1 - 7 Jehoram koning van Juda
1 En Josafat ging te ruste bij zijn vaderen, en werd bij zijn vaderen begraven in de stad van David, en zijn zoon Jehoram werd koning in zijn plaats. 2 Hij had broers, zonen van Josafat, [namelijk]: Azaria, Jehiël, Zecharja, en Azarja, Michaël en Sefatja. Dit waren allemaal zonen van Josafat, de koning van Israël. 3 Hun vader had aan hen veel geschenken van zilver, van goud en van kostbaarheden gegeven, met versterkte steden in Juda. Het koningschap gaf hij aan Jehoram, omdat hij de eerstgeborene was. 4 Toen Jehoram het koningschap van zijn vader overgenomen had, en zijn positie verstevigd had, doodde hij al zijn broers met het zwaard, en ook [sommigen] van de leiders van Israël. 5 Jehoram was tweeëndertig jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde acht jaar in Jeruzalem. 6 Hij ging in de weg van de koningen van Israël, zoals het huis van Achab deed, want hij had een dochter van Achab als vrouw. Hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE. 7 De HEERE wilde het huis van David echter niet te gronde richten omwille van het verbond dat Hij met David gesloten had; zoals Hij gezegd had dat Hij hem en zijn zonen alle dagen een lamp zou geven.
Als Josafat is gestorven, wordt hij bij zijn vaderen in de stad van David, dat is Jeruzalem, begraven (vers 1). Dat de stad “de stad van David” wordt genoemd, doet herinneren aan het koningschap van David, de man naar Gods hart, en aan de beloften van het eeuwige koningschap in de grote Zoon van David, de Heer Jezus Christus. Josafat wordt opgevolgd door zijn zoon Jehoram, die regeert van 848-841 v.Chr. Josafat heeft meer zonen (vers 2). Ze worden echter eerst als “broers” van Jehoram aangeduid. Die verhouding krijgt daardoor de nadruk.
Josafat heeft zijn zonen rijkdom en versterkte steden gegeven (vers 3). Iets dergelijks heeft Rehabeam gedaan (2Kr 11:23). Of het verstandig beleid van Josafat is geweest, is moeilijk te zeggen. Het kan ertoe hebben bijgedragen dat Jehoram, die het koningschap van hem krijgt omdat hij de oudste zoon is, hen daardoor als een gevaar voor de ondermijning van zijn macht ziet. Zijn broers hebben immers ook allemaal een gebied waar zij gezag over hebben.
Jehoram is een slechte man. Als hij aan de regering is gekomen, doet hij eerst het nodige om zijn positie als koning te verstevigen (vers 4; vgl. 2Kr 23:1). Ter versteviging van zijn positie kan hij mensen belangrijke posten hebben gegeven, om zich daardoor van hun steun te verzekeren in het uitoefenen en handhaven van zijn macht. Hij zal het hebben gedaan met het plan in zijn achterhoofd om al zijn broers te doden, een plan dat hij vervolgens uitvoert.
Na de moord op zijn broers (vgl. Ri 9:5), doodt hij ook nog een aantal leiders. Behalve dat hij hen ziet als concurrenten die een bedreiging voor hem vormen in de uitoefening van zijn macht, kan het ook zijn dat deze mannen de HEERE vrezen en Jehoram aanspreken op zijn kwalijke weg. We lezen immers van zijn broers dat zij beter zijn dan hij (vers 13). Zulke stemmen snoert hij definitief de mond.
Machthebbers doen alles om hun positie te verstevigen en te handhaven. Ze ruimen iedereen uit de weg die ze als een bedreiging voor hun positie zien. Mensen die handelen als Jehoram, doen zo omdat zij verwachten dat zij zelf zo door anderen zullen worden behandeld. Dat willen ze voorkomen.
