Inleiding
Hoogmoed komt voor de val. Dat zien we bij de twee volgende koningen, Amazia – hij regeert van 796-767 v.Chr. – en zijn zoon Uzzia (2Kr 26:16). Beide koningen beginnen goed, maar eindigen kwaad, net als Joas. Beide koningen hebben groot succes en komen tot grote macht, waardoor de roem hun naar het hoofd stijgt. Succes is de oorzaak van hun hoogmoed. Als gevolg van hun hoogmoed is er gebrek aan vertrouwen op de HEERE, want die twee kunnen niet samengaan.
1 - 4 Amazia koning van Juda
1 Toen Amazia vijfentwintig jaar oud was, werd hij koning, en hij regeerde negenentwintig jaar in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Joaddan, uit Jeruzalem. 2 Hij deed wat juist was in de ogen van de HEERE, alleen niet met een volkomen hart. 3 Het gebeurde nu, toen bij hem het koningschap stevig [in handen] was, dat hij zijn dienaren die de koning, zijn vader, hadden gedood, [liet] doden. 4 Maar hun kinderen bracht hij niet ter dood, maar [hij deed] zoals geschreven staat in de wet, in het boek van Mozes, waar de HEERE geboden heeft: De vaders mogen niet ter dood gebracht worden om de kinderen en de kinderen mogen niet ter dood gebracht worden om de vaders, maar ieder zal om zijn [eigen] zonde ter dood gebracht worden.
De samenzwering waaraan Joas ten prooi is gevallen, is tegen zijn persoon geweest en niet tegen het koningshuis. Vandaar dat Amazia zijn vader zonder meer opvolgt (vers 1). Hij is vijfentwintig jaar oud als hij koning wordt. Het aantal jaren dat hij heeft geregeerd wordt ons, zoals meestal gebeurt, ook hier weer direct aan het begin verteld. Amazia heeft negenentwintig jaar geregeerd. Ook noemt de kroniekschrijver, zoals hij vaker doet, de naam van zijn moeder, Joaddan, en de plaats waar zij vandaan komt, Jeruzalem.
Het leven van Amazia wordt in één zin samengevat: “Hij deed wat juist is in de ogen van de HEERE, maar niet met een volkomen toegewijd hart” (vers 2). Hierin lijkt hij op zijn vader Joas (2Kn 14:3). Het eerste deel van de zin is positief. Dat is ook gezegd van zijn vader Joas. Bij Joas wordt vervolgens gezegd dat het doen wat juist is in de ogen van de HEERE beperkt is gebleven tot de duur van het leven van Jojada. Bij Amazia is er ook sprake van een beperking en die is dat hij niet met zijn hele hart aan de HEERE is toegewijd (vgl. 1Kr 29:19). De Heer vraagt ons hele hart. Halve of gedeelde harten doen tekort aan wat Hem toekomt. Hij wil dat we helemaal voor Hem zijn.
Amazia heeft enige tijd nodig om zich in zijn nieuwe functie in te werken (vers 3). De plotselinge dood van zijn vader brengt hem even plotseling op de troon. Hij zal het doen en laten van de vorsten en hun omgang met zijn vader hebben gadegeslagen. Nu hij zelf aan de macht is, moet hij met hen leren omgaan. Hij lijkt erin te slagen het koningschap stevig in handen te krijgen. Daarbij zal zeker ook de bestudering van de wet horen.
Als hij zich als koning sterk genoeg voelt, treedt hij op tegen de moordenaars van zijn vader en laat hen doden. Die moordenaars worden “zijn dienaren” genoemd. Hij heeft hen dus nog enige tijd in zijn nabijheid als zijn personeel moeten dulden. Al die tijd is hij echter niet uit het oog verloren dat dit de moordenaars van zijn vader zijn. Bij hun terechtstelling gaat hij niet verder dan de wet zegt (vers 4). Hij laat het bij hun terechtstelling omdat de HEERE in de wet van Mozes geboden heeft dat niet de hele familie wordt uitgeroeid, maar dat alleen de schuldigen worden gedood (Dt 24:16; Jr 31:29-30; Ez 18:19-20).
