Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken blijkt de trouw van Hizkia. Daar zien we zijn godsdienstige hervormingen. In dit hoofdstuk zien we zijn politieke optreden. Hier komen ook de beproevingen. Het zijn er drie:
1. de inval van Sanherib;
2. zijn ziekte tot de rand van de dood;
3. het gezantschap van Babel.
In de eerste en tweede beproeving blijft hij staande, maar in de derde beproeving faalt hij.
De geschiedenis die in dit hoofdstuk wordt beschreven, komt ook voor in 2 Koningen 18-20 en in Jesaja 36-39. Daar worden de gebeurtenissen veel uitvoeriger beschreven, terwijl we hier een samenvatting hebben.
1 - 8 Maatregelen van Hizkia tegen Sanherib
1 Na deze gebeurtenissen en deze [blijk van] trouw kwam Sanherib, de koning van Assyrië, en trok Juda binnen. Hij sloeg zijn kamp op bij de versterkte steden, en dacht ze voor zich open te breken. 2 Toen Hizkia zag dat Sanherib kwam en dat hij zijn zinnen [zette] op de strijd tegen Jeruzalem, 3 pleegde hij overleg met zijn vorsten en helden of [zij] de waterbronnen die buiten de stad waren, dicht [zouden] stoppen. En zij hielpen hem. 4 Want er werd veel volk bijeengeroepen, dat al de bronnen dichtstopte, evenals de beek die door het midden van het land stroomde. Zij zeiden: Waarom zouden de koningen van Assyrië komen en veel water vinden? 5 En hij vatte moed en bouwde heel de muur op waarin bressen geslagen waren. Hij trok die op tot aan de torens, met een andere muur aan de buitenkant. Verder versterkte hij de Millo [in] de stad van David en maakte wapens en schilden in overvloed. 6 Hij stelde legeroversten aan over het volk, riep hen bij zich bijeen op het plein bij de stadspoort en sprak naar hun hart: 7 Wees sterk en moedig, wees niet bevreesd en niet ontsteld vanwege de koning van Assyrië, en [ook] niet vanwege heel de troepenmacht die met hem is, want met ons is er meer dan met hem. 8 Met hem is een vleselijke arm, maar met ons is de HEERE, onze God, om ons te helpen en onze oorlogen te voeren. En het volk steunde op de woorden van Hizkia, de koning van Juda.
In de vorige hoofdstukken zijn gebeurtenissen beschreven die tot vreugde stemmen, zowel voor de HEERE als voor Zijn volk. In die hoofdstukken is de trouw van Hizkia gebleken met betrekking tot zijn binnenlandse politiek. Hij heeft tempel, stad en land gereinigd van de afgoderij en voor voorzieningen gezorgd die ertoe dienen dat de dienst van God in Zijn huis en land wordt gehandhaafd.
Na al die gebeurtenissen verandert het toneel. Sanherib, de koning van Assyrië, verschijnt op het toneel, dat wil zeggen in het land van God (vers 1). Hij trekt Juda binnen. Sanherib is de koning van een snel in macht en omvang toenemend rijk. Het leger van Assyrië heeft van het vierde tot het zesde jaar van de regering van Hizkia Samaria en het noordelijk deel van Israël bezet (2Kn 18:9-12). Nu dringt hij Juda binnen. Na de bewijzen van trouw van Hizkia zien we dat hij in Sanherib wordt geconfronteerd met de machten van de duisternis.
Dit gebeurt niet omdat God tucht over Zijn volk moet uitoefenen, want het volk is juist toegewijd aan Hem. God heeft met deze inval een ander doel en dat is het op de proef stellen van het geloof van Hizkia. Het is altijd mooi als er toewijding aan de Heer en Zijn huis komt, wat blijkt uit het verwijderen uit ons leven van dingen die dat verhinderen. Maar het geloofsleven heeft ook andere aspecten dan onze dienst in het huis van God. Een van die aspecten is dat we leven in een vijandige wereld. We worden door de wereld op de proef gesteld. Dan blijkt hoe we reageren op aanvallen van de vijand die van buiten op ons afkomen.