Jehoram is een volwassen man als hij koning wordt en deze moorden begaat (vers 5). Acht jaar lang zit hij op de troon. Wat hij doet, is hetzelfde als de koningen van Israël doen. De oorzaak daarvan is zijn huwelijk met een dochter van Achab (vers 6). Daardoor is het huis van Josafat verbonden met het huis van Achab. De moorden die hij begaat, tonen de invloed die zijn goddeloze vrouw op hem heeft, die zelf ook een massaslachting verricht (2Kr 22:10). Die vrouw heeft haar moordzucht ook niet van een vreemde, maar van Izebel, de vrouw van Achab, die nauw bij haar opvoeding betrokken zal zijn geweest (1Kn 18:4; 19:2; 21:7-15).
Ondanks dit monsterlijke huwelijk en de monsterlijke uitingen daarvan richt de HEERE het huis van David niet te gronde. De reden daarvoor is het verbond dat Hij met David gesloten heeft (2Sm 23:5; 1Kr 17:12; Js 55:3). Het handelen van de mens kan de trouw van God niet tenietdoen.
8 - 11 Opstand van Edom en Libna
8 In zijn dagen kwam Edom in opstand tegen het gezag van Juda, en stelde een koning over zich aan. 9 Daarom trok Jehoram met zijn bevelhebbers verder, en al [zijn] strijdwagens met hem. Hij stond ’s nachts op en versloeg de Edomieten, die zich rondom hem en de bevelhebbers van [zijn] strijdwagens bevonden. 10 Toch bleef Edom in opstand komen tegen het gezag van Juda, tot op deze dag. Juist in die tijd kwam Libna in opstand tegen zijn gezag, omdat hij de HEERE, de God van zijn vaderen, verlaten had. 11 Ook hij maakte [offer]hoogten op de bergen van Juda. Hij liet de inwoners van Jeruzalem hoererij bedrijven, en hij verleidde Juda.
Ontrouw aan de Heer brengt altijd verlies aan macht over vijanden mee. Dat zien we ook hier. Edom, dat aan Juda onderworpen is, komt in opstand tegen het gezag van Juda en richt een eigen koninkrijk op (vers 8). Dat neemt Jehoram niet. Hij probeert Edom weer aan zich te onderwerpen (vers 9). Hij trekt tegen Edom op en verslaat hen. De overwinning is echter niet volledig, want Edom blijft zich verzetten en is niet meer helemaal onder het gezag van Juda teruggebracht (vers 10).
Ook Libna, een priesterstad, onttrekt zich aan zijn macht. De reden staat erachter: “Omdat hij de HEERE, de God van zijn vaderen, verlaten had.“ Mogelijk dat de priesters in opstand komen tegen deze goddeloze koning omdat hij het volk tot afgoderij verleidt. Jehoram maakt namelijk ook offerhoogten (vers 11).
Daarmee gaat hij verder dan zijn voorvaders, van wie we lezen dat zij de hoogten niet hebben weggedaan. Jehoram laat de afgoderij echter niet alleen bestaan, maar stimuleert die zelfs, hij zet ertoe aan. Hij laat de inwoners van Jeruzalem, de stad die de HEERE uitgekozen heeft om Zijn Naam daar te laten wonen, hoererij, dat is afgoderij (Ex 34:15-16), bedrijven. Hij verleidt Juda ertoe. Dit is regelrechte opstand tegen de HEERE.
12 - 15 Een schrijven van Elia
12 Toen kwam er een schrijven bij hem van de profeet Elia [met de boodschap]: Zo zegt de HEERE, de God van uw vader David: Omdat u niet in de wegen van uw vader Josafat en in de wegen van Asa, de koning van Juda, gegaan bent, 13 maar gegaan bent in de weg van de koningen van Israël; [omdat u] Juda en de inwoners van Jeruzalem hoererij hebt laten bedrijven, zoals het huis van Achab [Israël] hoererij heeft laten bedrijven, en u bovendien uw broers, uw [eigen] familie, hebt gedood, die beter waren dan u, 14 zie, [daarom] gaat de HEERE [u] treffen met een grote plaag onder uw volk, onder uw kinderen, onder uw vrouwen en onder al uw bezittingen. 15 En [zelf] zult u door een zware ziekte [getroffen worden], door een ziekte aan uw ingewanden, totdat ten slotte uw ingewanden naar buiten komen vanwege de ziekte.