Het is voor ons ook belangrijk om ons eerst te bezinnen op onze positie als gelovige en de verantwoordelijkheden die daaraan verbonden zijn. Dat betekent dat we ons moeten bezighouden met Gods Woord. De kennis van Gods Woord is noodzakelijk om goede beslissingen te nemen. Als het gaat om de veroordeling van kwaad in de gemeente, zal er naar de norm van Gods Woord tucht moeten worden uitgeoefend over openlijk kwaad. Die tucht zal echter ook rechtvaardig moeten zijn, in overeenstemming met de zwaarte van het vergrijp en alleen van toepassing op degene die het betreft.
5 - 13 In God is kracht om te helpen
5 Toen riep Amazia Juda bijeen, en stelde hen op, [ingedeeld] naar families, met bevelhebbers over duizend en bevelhebbers over honderd, uit heel Juda en Benjamin. Hij monsterde hen, van twintig jaar oud en daarboven, en trof driehonderdduizend van de beste [mannen] aan, die met het leger uittrokken, die speer en schild hanteerden. 6 Bovendien huurde hij van Israël honderdduizend dappere helden in voor honderd talent zilver. 7 Toen kwam er een man Gods naar hem toe, die zei: Koning, laat het leger van Israël niet met u meegaan, want de HEERE is niet met Israël, [met] al die nakomelingen van Efraïm. 8 Maar als u wilt gaan, doe het dan en wees sterk voor de strijd. God zal u [echter] laten struikelen voor de vijand, want in God is kracht om te helpen en om te laten struikelen. 9 Toen zei Amazia tegen de man Gods: Maar wat dan te doen met de honderd talent die ik aan de troepen van Israël gegeven heb? Daarop zei de man Gods: De HEERE heeft u veel meer te geven dan dit. 10 Toen zonderde Amazia de troepen die uit Efraïm bij hem gekomen waren, af, zodat zij naar hun [woon]plaats zouden gaan. Daarom ontstaken zij in hevige woede tegen Juda, en zij keerden in brandende toorn terug naar hun [woon]plaats. 11 Amazia vatte moed en leidde zijn volk weg en ging het Zoutdal in; hij versloeg van de Seïrieten tienduizend [man]. 12 Verder voerden de Judeeërs [nog] tienduizend [anderen] als gevangenen levend weg, brachten hen naar de top van de rots, en wierpen hen van de top van de rots af, zodat zij allen opengereten werden. 13 Maar de mannen van de troepen die Amazia had laten terugkeren, zodat zij niet met hem ten strijde zouden trekken, overvielen de steden van Juda, vanaf Samaria tot Beth-Horon toe; zij versloegen van hen drieduizend [man], en roofden veel buit.
Amazia gaat over tot een militaire actie die, zoals verderop blijkt, gericht is tegen Edom (vers 5; vers 11). Wat de aanleiding hiervoor is, is niet duidelijk. Amazia roept Juda bijeen en stelt een leger samen van de beste mannen die twintig jaar of ouder zijn (vgl. Nm 1:2-3). Er blijken driehonderdduizend mannen te zijn die in aanmerking komen en die speer en schild kunnen hanteren. Dit is een aanzienlijk leger, maar het haalt het toch niet bij de legers van Asa en Josafat die een leger hebben gehad van respectievelijk vijfhonderdtachtigduizend en meer dan een miljoen man (2Kr 14:8; 17:14-16).
Misschien heeft Amazia die aantallen in zijn achterhoofd bij de beoordeling van de grootte van zijn leger. Hij is er in elk geval niet van overtuigd dat hij met dit leger de Edomieten kan verslaan. Daarom vult hij zijn leger aan met huursoldaten uit het noordelijke rijk, waarvoor hij honderd talent zilver betaalt (vers 6). In zijn berekeningen is echter geen plaats voor de HEERE.
