Inleiding
De geschiedenis van Joas is hier feitelijk de geschiedenis van Jojada. Jojada is de hoofdpersoon in dit hoofdstuk. Hij moet hier al boven de negentig jaar oud zijn en bij zijn optreden een eerbiedwaardige verschijning. Als hij sterft, blijkt de waardering voor hem: hij wordt begraven bij de koningen (2Kr 24:16).
1 - 3 Het verbond met de koning
1 In het zevende jaar verstevigde Jojada zijn positie, en hij betrok de bevelhebbers over honderd, Azarja, de zoon van Jeroham, Ismaël, de zoon van Johanan, Azarja, de zoon van Obed, Maäseja, de zoon van Adaja, en Elisafat, de zoon van Zichri, met zich in een verbond. 2 Zij trokken rond in Juda en brachten de Levieten uit alle steden van Juda en de familiehoofden van Israël bijeen, en zij kwamen naar Jeruzalem. 3 En heel de gemeente sloot een verbond met de koning in het huis van God. [Jojada] zei tegen hen: Zie, de zoon van de koning zal koning worden, zoals de HEERE met betrekking tot de zonen van David gesproken heeft.
“Het zevende jaar” (vers 1) is het jaar na de zes jaar waarover in het laatste vers van het vorige hoofdstuk is gesproken (2Kr 22:12). Joas is zes jaar in de tempel verborgen gebleven. De tijd van zijn openlijke optreden om zijn koningschap te aanvaarden is aangebroken. Tijdens zijn verberging hebben twee vrouwen, Josabat en de voedster, voor Joas gezorgd. Nu hij openlijk als koning tevoorschijn zal komen, treedt Jojada op de voorgrond.
Jojada is een voorzichtig man. Hij houdt de jongen verborgen, totdat de tijd rijp is om hem te vertonen. Voordat het zover is, verstevigt hij zijn positie. Hij begint ermee de bevelhebbers over honderd – de legerofficieren, door wie hij zich van de steun van het leger verzekert – en vijf met name genoemde mannen met zich in een verbond te betrekken. Als wij een plan hebben om iets voor de Heer te doen, is het ook belangrijk daarbij de juiste mensen te betrekken. Het gaat om medewerkers die hetzelfde doel voor ogen staat en zich door de Heer geroepen weten. Paulus maakt ook zorgvuldige keuzes in wie hij wel en ook wie hij niet mee wil nemen op zijn zendingsreizen.
De volgende stap van Jojada is dat hij de vijf genoemde mannen laat rondtrekken in Juda om de Levieten en de familiehoofden op te roepen naar Jeruzalem te komen (vers 2). Bij de oproep zal niet gezegd zijn dat het om een protestbijeenkomst gaat. Misschien is er gezegd dat het is om een feestdag te houden. Zoiets zal de minste argwaan bij Athalia wekken.
Als we weten dat de Heer iets heeft gezegd, is dat genoeg om in geloof te gaan handelen. Een opwekking begint, net als hier bij Jojada, bij een enkeling, in een kleine kring, maar die kennis heeft of krijgt van de verborgen Christus. De kring wordt steeds groter en velen worden erin betrokken – waardoor er ook kaf onder het koren kan komen en de opwekking weer wegebt. Na de bevelhebbers en vijf mannen volgen de Levieten, de familiehoofden en de hele gemeente.
Dan sluit heel de bijeenvergaderde gemeente een verbond met de koning (vers 3). Dat gebeurt in het huis van God, dat wil zeggen voor Gods aangezicht. Daarbij richt Jojada met de woorden “zie, de zoon van de koning” de ogen van allen op Joas. Hij onderstreept zijn handeling met een verwijzing naar wat de HEERE Zelf heeft gezegd. Het is geen eigenmachtige handeling, maar in overeenstemming met wat “de HEERE met betrekking tot de zonen van David gesproken heeft”.
In deze kleine jongen ligt de hoop voor de toekomst. Christus is ook niet in tel, toch is Hij “de hoop van de heerlijkheid” (Ko 1:27). Zoals is geprobeerd om Joas om te brengen, maar die daaraan is ontkomen door ‘te vluchten’ in het huis van de HEERE, zo is getracht de Heer Jezus om te brengen en Hij ontkwam door te vluchten naar Egypte. Daarna groeide Hij op in verborgenheid, in de dingen van Zijn Vader, tot de tijd van Zijn openbare optreden was aangebroken.