Dan verschijnt Elia ineens op het toneel door middel van een brief. Hier moet Elia al ten hemel gevaren zijn, een gebeurtenis die beschreven wordt in 2 Koningen (2Kn 2:1,11). Hoe dan toch een brief van hem? Het is een profetische brief waarin Elia gebeurtenissen opschrijft die hem door de HEERE zijn bekendgemaakt. De brief wordt op het juiste tijdstip aan Jehoram overhandigd.
Deze brief van Elia is opmerkelijk, gezien in het licht van het terrein en de aard van de dienst van Elia. Elia heeft als profeet dienst gedaan in het tienstammenrijk. Dat is het terrein van zijn dienst. De dienst die hij door middel van de brief doet, is gericht op de koning van Juda en de situatie daar. Zijn dienst is altijd mondeling geweest en nu lezen we dat hij iets geschreven heeft. Het is trouwens sowieso de eerste keer dat we lezen van een geschrift van welke profeet dan ook. Het is een brief aan deze slechte koning.
De inhoud van de brief past wel bij de dienst van Elia, die niet uitsluitend, maar toch wel hoofdzakelijk een dienst van oordeel is geweest. De brief bevat een woord van de HEERE, Die Zich aan Jehoram voorstelt als “de God van uw vader David”. De herinnering aan David laat het grote contrast tussen David en Jehoram zien. Deze wijze van voorstellen maakt ook duidelijk dat de HEERE niet de God van Jehoram is.
De inhoud van de brief is de aankondiging van het oordeel met de redenen ervan. Eerst worden de verschillende redenen gegeven:
1. Jehoram is niet in de wegen van zijn vader Josafat en in de wegen van zijn grootvader Asa gegaan;
2. Hij is integendeel gegaan in de wegen van de koningen van Israël;
3. Hij heeft het volk hoererij laten bedrijven, zoals het huis van Achab dat heeft gedaan met Israël;
4. Bovendien heeft hij zijn broers, zijn eigen familie, mensen die beter zijn dan hij, gedood.
Het oordeel is in overeenstemming met zijn zware zonden. De opsomming is gedetailleerd en laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Er zal een grote plaag komen over
1. Zijn volk,
2. Zijn kinderen,
3. Zijn vrouwen,
4. Zijn bezittingen en
5. Hemzelf. Hij zal zelf door een zware ziekte aan zijn ingewanden worden getroffen. Die ziekte zal zo hevig zijn, dat ten slotte zijn ingewanden naar buiten komen. Dat zal dan zijn dood tot gevolg hebben.
Eerst wordt Jehoram getroffen in wat hem omgeeft, wat hij koestert, waar hij zijn belangrijkheid in weerspiegeld ziet, wat tot zijn eer dient. Daarna wordt hij door een tweejarige vreselijke ziekte uit dit leven weggenomen.
16 - 17 De tucht van de HEERE
16 Toen wekte de HEERE tegen Jehoram de geest op van de Filistijnen en van de Arabieren die in de nabijheid van de Cusjieten [woonden]. 17 Zij trokken op tegen Juda, baanden zich een weg, en voerden alle bezittingen weg die in het huis van de koning gevonden werden. Bovendien [voerden zij] zijn kinderen en zijn vrouwen [als gevangenen weg], zodat hij geen zoon overhield dan [alleen] Joahaz, zijn jongste zoon.