Hoewel Amazia niet met de HEERE rekent, stuurt Die in Zijn goedheid toch een profeet, een man Gods, naar hem toe (vers 7; vgl. 2Kr 16:7; 19:2). De naam van de man Gods wordt niet gegeven. Zijn naam doet er niet toe, want het gaat om wat hij te zeggen heeft. Hij waarschuwt Amazia om niet op de soldaten van Israël te vertrouwen en hen niet mee te nemen. De reden is dat “de HEERE niet met Israël, [met] al die nakomelingen van Efraïm” is. Omdat er voor Hem geen plaats meer is in het noordelijke rijk, kan Hij ook niet met hen zijn. Als we de Heer de eerste plaats in ons leven ontzeggen, kan Hij ons ook niet helpen bij wat we doen.
De man Gods houdt Amazia voor dat hij er vrij in is om ondanks de waarschuwing de strijd met Edom aan te binden en daarbij gebruik te maken van de door hem gehuurde soldaten (vers 8). Als hij dat wil, moet hij dat doen. Dan moet hij zichzelf maar moed inspreken om sterk te zijn in de strijd. Hij moet echter ook weten dat hij de strijd zal verliezen omdat God hem voor de vijand zal laten struikelen. In God is namelijk kracht om te helpen, maar als hij weigert van die kracht gebruik te maken, zal God Zijn kracht bewijzen door hem te laten struikelen.
Amazia is bijna overtuigd. Alleen zit hij nog met de vraag hoe het zit met het geld dat hij in deze onderneming heeft geïnvesteerd (vers 9). Op die vraag geeft de man Gods het prachtige en bemoedigende en ook vertroostende antwoord: “De HEERE heeft u veel meer te geven dan dit.” Amazia mag kiezen: verlies van geld of verlies van de strijd. De keus tussen deze beide mogelijkheden is in werkelijkheid de keus tussen met of zonder de HEERE de strijd aan te gaan. Wij mogen weten dat de Heer alles wat wij voor Hem laten, dubbel en dwars zal vergoeden. Elk verlies voor Hem wordt door Hem ruimschoots gecompenseerd. De vraag is alleen of wij Hem in die toezegging vertrouwen.
Amazia heeft zijn keus gemaakt (vers 10). Hij wil met de HEERE en daarom zonder de troepen uit Efraïm optrekken. Hij verwijdert de huursoldaten uit zijn leger, zodat die naar huis terug kunnen gaan. We zouden kunnen denken dat de gehuurde troepen dat wel prettig vinden. Ze hebben hun geld (vers 6) en kunnen, zonder er iets voor te hoeven doen en tegelijk ook zonder de kans dat ze in de strijd worden gedood, terug naar huis. Zo is het echter niet. Ze worden woedend op Juda dat ze zijn weggestuurd.
De vraag is beantwoord en de keus is gemaakt. Door de woorden van de profeet vat Amazia moed en leidt zijn volk weg naar het Zoutdal om tegen Edom te strijden (vers 11). Over de strijd wordt niets vermeld, wel over het resultaat. Dat mag er zijn. Amazia verslaat van de Seïrieten – dat zijn de Edomieten, genoemd naar het gebied waar ze wonen – tienduizend man. Nog eens tienduizend anderen worden als gevangenen weggevoerd (vers 12). Deze gevangenen worden naar de top van een rots gebracht en in de diepte te pletter gegooid. Ze worden er allen door opengereten, waardoor om zo te zeggen hun verdorven innerlijk naar buiten komt.
Edom of Ezau (Gn 36:1) is een beeld van de zonde, de oude natuur of het vlees. Edom heeft zich altijd als een onbarmhartige vijand van Gods volk opgesteld en gedragen en zal daarvoor worden geoordeeld. De hele profetie van Obadja is daaraan gewijd (Ob 1:1-21). Wij kunnen met de zonde geen medelijden hebben, maar moeten die onbarmhartig oordelen. De Schrift roept ons op om onze leden die op aarde zijn te doden (Ko 3:5). Dat betekent voor ons dat we moeten leren onszelf te oordelen (1Ko 11:31) en ook de zonde in de gemeente moeten oordelen (1Ko 5:13b).