Zo is het ook met Joas. Tot zijn openlijke aanstelling als koning zit hij “in de schuilplaats van de Allerhoogste” en overnacht hij “in de schaduw van de Almachtige” (Ps 91:1). Hij woont in zijn jonge jaren ”in het huis van de HEERE, al de dagen” (Ps 27:4). Laat dat ook onze toevlucht en ons leven zijn, want ook ons “leven is met Christus verborgen in God” (Ko 3:3).
4 - 11 Joas tot koning uitgeroepen
4 Dit is de zaak die u doen moet: een derde [deel] van u die op de sabbat dienst gaan doen, zowel wat de priesters als de Levieten betreft, moeten als deurwachters dienen. 5 Een derde [deel] moet bij het huis van de koning [gaan staan], een derde [deel] bij de Fundamentpoort, en heel het volk in de voorhoven van het huis van de HEERE. 6 Niemand mag echter het huis van de HEERE binnengaan, behalve de priesters en de Levieten die dienst doen. Zíj mogen naar binnengaan, want zij zijn heilig, maar heel het volk moet de voorschriften van de HEERE in acht nemen. 7 De Levieten moeten de koning rondom omringen, ieder met zijn wapens in zijn hand; wie het huis binnenkomt, moet ter dood gebracht worden. U moet bij de koning blijven, waar hij ook gaat of staat. 8 De Levieten en heel Juda deden overeenkomstig alles wat de priester Jojada geboden had, en ieder nam zijn mannen die op de sabbat dienst gingen doen mee, met hen die op de sabbat afgelost werden, want de priester Jojada had de afdelingen geen verlof gegeven. 9 De priester Jojada gaf de bevelhebbers over honderd de speren, de kleine schilden en de [gewone] schilden die van koning David geweest waren, die in het huis van God waren. 10 En hij stelde heel het volk op rondom de koning, ieder met zijn wapens in zijn hand, van de rechterzijde van het huis tot de linkerzijde van het huis, in de richting van het altaar en in de richting van het huis. 11 Daarna brachten zij de zoon van de koning naar buiten, zetten hem de diadeem op en [gaven hem] de getuigenis. Zij maakten hem koning en Jojada en zijn zonen zalfden hem en zeiden: Leve de koning!
Na de presentatie van de koning in een besloten kring van ingewijden moet nu de openlijke presentatie van de koning plaatsvinden. Ook voor die presentatie heeft Jojada een plan van aanpak en geeft hij aanwijzingen (vers 4). Hij bepaalt dat er drie groepen moeten worden gevormd. Een derde deel van de priesters en de Levieten moet dienst doen als deurwachters. Zij moeten de wacht betrekken bij de poorten van de tempel, waar de koning verborgen is, om alle indringers te weren.
Een ander derde deel moet toezicht houden op de gang van zaken met betrekking tot het paleis, de toekomstige woonplaats van de koning (vers 5). Het laatste derde deel moet zich bij de Fundamentpoort opstellen. Verondersteld is dat door deze poort de koning van zijn huis naar de tempel gaat. Ten slotte moet heel het volk, dat wil zeggen allen die in Jeruzalem zijn, mogelijk ter gelegenheid van de uitgeroepen feestdag, “in de voorhoven van het huis van de HEERE” gaan staan.
Van heel het volk mag niemand, naar de voorschriften van de HEERE, de tempel binnengaan (vers 6). Het binnengaan van de tempel is alleen toegestaan aan de priesters en de Levieten die dienst doen, “want zij zijn heilig”, dat wil zeggen dat zij voor dat doel afgezonderd zijn van het volk. Ook nu is het zo, dat alleen zij die een heilig priesterdom vormen, God offers mogen brengen (1Pt 2:5).
De Levieten, de dienaren van de priesters, moeten de koning beschermen (vers 7). Zij moeten gewapend zijn en die wapens ook in de hand hebben om ze direct te kunnen gebruiken om een aanval op de koning af te slaan. Ze mogen geen moment van de zijde van de koning wijken, “waar hij ook gaat of staat”. Letterlijk staat er: “Wanneer hij naar binnen gaat en wanneer hij naar buiten gaat.” Dat betreft het binnen gaan in de tempel en het weer naar buiten komen uit de tempel. Het leven van de koning staat helemaal in verbinding met de tempel. Hij is Gods vertegenwoordiger, en om Hem goed te kunnen vertegenwoordigen moet hij regelmatig Diens tegenwoordigheid opzoeken.