Het woord van de HEERE aan en over Jehoram wordt vervuld, het oordeel komt. Het oordeel komt eerst van buiten, maar komt van de HEERE. De HEERE wekt een vijand op tegen Juda (vers 16). De HEERE wekt “de geest op”, wat wil zeggen dat Hij hun geest prikkelt en hen in beweging brengt om tegen Juda op te trekken. Hij maakt gebruik van volken die Hem niet kennen en niet willen dienen en maakt hen tot werktuigen om Zijn wil uit te voeren. Hij brengt daarvoor twee volken samen die ver uit elkaar wonen. De Filistijnen wonen vlakbij, het is een buurland; de Arabieren wonen “in de nabijheid van de Cusjieten”, dat is bij Ethiopië.
De man die zijn broers heeft omgebracht om alles alleen te kunnen genieten, ervaart nu dat zijn zonen en vrouwen worden omgebracht (vers 17). God houdt echter ook nu de lamp brandend (vers 7), hoe zwak het schijnsel ook is. De jongste zoon van Jehoram, Joahaz, blijft over. Joahaz is dezelfde persoon als Ahazia (2Kr 22:1), waarbij in de naam het voorvoegsel het achtervoegsel wordt, zonder dat de betekenis van de naam daarmee verandert.
18 - 20 Dood van Jehoram
18 Na dit alles trof de HEERE hem in zijn ingewanden met een ziekte waarvan geen genezing [meer mogelijk] was. 19 En na verloop van tijd gebeurde het, op het moment dat er twee jaar voorbij was, dat zijn ingewanden ten gevolge van de ziekte naar buiten kwamen, en hij stierf aan deze kwaadaardige ziekte. Maar zijn volk brandde voor hem geen vuur, zoals bij zijn vaderen. 20 Hij was tweeëndertig [jaar] oud, toen hij koning werd, en regeerde acht jaar in Jeruzalem. Hij ging echter heen zonder betreurd te worden. Zij begroeven hem in de stad van David, maar niet in de graven van de koningen.
“Na dit alles”, dat wil zeggen na alle rampspoed door middel van vijanden, treft de HEERE Jehoram met een ziekte die langzaam verloopt en waarvoor geen genezing mogelijk is (vers 18). Het is, zoals door Elia is voorzegd, een ziekte aan zijn ingewanden. Het woord dat hier wordt gebruikt voor ‘ziekte’, komt behalve hier nog in vier andere teksten voor (Dt 29:22; Ps 103:3; Jr 14:18; 16:4). De kroniekschrijver houdt ons als het ware als een spiegel het einde van een goddeloze voor. In de aangehaalde teksten waarin het woord ‘ziekte’ voorkomt, licht Psalm 103:3 vertroostend op. Als wij aan een dergelijke ziekte lijden en dan onze toevlucht tot de HEERE nemen, zal Hij voor uitkomst zorgen.
Dat de ziekte langzaam verloopt, kunnen we zien als een bewijs van Gods genade, waardoor hij nog de tijd krijgt om zich te bekeren. Asa is aan het einde van zijn leven ook ziek geworden (2Kr 16:12). Asa is een man die in zijn hart trouw is, maar aan het einde van zijn leven een verkeerde weg op is gegaan. Dat wordt geïllustreerd door het feit dat hij ziek wordt aan zijn voeten. Jehoram is een man die in zijn hart ontrouw is. Dat wordt geïllustreerd door de ziekte aan zijn ingewanden. Hij, die om zo te zeggen ‘in zijn ingewanden’ geen ontferming voor zijn broers heeft gehad, wordt geslagen aan zijn ingewanden. Tijdens zijn ziekte krijgt hij geen enkele steun van vrouwen of kinderen, want die zijn allen gedood. Ook van het volk ontvangt hij geen medelijden.
Niemand heeft hem gewaardeerd tijdens zijn leven, niemand betreurt hem als hij sterft. Hij gaat heen, nog vrij jong en na een vrij korte regeerperiode. Dit is een donkere bladzijde in de geschiedenis van Gods volk in Juda. Er komen nog een paar van die donkere bladzijden, totdat Joas koning wordt en de duisternis enigszins wegtrekt.