Sanherib heeft het voorzien op de steden van Juda en hij zet zijn zinnen ook op Jeruzalem (vers 2). Als Hizkia dat opmerkt, pleegt hij overleg met zijn vorsten en helden over het dichtstoppen van de waterbronnen buiten de stad (vers 3). De eerste maatregel die hij neemt tegen de aanval van Sanherib, betreft de watervoorziening. Zijn eerste zorg is die voor drinkwater. Er wordt met man en macht gewerkt om de bronnen en de beek dicht te stoppen, dat wil zeggen te verbergen (vers 4). Het water moet niet in handen van de Assyriërs komen, maar ter beschikking blijven van de inwoners van de stad (vers 30). Water spreekt van het Woord van God in zijn reinigende en tevens verkwikkende werking. Dat is als eerste nodig om ter beschikking te hebben in tijden van beproeving.
Als de watervoorziening is veiliggesteld, geeft dat Hizkia moed voor een volgende maatregel. Die betreft het herstel van de muren, het versterken van de Millo en het maken van wapens en schilden (vers 5). Al deze elementen hebben te maken met de verdediging. De muren zijn een statische, onbeweeglijke verdedigingsgordel; de wapens en schilden spreken van een dynamische, beweeglijke verdediging.
We kunnen dit als volgt toepassen. Er zijn rotsvaste zekerheden in ons geloof, zoals de redding door het geloof in Christus en de eeuwige behoudenis die het gevolg daarvan is. Bij aanvallen van de vijand moeten we ons steeds achter die ‘muur’ terugtrekken. De vijand valt echter ook aan als we de wil van de Heer zoeken. Dan moeten we ‘het schild van het geloof’ hanteren. Dit betekent dat we uitspreken dat we ons toevertrouwen aan Hem Die Zich nooit vergist, al weten wij soms niet wat we moeten doen of waarom we in een bepaalde situatie zijn terechtgekomen. De overvloed van wapens en schilden spreekt van de overvloed aan verdedigingsmiddelen tegen de aanvallen van de vijand.
Nadat Hizkia zelf moed heeft gevat, spreekt hij ook naar het hart van de legeroversten die hij over het volk heeft aangesteld (vers 6). Naar het hart spreken wil zeggen bemoedigend toespreken (vgl. Ru 2:13). Hij roept hen daarvoor bij zich bijeen op het plein bij de stadspoort. Indringend spreekt hij hen toe: “Wees sterk en moedig, wees niet bevreesd en niet ontsteld” (vers 7; vgl. Dt 31:23; Jz 1:9). Ze hoeven niet onder de indruk te komen van de koning van Assyrië en de menigte die bij hem is.
De vijand kan wel machtig lijken als ze die met zichzelf vergelijken. Dat moeten ze echter niet doen. Ze moeten kijken naar wie er met hen zijn. Wie er met hen zijn, zijn niet waar te nemen met het natuurlijke oog. De hemelse legermachten die onder het bevel van de HEERE van de legermachten staan, zijn alleen door het oog van het geloof waar te nemen. Hizkia ziet ze, net als destijds Elisa ze ziet, terwijl zijn dienaar ook alleen de overmachtige vijand ziet. Elisa zegt dan: “Wees niet bevreesd, want die bij ons zijn, zijn méér dan die bij hen zijn” (2Kn 6:16), woorden die hier door Hizkia tot de legeroversten worden gesproken.
Hizkia wijst er verder op dat Sanherib op niets anders steunt dan op “een vleselijke arm” (vers 8; vgl. Jr 17:5). Daarmee geeft hij aan dat de kracht (de arm) van Sanherib niet meer is dan ‘vleselijk’ dat wil zeggen zwak en vergankelijk. Dan wijst hij erop dat aan de kant van Israël de HEERE als de machtige Helper en Strijder staat. Wat vermag een nietig mens tegen de almachtige God? Met Hem vergeleken verdwijnt de kracht van Sanherib in het niet.