Dan maakt de kroniekschrijver nog een opmerking over de huursoldaten die door Amazia naar huis zijn gestuurd (vers 13). We hebben gezien dat deze mannen woedend zijn geworden over hun wegzending (vers 10). Uit wat we nu lezen, kunnen we misschien concluderen dat de oorzaak van hun woede is dat ze door hun wegzending een grote buit aan zich voorbij zien gaan. Ze gaan daarom verhaal halen en zich schadeloos stellen door de steden van Juda te overvallen. Daar doden ze een groot aantal mannen en roven er veel buit.
Hoe zouden zulke lieden een hulp kunnen zijn voor Gods zaak? Mensen met zelfzuchtige motieven kunnen nooit een hulp zijn in de strijd die kinderen van God hebben te leveren. Zij brengen Amazia verliezen toe. We kunnen ons afvragen hoe het dan zit met de toezegging van de HEERE dat Hij meer heeft te geven dan wat Amazia verloor door de huursoldaten weg te sturen. Dat blijft volledig staan. De HEERE heeft Amazia ook een grote overwinning gegeven. Toch ontbreekt het volledige vertrouwen op de HEERE, zoals het vervolg laat zien.
14 - 16 Amazia en de goden van de Seïrieten
14 Nadat Amazia van het verslaan van de Edomieten [terug]gekomen was, gebeurde het dat hij de goden van de Seïrieten meebracht en die voor zichzelf als goden opstelde; hij boog zich voor hen neer en bracht reukoffers aan hen. 15 Toen ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Amazia. Hij zond een profeet naar hem toe, die tegen hem zei: Waarom hebt u de goden van dat volk gezocht, die hun [eigen] volk niet uit uw hand gered hebben? 16 Het gebeurde echter toen deze tot hem sprak, dat hij tegen hem zei: Heeft men u tot raadgever van de koning aangesteld? Houdt u [daarmee] op! Waarom zou men u doden? Toen hield de profeet op, en zei: Ik merk dat God besloten heeft u te gronde te richten, omdat u dit gedaan hebt en niet naar mijn raad hebt geluisterd.
Als Amazia de Edomieten heeft verslagen, keert hij terug naar huis (vers 14). Daarbij neemt hij de goden van de overwonnen vijanden mee. Als hij ze vervolgens zou vernietigen, zou dat een eerbewijs aan de HEERE zijn Die boven alle afgoden staat. Maar in plaats van de HEERE te eren en Hem te danken voor de overwinning die Hij heeft gegeven, begaat Amazia de dwaasheid om de goden van zijn overwonnen vijanden voor zichzelf op te stellen, zich ervoor neer te buigen en aan hen reukoffers te brengen!
Door dit te doen pleegt Amazia in geestelijke zin hoererij. Daarom ontbrandt de toorn van de HEERE tegen hem (vers 15). De toorn van God is de keerzijde van Zijn liefde. Weer stuurt Hij een profeet. Deze wijst Amazia op de dwaasheid dat hij goden aanbidt die niet in staat zijn gebleken hun volk uit zijn hand te redden. Het is toch te gek voor woorden, zouden wij zeggen. Hoe komt iemand tot zo iets doms.
Amazia is echter niet van dit soort opmerkingen gediend. Het lijkt erop dat hij de profeet niet eens laat uitspreken, maar hem de mond snoert (vers 16). De profeet moet zich goed realiseren dat hij niet tegen de eerste de beste spreekt. Hoe waagt hij het de plaats van raadgever tegenover hem, de koning, in te nemen! Amazia laat zich niet gezeggen door de een of andere kletser. Hij bepaalt zelf wel naar wie hij luistert.
Dan stopt de profeet met zijn vermaning. Hij ziet dat Amazia niet wil luisteren en concludeert dat God hem in het verderf wil storten. Het afwijzen van goede raad betekent het verderf. Dat wil niet zeggen dat God het verderf wil, maar dat Hij heeft besloten dat wie vermaning verwerpt, in het verderf terecht zal komen (Sp 15:32a). Amazia heeft zelf de keus voor het verderf gemaakt en God bevestigt die keus. De profeet zegt wat God doet, terwijl wat God doet, voortkomt uit de weigering van Amazia om naar vermaning te luisteren en zich te bekeren.