Deze opdracht geldt ook voor ons. Ieder van ons is niet alleen een priester, maar ook een Leviet. Wij moeten onze Heer, Jezus Christus, beschermen tegen aanvallen op Zijn Persoon. De wapens die ons in de hand zijn gegeven, zijn geestelijke wapens (2Ko 10:4; Ef 6:10-17). Wij zijn goede soldaten als we de belangen van onze Heer beschermen. Daarvoor is het nodig dat wij dicht bij Hem zijn en blijven. Om dicht bij Hem te zijn zullen we moeten zijn waar Hij ook gaat of staat, waar Hij ons ook heen stuurt of waar Hij ons ook laat blijven.
De Levieten en heel Juda doen precies wat Jojada heeft geboden (vers 8). Gehoorzaamheid is van het grootste belang om werkelijk de belangen van de koning te kunnen dienen. Het is gehoorzaamheid die in verbinding staat met dienst op de sabbat. Regel is dat er een ploeg is die dienst doet, terwijl een andere ploeg vrij van dienst is. In dit geval heeft Jojada alle verloven ingetrokken. De Levieten die dienst gaan doen en de Levieten die afgelost worden, moeten paraat blijven.
Ten opzichte van de Heer Jezus geldt ook voor ons dat gehoorzaamheid van het grootste belang is. In die gehoorzaamheid is geen tijd voor verlof, want er is een strijd te strijden voor Christus. Hier is het woord uit Prediker 8 van toepassing: “Er is geen vrijstelling in [deze] strijd” (Pr 8:8). Voor ons spreekt de sabbat van de rust voor onze zielen die de Heer Jezus voor ons heeft bewerkt door Zijn werk op het kruis (Mt 11:28-30). Er moet innerlijke rust zijn om te kunnen gehoorzamen en strijdbaar te zijn.
De wapens die Jojada de bevelhebbers ter hand stelt, zijn uit de tijd van koning David en komen uit het heiligdom (vers 9). Dat houdt voor ons de les in dat wij alleen de strijd kunnen voeren met wapens die ook door de Heer Jezus, van Wie David een beeld is, zijn gebruikt. Hij heeft het Woord van God gebruikt om de duivel te verslaan (Mt 4:1-10). Het Woord van God is het Woord dat in het huis van God, de woonplaats van God, Zijn thuis heeft. Als we het Woord van God lezen en bestuderen, zijn we, als onze gezindheid goed is, in het heiligdom. Daar leren we door Gods Geest de betekenis van Gods Woord en hoe we het moeten gebruiken.
Na de aanwijzingen voor de priesters en de Levieten met betrekking tot hun plaats en taak met het oog op de koning stelt Jojada ten slotte “heel het volk op rondom de koning” (vers 10). Elk lid van het volk staat in verbinding met de koning en met elk ander lid. Ze hebben ook ieder hun wapens in de hand, klaar voor onmiddellijk gebruik. Het veiligheidskordon staat voor de volle breedte van het huis. De opstelling is zo, dat ze het oog hebben op het altaar en op het huis.
Deze opstelling laat ons zien hoe belangrijk elk lid van het volk van God is voor de bescherming van de koning. We kunnen dat toepassen op de gemeente en de leden ervan. We moeten “vast aaneengesloten” zijn (1Ko 1:10), geen lid mag ontbreken of zijn taak verzaken (1Ko 12:14-19). Elk lid moet in staat zijn de geestelijke wapens te gebruiken die hem ter beschikking zijn gesteld.
Samen moeten ze voor het hele huis van God, dat is de gemeente van de levende God, staan om de waarheid daarvan te verdedigen. In dat huis bevindt zich de Heer Jezus, “de verborgenheid van de Godsvrucht” (1Tm 3:15-16). Daarbij moeten we het oog gericht houden op de tafel van de Heer, waarvan het altaar een beeld is, terwijl we ook oog blijven houden voor het huis, de hele gemeente (1Ko 10:16-18).
Als alle voorbereidingen zijn getroffen en ieder zijn plaats heeft ingenomen, breekt het grote moment aan dat de koning aan het hele volk wordt gepresenteerd (vers 11). Joas krijgt de diadeem op die hem koninklijke waardigheid verleent en zijn macht over het volk symboliseert. Ook krijgt hij “de getuigenis” in zijn handen, dat is een afschrift van het wetboek. Iedere koning moet dat hebben om daarop zijn regering af te stemmen (Dt 17:18). Het wetboek duidt zijn afhankelijkheid en onderworpenheid aan. Gezag en macht worden alleen naar Gods gedachten uitgeoefend als het gebeurt in afhankelijkheid van en gehoorzaamheid aan Hem. Daarna zalven Jojada en zijn zonen – Jojada betrekt zijn gezin bij deze gebeurtenis – Joas tot koning.