Hoe krachtig woorden zijn, blijkt wel uit het feit dat het volk “steunde op de woorden van Hizkia, de koning van Juda”. Woorden zijn niet waardevrij of neutraal. Woordenwisselingen zijn wel uitgelopen op gewelddadige confrontaties. We kunnen met woorden zowel goed als kwaad doen, een werk van de Heer zowel bevorderen als verwoesten. Het is belangrijk dat wij als gelovigen woorden spreken die goed doen, woorden waaraan de ander iets heeft, iets wat bemoedigt (Zc 1:13). Zo spreekt Hizkia.
9 - 19 Sanherib lastert de HEERE
9 Hierna stuurde Sanherib, de koning van Assyrië, zijn dienaren naar Jeruzalem – hijzelf lag voor Lachis, en heel zijn legermacht met hem – naar Hizkia, de koning van Juda, en naar heel Juda in Jeruzalem, om te zeggen: 10 Dit zegt Sanherib, de koning van Assyrië: Waarop vertrouwt u terwijl u onder belegering in Jeruzalem blijft? 11 Spoort Hizkia u niet aan, zodat hij u overgeeft om door honger en door dorst te sterven, door te zeggen: De HEERE, onze God, zal ons uit de hand van de koning van Assyrië redden? 12 Heeft hij, Hizkia, niet Zijn [offer]hoogten en Zijn altaren weggenomen, en tegen Juda en tegen Jeruzalem gezegd: Voor één altaar moet u zich neerbuigen, en daarop [reukoffers] in rook laten opgaan? 13 Weet u niet wat ik gedaan heb, ik en mijn vaderen, met alle volken van de landen? Hebben de goden van de volken van die landen ooit hun land kunnen redden uit mijn hand? 14 Wie is er onder alle goden van die volken die mijn vaderen met de ban geslagen hebben, die zijn volk heeft kunnen redden uit mijn hand, dat uw God u uit mijn hand zou kunnen redden? 15 Nu dan, laat Hizkia u niet bedriegen en u niet op deze manier aansporen; geloof hem niet. Want geen enkele god van enig volk en koninkrijk heeft zijn volk uit mijn hand en de hand van mijn vaderen kunnen redden. Hoeveel te minder zal uw God u uit mijn hand kunnen redden? 16 En nog meer spraken zijn dienaren tegen de HEERE God, en tegen Zijn dienaar Hizkia. 17 Ook schreef hij brieven om de HEERE, de God van Israël, te honen en over Hem te zeggen: Zoals de goden van de volken van de landen, die hun volk uit mijn hand niet gered hebben, zo zal de God van Hizkia Zijn volk niet uit mijn hand redden. 18 En zij riepen met luide stem in het Judees tegen het volk van Jeruzalem dat op de [stads]muur stond, om het bang te maken en schrik aan te jagen, zodat zij de stad zouden kunnen innemen. 19 Zij spraken over de God van Jeruzalem als over de goden van de volken van de aarde, een werk van mensenhanden.
Hizkia is net klaar met zijn voorbereidingen of daar komen de dienaren van Sanherib naar Jeruzalem (vers 9). Zij spreken de woorden van Sanherib (vers 10a). Dit zijn heel andere woorden dan de woorden die Hizkia heeft gesproken. Hizkia heeft met zijn woorden het volk van God ondersteund (vers 8), maar Sanherib wil door zijn woorden het vertrouwen van het volk in Hizkia en de HEERE ondermijnen en wegnemen (vers 10b). Als hij hun vertrouwen kan aantasten, zullen ze de moed verliezen en een gemakkelijke prooi voor hem worden.
Sanherib wijst het volk er bij monde van zijn dienaren op, dat Hizkia door zijn politiek hen overgeeft om door honger en dorst te sterven (vers 11). Hizkia misleidt hen immers door hen te laten geloven dat de HEERE hun God hen wel uit zijn hand zal redden. Wat een dwaasheid van Hizkia! Ze zien toch met hun eigen ogen wat Hizkia met “Zijn [offer]hoogten en Zijn altaren” heeft gedaan (vers 12)? Hizkia heeft ze allemaal weggenomen en de HEERE heeft er geen stokje voor gestoken. Dan moet hun toch wel duidelijk zijn wat voor waardeloze God dat is, Die niet eens voor Zichzelf kan opkomen? Hier zien we dat voor het dwaze ongeloof van Sanherib de HEERE niet meer is dan een van de vele afgoden die het volk heeft gediend.