17 - 24 Amazia door Joas verslagen
17 Toen pleegde Amazia, de koning van Juda overleg en stuurde [boden] naar Joas, de zoon van Joahaz, de zoon van Jehu, de koning van Israël, om te zeggen: Kom, laten wij ons met elkaar meten! 18 Maar Joas, de koning van Israël, stuurde Amazia, de koning van Juda, [deze boodschap]: De distel die op de Libanon groeit, stuurde de ceder die op de Libanon groeit, [deze boodschap]: Geef uw dochter aan mijn zoon tot vrouw. Maar de dieren van het veld die op de Libanon zijn, kwamen voorbij en vertrapten de distel. 19 U zegt [tegen uzelf]: Zie, u hebt Edom verslagen. Daarom is uw hart overmoedig door [nog meer] eer te zoeken. Nu, blijf in uw huis. Waarom zou u zich in het onheil storten, zodat u ten val komt, u en Juda met u? 20 Maar Amazia luisterde niet, want dit kwam van God om hen in [hun] hand te geven, omdat zij de goden van Edom gezocht hadden. 21 Daarom trok Joas, de koning van Israël, op, zodat hij en Amazia, de koning van Juda, zich in Beth-Semes, dat Juda toebehoort, met elkaar maten. 22 En Juda werd door Israël verslagen, en zij vluchtten, ieder naar zijn tent. 23 En Joas, de koning van Israël, greep Amazia, de koning van Juda, de zoon van Joahaz, in Beth-Semes. Hij bracht hem in Jeruzalem, en sloeg een bres in de muur van Jeruzalem, van de Efraïmpoort tot aan de Hoekpoort, vierhonderd el [lang]. 24 En [hij nam] al het goud en het zilver [mee], en al de voorwerpen die werden aangetroffen in het huis van God bij Obed-Edom, en de schatten van het huis van de koning, en [ook] gijzelaars. Daarna keerde hij terug naar Samaria.
In plaats van de Goddelijke raad van Gods profeet op te volgen gaat Amazia naar anderen om raad (vers 17). Met wie hij overleg pleegt, wordt niet vermeld. Het gaat ook niet om die anderen, maar om de houding van Amazia. Omdat hij God vaarwel heeft gezegd, is hij bezig met het bewerken van het verderf dat hem is aangezegd.
Het overleg dat hij pleegt, gaat over een oorlog die hij van plan is met Joas, de koning van Israël te voeren. Een aanleiding voor die oorlog kan de rooftocht in Juda zijn door de huursoldaten uit het noordelijke rijk (vers 13). Tevens zien we dat zijn overwinning over Edom hem overmoedig heeft gemaakt, zoals Joas opmerkt (vers 19). Het resultaat van het overleg is dat Amazia boden naar de koning van Israël stuurt om hem uit te dagen met elkaar de strijd aan te gaan.
Het antwoord van Joas komt in de vorm van een fabel (vers 18). De distel, goed om in het vuur te werpen, dat is Amazia. De ceder, machtig en goed voor de bouw, dat is Joas. De dieren op het veld die op de Libanon zijn, is het leger van Joas. Achteloos wordt de distel vertrapt. Joas laat Amazia weten waarom die de strijd zoekt. Hij wijst hem op zijn overwinning op Edom en dat hij daardoor overmoedig is geworden en denkt dat hij ook wel even van Israël kan winnen.
Joas is zelf niet beter dan Amazia. We zien dat goddeloze mensen goed de motieven van andere goddeloze mensen kunnen doorzien. Dat komt omdat zij door precies dezelfde motieven worden gedreven. Joas is net zo hoogmoedig als Amazia. Hij voorspelt onheil voor Amazia en adviseert hem thuis te blijven (vers 19). Joas is net zo zeker van de overwinning als Amazia. Beide mannen spreken hoogmoedige taal; bij beiden ontbreekt de afhankelijkheid van de HEERE volledig.