Voor ons gaat het erom dat wij de Heer Jezus als Heer erkennen. Wij zijn gemaakt tot een koninkrijk waarover Hij regeert. Om ons koninklijk te gedragen moeten wij de Bijbel lezen (Op 1:3). Daarin wordt ons verteld wat de Heer Jezus van ons verwacht. Dan blijven we ook bewaard voor hoogmoedig en eigenmachtig handelen. Het is belangrijk dat we onze kinderen betrekken in onze erkenning van de Heer Jezus als Heer. Als dat ons verlangen is, zullen wij hun zo jong mogelijk Gods Woord geven om daarmee vertrouwd te raken.
12 - 15 Athalia gedood
12 Toen Athalia het geluid hoorde van het volk, dat snel kwam toelopen en de koning toejuichte, kwam zij naar het volk in het huis van de HEERE. 13 En zij zag, en zie, de koning stond bij zijn pilaar bij de ingang, en bij de koning de bevelhebbers en de trompetten; en de hele bevolking van het land was blij en blies met trompetten, en de zangers [stonden] er met [hun] muziekinstrumenten en gaven te kennen [de HEERE] te willen prijzen. Toen scheurde Athalia haar kleren en riep: Verraad, verraad! 14 Maar de priester Jojada liet de bevelhebbers over honderd, die over het leger aangesteld waren, naar buiten gaan en zei tegen hen: Breng haar buiten de gelederen en dood wie haar volgt met het zwaard. Want de priester had gezegd: U mag haar niet in het huis van de HEERE ter dood brengen. 15 Daarop sloegen zij de handen aan haar. Zij was bij de ingang van de Paardenpoort in het huis van de koning gekomen en zij doodden haar daar.
Athalia hoort het geluid van de toejuichingen van het volk voor de zojuist gezalfde koning (vers 12). Ze gaat op het geluid af en komt naar het volk in het huis van de HEERE, want daar speelt tot nu toe alles zich af. De opwekking die gaande is, begint daar. Daar worden ook de tegenstanders heen getrokken. Zo ziet zij wat er gaande is, om wie het gaat, waar hij staat, wie erbij betrokken zijn en hoe zij zich uiten (vers 13).
Haar reactie op haar waarnemingen is dat ze haar kleren scheurt. Dat doet ze niet omdat ze in haar geweten overtuigd is van haar zonden, maar omdat ze haar macht kwijt is. Haar uitroep “verraad, verraad!” brengt naar buiten hoe ze innerlijk is. Ze bestempelt wat er gebeurt als hoogverraad.
Als er in ons leven een opwekking plaatsvindt, als wij ons leven weer helemaal aan het gezag van de Heer Jezus onderwerpen en Hem eer bewijzen, kunnen we rekenen op de belangstelling van tegenstanders. Die willen daar niet in delen, maar zien het als verraad. Het roepen van ‘verraad!’ is de typische reactie van godsdienstige mensen en politici die niets van hun macht willen inleveren als ze zien dat anderen zich volledig aan de Heer geven en gehoorzaam willen doen wat Hij zegt. Zulke reacties kunnen we opmerken zowel in persoonlijke levens als in het leven van een gemeente.
We kunnen denken aan het niet meedoen aan allerlei goede acties in de wereld en in de gemeente en als motief daarvoor wijzen op onze onderworpenheid aan de Heer. Natuurlijke mensen, die de Geest niet hebben, kunnen dat niet begrijpen. Ze vinden ons verraders, omdat zij vinden dat een christen zich juist voor die goede dingen moet inzetten. We hoeven ons daardoor niet verplicht te voelen om dan toch maar mee te doen of te geven. De Heer moet onze Opdrachtgever zijn en niet een organisatie van goede doelen.
Jojada geeft de opdracht om Athalia te doden (vers 14). Dat mag echter niet gebeuren in het huis van de HEERE. Met dit huis heeft ze in haar leven geen enkele binding gehad. Die verbinding mag er ook niet zijn in haar dood. Ze wordt gegrepen in het huis van de koning dat ze aanmatigend heeft bezet en daar wordt ze gedood (vers 15). Daardoor is er een einde gekomen aan de regering van deze goddeloze vrouw die deze regering voor zichzelf heeft opgeëist ten koste van het leven van velen.
