er voor hen geen hervatting [van de strijd mogelijk] was, want zij werden vermorzeld voor het aangezicht van de HEERE en voor Zijn leger. Men behaalde een zeer grote buit. 14 En zij versloegen alle steden rondom Gerar, want grote vrees voor de HEERE kwam over hen. Zij plunderden al de steden, omdat zich daarin veel buit bevond. 15 Verder sloegen zij de tenten van de vee[houders] neer, en voerden in grote hoeveelheid kleinvee en kamelen gevangen weg. Toen keerden zij naar Jeruzalem terug.
In deze verzen hebben we een tweede geschiedenis in het leven van Asa. De HEERE heeft hem rust gegeven. Alles is in vrede. Dan komt de beproeving. Als Asa alles in orde heeft, komt “de boze dag” (Ef 6:13a). Dan blijkt dat hij stand houdt omdat hij de wapenrusting aan heeft. Dat de vijand hier op Asa afkomt (vers 9), is niet het gevolg van afwijking. Dan zou de aanval van de vijand een tuchtiging van God zijn om daardoor het volk weer tot Hem te laten terugkeren. Het volk is hier echter niet van de HEERE afgeweken. De HEERE heeft een andere bedoeling met deze aanval. Hij laat de vijand toe om tegen Juda op te trekken om het geloof van het volk op de proef te stellen.
Door de manier waarop Asa de strijd aangaat, wordt het bewijs van zijn trouw en toewijding geleverd. Als de vijand tegen hem optrekt, trekt hij uit, hem tegemoet (vers 10). Asa is niet bang. Het ontbreken van angst komt niet doordat hij vertrouwt op zijn geoefende en goed toegeruste leger. De aanval van de vijand brengt hem tot gebed (vers 11). Hij is niet blind voor de overmacht van de vijand. Het leger van de vijand is tweemaal zo groot als zijn leger. Hij ziet zich geplaatst tegenover een enorme menigte en beseft dat hem de kracht ontbreekt om deze vijand te overwinnen. Hij kent echter de kracht van de HEERE. Hij roept tot Hem en plaatst daardoor de HEERE tussen zich en de vijand.
Als God tussen ons en onze moeilijkheden staat, zullen de moeilijkheden niet verdwijnen, maar zullen we ze afmeten naar de kracht van God en niet naar onze eigen kracht, of beter: het gebrek daaraan. Als onze zaak en die van God één zijn, zijn we onoverwinnelijk. Asa, die God heeft gezocht in zijn voorspoed, nadert tot Hem met vrijmoedigheid in dagen van beproeving. Hij gaat tot Hem als “zijn God” (vers 11). Deze persoonlijke relatie met God is van het grootste belang in elke omstandigheid waarin wij ons bevinden.
Het gebed van Asa is kort, maar rijk van inhoud. Hij spreekt daarin zijn onvoorwaardelijke vertrouwen in Gods almacht uit (vgl. 1Sm 14:6). Hij weet en spreekt uit dat de HEERE de Enige is Die kan helpen. Asa steunt alleen op Hem. Hij weet ook dat de HEERE er is voor ieder die zijn eigen krachteloosheid erkent en daarom een beroep doet op Hem. Tevens kan Asa zeggen dat hij niet door eigenzinnigheid in deze situatie is terechtgekomen. Hij weet dat hij in de weg van de HEERE is en dat hij in Zijn Naam tegen de vijand, “tegen deze troepenmacht”, is opgetrokken.
Daarom doet hij met vrijmoedigheid een beroep op God, dat Hij Zich sterk bewijst tegenover deze stervelingen. Hij maakt er een zaak van tussen de HEERE, de almachtige God van Zijn volk, en stervelingen. Wat zullen stervelingen kunnen doen tegen die almachtige God? Er spreekt een groot geloof en ook een grote kennis van God uit wat Asa allemaal over God zegt en uit de manier waarop hij tot Hem spreekt.
Zijn gebed wordt verhoord. De HEERE neemt het voor Asa en Juda op. Hij treft de Cusjieten zodanig, dat zij op de vlucht slaan (vers 12). Asa en het volk achtervolgen hen en doden er velen. Hierdoor blijft er geen kracht meer over bij de vijand om de strijd te hervatten. God geeft een geweldige overwinning. Het leger van Israël is het leger van de HEERE, “Zijn leger” (vers 13). De steden die worden overweldigd, zijn zich ervan bewust dat het oordeel over hen komt vanwege de HEERE, de God van Israël (vers 14; vgl. Ex 23:27; Dt 11:25; Jz 2:9; Op 6:16). Na de overwinning wordt de buit meegenomen naar Jeruzalem, Gods centrum (vers 15).