Sanherib wil het volk opstoken door hen erop te wijzen wat Hizkia hun heeft afgenomen en dat hij hun godsdienst beperkt heeft tot één altaar. Maar Sanherib weet niets van de verborgen bronnen die het geloof kent. Ook vandaag zullen mensen van de wereld en zelfs in de christenheid zeggen dat het geen zin heeft trouw te zijn aan God en Zijn Woord. Volgens Sanherib is het dienen van de ene God zinloos. God is trouwens voor hem niet meer dan een afgod, van wie zijn altaren zijn weggehaald. Maar al is Gods kracht op dit moment niet openlijk aanwezig, Juda moet uit zijn eigen geschiedenis weten hoe God altijd voor Zijn volk is opgekomen tegen overmachtige vijanden.
In snoevende, hoogmoedige taal vraagt Sanherib of ze dan niet weten wat hij en zijn vaderen met andere volken hebben gedaan (vers 13). In grootspraak stelt hij een volgende vraag en die is of de goden van die volken hebben kunnen voorkomen dat hij die landen veroverde. In zijn derde vraag redeneert hij dat het geen van de goden van de landen die zijn vaderen met de ban hebben geslagen, is gelukt zijn volk uit zijn hand te redden. Daarom zal het, zo snoeft hij, zeker hun God niet zal lukken Zijn volk uit zijn hand te redden (vers 14). Hier reduceert Sanherib God niet alleen tot een afgod, maar spreekt hij minachtend over Hem als een van de geringste afgoden.
Na deze opsomming van feiten mag de conclusie helder zijn (vers 15). Het volk moet zich niet door Hizkia laten bedriegen en zich niet laten inspireren door wat hij zegt. Hizkia is een leugenaar. Ze moeten hem niet geloven. De feiten zijn toch duidelijk? Nog eens wijst hij erop – hij wordt er niet moe van het te herhalen – dat het geen enkele god gelukt is zijn volk en koninkrijk tegen de aanvallen van de Assyriërs te beschermen. Al die volken zijn door hen overwonnen. Als die goden dat al niet lukte, dan zeker hun God niet.
De kroniekschrijver laat het hierbij voor wat betreft de woorden die Sanherib tot het volk heeft gericht. Zijn dienaren hebben nog andere woorden gesproken “tegen de HEERE God, en tegen Zijn dienaar Hizkia” (vers 16; 2Kn 18:19-35). Telkens weer belastert Sanherib in zijn arrogantie de God van hemel en aarde door Hem te vergelijken met zijn eigenhandig gemaakte goden van hout en steen. Ook Zijn dienaar belastert hij. Hij maakt Hizkia uit voor een misleider. Dat wordt ook van de Heer Jezus gezegd (Jh 7:12; Mt 27:63). Het is een eer voor Hizkia om als metgezel van God te delen in de smaad die de vijand Hem aandoet (vgl. Ps 69:10; Lk 10:16).
Als de gewenste uitwerking van zijn woorden uitblijft, probeert Sanherib het volk door middel van brieven klein te krijgen (vers 17). In die brieven staat hetzelfde verhaal. Hij hamert op hetzelfde aambeeld. Steeds hetzelfde zeggen doet het goed in de politiek. De mensen worden erdoor gehersenspoeld en zullen ten slotte de leugen als waarheid aannemen.
Sanherib hoont “de HEERE, de God van Israël” door maar te blijven herhalen dat “de God van Hizkia” hen niet zal kunnen redden uit zijn hand, net zomin als de goden van andere volken dat is gelukt. Zijn dienaren ondersteunen de boodschap van de brief door het volk in het Judees met luide stem hun dreigementen toe te roepen (vers 18). Ze willen door intimidatie de weerstand van het volk breken en dan de stad innemen.