Amazia heeft niet naar de profeet geluisterd en hij luistert al helemaal niet naar de waarschuwing van Joas (vers 20). God heeft hier Zijn hand in, want Hij gaat Joas gebruiken om Amazia te straffen voor het zoeken van de goden van Edom. Als blijkt dat Amazia niet wil luisteren, trekt Joas op (vers 21). Ze ontmoeten elkaar in Beth-Semes, waar zij met elkaar de strijd aanbinden. Amazia lijdt de nederlaag en de soldaten slaan op de vlucht, ieder naar zijn tent (vers 22). Joas neemt Amazia gevangen en brengt hem in Jeruzalem. Wat zal het een vernedering voor Amazia zijn geweest als gevangene daar te worden binnengebracht.
Er volgen nog meer vernederingen. Er wordt een groot deel van de muur van Jeruzalem, “van de Efraïmpoort tot aan de Hoekpoort, vierhonderd el [lang]” (vers 23), dat is aan de noordelijke en noordwestelijke kant van de muur, afgebroken. Veel van de schatten van het huis van God, die aan de zorg van Obed-Edom zijn toevertrouwd, worden geroofd (vers 24). Tevens neemt Joas gijzelaars mee, om te garanderen dat Amazia zich rustig houdt. Daarna keert hij terug naar Samaria. De strafexpeditie is afgelopen.
We zien in deze geschiedenis hoeveel er verloren gaat als we door overwinningen die de Heer heeft gegeven, hoogmoedig worden en gaan strijden voor eigen eer. Als we dan ook nog doof zijn voor waarschuwingen die de Heer geeft, is de ramp compleet. We lijden dan op alle terreinen verlies. Ons aanzien is geschaad en daarmee de Naam van de Heer Die we belijden te kennen en te dienen.
We raken ook geestelijke zegeningen kwijt die in het huis van God voor ons opgeslagen zijn en die we daar kunnen genieten. Het is zelfs zo, dat we als ‘gijzelaars’ worden vastgehouden door de vijand die macht over ons heeft gekregen. Dat wil zeggen dat we onze ware geestelijke vrijheid kwijt zijn. Wat een verlies, voor onszelf, maar bovenal voor de Heer, Die uit ons leven niet de eer krijgt die Hij zo waard is!
25 - 28 De dood van Amazia
25 Amazia, de zoon van Joas, koning van Juda, leefde na de dood van Joas, de zoon van Joahaz, de koning van Israël, [nog] vijftien jaar. 26 Het overige nu van de geschiedenis van Amazia, van het begin tot het einde, zie, is dat niet beschreven in het boek van de koningen van Juda en Israël? 27 Vanaf de tijd dat Amazia van achter de HEERE afweek, smeedde men een samenzwering tegen hem in Jeruzalem, zodat hij naar Lachis vluchtte; maar zij stuurden [mannen] achter hem aan tot Lachis en doodden hem daar. 28 Zij brachten hem over met paarden en zij begroeven hem bij zijn vaderen, in de stad van Juda.
Amazia krijgt na zijn vernederende nederlaag nog vijftien jaar te leven, gerekend vanaf de dood van Joas, de koning van Israël (vers 25). Dat zijn dood gerelateerd wordt aan de dood van de koning van Israël, laat wel zien hoezeer Amazia afhankelijk is geworden van de koning van het noordelijke rijk. Wat Amazia nog meer heeft gedaan dan wat van hem in dit hoofdstuk beschreven staat, is beschreven “in het boek van de koningen van Juda en Israël” (vers 26; vgl. 2Kr 16:11; 28:26; 32:32).
Sinds zijn afwijken van de HEERE heeft Amazia geen rust meer (vers 27). Hij is telkens in angst voor een samenzwering die tegen hem gesmeed wordt. Een samenzwering is zeer bedreigend. Er is altijd de dreiging omgebracht te worden, maar het is niet bekend waar, wanneer en door wie het gebeurt. Om aan de samenzweerders te ontkomen ontvlucht hij Jeruzalem en gaat naar Lachis. Na een rusteloze tijd van angst denkt hij daar misschien rust te vinden. Maar de samenzweerders weten hem te vinden en hij vindt, in plaats van de begeerde rust, de dood. Zo komt er een roemloos einde aan het leven van een man die goed is begonnen.
Zijn lichaam wordt met paarden overgebracht naar Jeruzalem (vers 28). Daar wordt hij begraven bij zijn vaderen.