16 - 21 De eredienst hersteld
16 En Jojada sloot een verbond tussen Hem, heel het volk en de koning, om een volk voor de HEERE te zijn. 17 Daarna ging heel het volk naar het huis van de Baäl en brak dat af; zijn altaren en zijn beelden braken zij in stukken. Mattan, de priester van de Baäl, doodden zij voor de altaren. 18 Jojada stelde de ambten van het huis van de HEERE [weer] onder de leiding van de Levitische priesters die David over het huis van de HEERE verdeeld had om de brandoffers van de HEERE te brengen, zoals beschreven staat in de wet van Mozes, met blijdschap en met een lied, volgens de instelling van David. 19 En hij stelde de poortwachters aan bij de poorten van het huis van de HEERE, zodat niemand die om welke reden dan ook onrein was, binnen kon komen. 20 Hij nam de bevelhebbers over honderd, de vooraanstaanden, de heersers over het volk, en de hele bevolking van het land [met zich] mee. Zij haalden de koning uit het huis van de HEERE, kwamen door de Hoge Poort in het huis van de koning en lieten de koning plaatsnemen op de koningstroon. 21 En de hele bevolking van het land was blij, en de stad had rust, nadat zij Athalia met het zwaard gedood hadden.
Als de aanmatigster is gedood, wordt er eerst een verbond gesloten (vers 16). Jojada neemt het initiatief daartoe. Het is een verbond tussen de HEERE enerzijds en heel het volk en de koning anderzijds. In dit verbond verplichten het volk en de koning zich “om een volk voor de HEERE te zijn”. Vervolgens worden de afgoden afgebroken en doden zij Mattan, de priester van de Baäl, op de plek waar hij aan de afgoden heeft geofferd (vers 17). Het is niet mogelijk wel de koning in zijn rechten te erkennen en God niet. Daarom wordt zij, die koningin heeft willen zijn, gedood ten gunste van de ware koning, worden de afgoden uitgeroeid ten gunste van de ware God en wordt de namaakpriester gedood ten gunste van de ware priesters.
Als alle namaak is uitgeroeid, is er ruimte voor de ware dienst aan God (vers 18). Nu kunnen er weer offers worden gebracht “zoals beschreven staat in de wet van Mozes”. Daartoe stelt Jojada de ambten weer in om die dienst te doen. Hij draagt de zorg voor de tempel op aan de priesters opdat zij offers brengen. Het hoofddoel is dat er brandoffers worden gebracht. De brandoffers worden gebracht “met blijdschap en met een lied” ofwel met vreugdevolle liederen. Dat gebeurt door de Levieten, die daarbij “de instelling van David” volgen en niet naar eigen inzicht te werk gaan.
Het laat ons zien dat een echte opwekking Christus als middelpunt heeft en dat het erom gaat Hem aan God voor te stellen als het ware brandoffer. Dat is voor ons de dienst van aanbidding, waarin we de Vader “aanbidden in geest en waarheid” (Jh 4:23), dat wil zeggen op een geestelijke wijze en in overeenstemming met de waarheid van Gods Woord. Er zijn opwekkingen waardoor er weer toewijding komt, of belangstelling voor het Woord. Hier gaat het echter om eredienst. Wat dat inhoudt, wordt onder christenen in het algemeen helaas weinig begrepen.
Jojada zorgt er ook voor dat niemand de tempel binnenkomt die onrein is (vers 19). Daarvoor stelt hij poortwachters aan. Er moet toezicht en tucht zijn. Er is enerzijds vreugde en gezang in het heiligdom en anderzijds besef van Gods heiligheid. Wat Jojada doet, is een aanklacht tegen de vaak lichtvaardige manier waarop men vandaag in de christenheid in veel groepen kan deelnemen aan het avondmaal. Zonder enig onderzoek kan men op vele plaatsen aan het avondmaal deelnemen omdat men dit overlaat aan niet meer dan de eigen verantwoordelijkheid van degene die deelneemt. Men denkt er niet aan dat het avondmaal wordt gevierd aan de tafel van de Heer. De tafel is de tafel van de Heer. Hij bepaalt wie mogen deelnemen en wie niet.
Dan is het tijd voor de troonsbestijging (vers 20). Een groot en divers gezelschap wordt door Jojada meegenomen naar het huis van de HEERE, dat tot dan de verblijfplaats van de koning is geweest. Het hele gezelschap trekt eensgezind op, omdat ze allen hetzelfde doel hebben. Het gaat hun erom de koning de plaats te geven waar hij hoort: de koningstroon. Als alle gelovigen vandaag dat doel hebben ten aanzien van de Heer Jezus, zullen zij ook eensgezind optrekken.
Als de koning zijn plaats op de troon heeft ingenomen, is de hele bevolking van het land blij (vers 21). De stad heeft rust nadat Athalia is gedood. Zo zal er rust en vreugde zijn als we kwaad oordelen en ons afscheiden van het godsdienstige verderf omdat we de Heer Jezus de plaats op de troon van ons leven hebben gegeven.