Vers 19 vat samen hoe Sanherib over God heeft gesproken. Zijn opvatting over God zal hem fataal worden. De uitwerking is het tegendeel van het doel dat Sanherib met zijn spottende taal heeft. De hoon van de tegenstanders zorgt er juist voor dat God Zich tegen deze vijanden keert, net zoals het gebed van Zijn volk Hem ten gunste van Zijn volk doet werken.
20 - 23 De HEERE bevrijdt Hizkia en Jeruzalem
20 Maar koning Hizkia en de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, baden om die [reden] en riepen naar de hemel. 21 Toen zond de HEERE een engel, die alle strijdbare helden, leiders en bevelhebbers in het legerkamp van de koning van Assyrië uitroeide. Zo is hij in openlijke schande naar zijn [eigen] land teruggekeerd. Toen hij het huis van zijn god binnengegaan was, velden [zij] die uit zijn lichaam voortgekomen waren, hem daar met het zwaard neer. 22 Zo verloste de HEERE Hizkia en de inwoners van Jeruzalem uit de hand van Sanherib, de koning van Assyrië, en uit de hand van allen. Hij gaf hun rust van rondom. 23 En velen brachten geschenken naar de HEERE in Jeruzalem, en kostbaarheden naar Hizkia, de koning van Juda, zodat hij daarna voor de ogen van alle heidenvolken verheven werd.
In vers 20 zien we twee biddende mensen (vgl. Mt 18:19). Zij roepen naar de hemel, terwijl de dreiging van de vijand op aarde groot is. Daardoor kijken ze over de dreiging heen naar Hem Die boven elke dreiging staat. Aan de ene kant twee biddende mensen, aan de andere kant een enorm leger. De twee behalen de overwinning, want aan de kant van die twee staat de HEERE.
Het gebed wordt direct verhoord (vers 21). In korte trekken vertelt de kroniekschrijver wat de HEERE doet. Hij stuurt “een engel, die alle strijdbare helden, leiders en bevelhebbers in het legerkamp van de koning van Assyrië uitroeide”. Kan het eenvoudiger? Kan het radicaler? De eenvoud maakt het groot. De radicaliteit maakt dat het probleem is opgelost. Wat een enorme bemoediging is dit voor de bidstond en het gebed.
Sanherib druipt als een geslagen hond af. Hij is openlijk te schande gemaakt. Als hij is thuisgekomen, gaat de dwaas het huis van zijn god binnen om zich voor hem neer te buigen. Daar ondergaat hij waarover hij de HEERE heeft gehoond. Zijn god kan hem niet redden van het zwaard dat hem daar, terwijl hij voor die god neerligt, neervelt. Om zijn afgang compleet te maken wordt erbij vermeld dat het zwaard wordt gehanteerd door hen “die uit zijn lichaam zijn voortgekomen”. Wat hij heeft voortgebracht, gebruikt God om hem te oordelen. Zo zal God met alle snoevers handelen.
“Zo verloste de HEERE” (vers 22). “Zo” wil zeggen door middel van het oordeel. De verlossing is louter en alleen Gods werk. Daar is geen mensenhand aan te pas gekomen. Ook het gevolg, “rust van rondom”, is Zijn werk. De HEERE wordt daarvoor geëerd, evenals Zijn vertegenwoordiger Hizkia (vers 23). Hizkia is een type van de Heer Jezus in Zijn ambt in het vrederijk (vgl. Op 21:24). Zo is het steeds met koningen als zij goed regeren. Dan worden zij met eer en rijkdom overladen door de koningen van de volken.
24 - 26 Ziekte van Hizkia
24 In die dagen werd Hizkia ziek, tot stervens toe. Hij bad tot de HEERE, en Die sprak tot hem en gaf hem een wonderteken. 25 Maar Hizkia vergold niet overeenkomstig de weldaad die hem bewezen was, omdat zijn hart hoogmoedig werd. Daarom rustte er grote toorn op hem en op Juda en Jeruzalem. 26 Hizkia vernederde zich echter om de hoogmoed van zijn hart, hij en de inwoners van Jeruzalem, zodat de grote toorn van de HEERE niet op hen kwam in de dagen van Hizkia.
Hizkia wordt ziek (vers 24). Hij wordt ziek “in die dagen”, dat wil zeggen in de dagen dat de koning van Assyrië hem uitdaagt. Zijn ziekte is een nieuwe beproeving, maar een beproeving die hem in gebed uitdrijft naar de HEERE. De HEERE spreekt tot hem en belooft genezing, zoals we weten uit de beschrijving in 2 Koningen, waar ons ook over het wonderteken wordt verteld (2Kn 20:1-11).
De kroniekschrijver vat in dit ene vers de ziekte en genezing van Hizkia samen. Hij benadrukt de belangstelling die de HEERE in hem en zijn omstandigheden heeft. Terwijl Hizkia tegenover de vijand zonder kracht is en in zijn ziekte de dood nabij is, weet hij zich toch door Gods zorg ondersteund.
Na zijn genezing faalt hij (vers 25). Hij blijft niet afhankelijk. Hij vergeet dat hij alles aan de HEERE te danken heeft, zowel zijn genezing als zijn voorspoed. Hij verheft zich op zijn schatten en wordt hoogmoedig. Hoogmoed is de oerzonde. Zelfs een Godvrezend man als Hizkia kan in deze zonde verstrikt raken. Hij heeft wel de afgoderij uit het land weggedaan, maar nu wordt hij zijn eigen afgod. Daardoor komt de HEERE op een zijspoor.
Door zijn hoogmoed komt er grote toorn op hem en Jeruzalem te liggen. Dan ziet Hizkia zijn zonde in en vernedert zich “om de hoogmoed van zijn hart, hij en de inwoners van Jeruzalem” (vers 26). Daardoor ziet God voor de dagen van Hizkia ervan af om Zijn toorn over hen te brengen.
27 - 33 Voorspoed en dood van Hizkia
27 Hizkia bezat zeer veel rijkdom en eer. Hij maakte voor zichzelf schatkamers voor zilver en voor goud, voor edelstenen, voor specerijen en voor schilden, en voor alle kostbare voorwerpen. 28 Ook [maakte hij] voorraadschuren voor de opbrengst van koren, nieuwe wijn en olie; en stallen voor allerlei dieren, en kooien voor de kudden. 29 Hij bouwde voor zichzelf steden, en [bezat] kleinvee en runderen in overvloed, want God gaf hem heel veel bezittingen. 30 Hizkia was het die de bovenste uitgang van het water van [de] Gihon[bron] dichtstopte en het [water] recht naar beneden leidde, naar het westen van de stad van David. En Hizkia was voorspoedig in al zijn werk. 31 Maar het is zo, toen de afgezanten van de vorsten van Babel, die [een boodschap] aan hem gestuurd hadden om te vragen naar het wonderteken dat in het land gebeurd was, [dat] God hem verliet, om hem op de proef te stellen, om alles te weten [wat er] in zijn hart [omging]. 32 Het overige nu van de geschiedenis van Hizkia en zijn gunstbewijzen, zie, die zijn beschreven in het visioen van de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, [en] in het boek van de koningen van Juda en Israël. 33 Hizkia ging te ruste bij zijn vaderen en zij begroeven hem bij de weg omhoog met de graven van de zonen van David. Heel Juda en de inwoners van Jeruzalem bewezen hem eer bij zijn dood, en zijn zoon Manasse werd koning in zijn plaats.
De schatten en bezittingen van Hizkia worden breed uitgemeten (verzen 27-29). Hij heeft dat allemaal aan God te danken. Ze zijn een afspiegeling van de luister van de grote Zoon van David. Hizkia zorgt voor veilige plaatsen voor al de schatten, zodat het kostbare niet in handen van de vijand komt.
In geestelijk opzicht betekent het dat hij ervoor waakt dat het heilige niet aan de honden wordt gegeven en dat er geen parels voor de varkens worden geworpen (Mt 7:6; 15:26). Alle schatten van Gods Woord, de hele raad van God, zijn voor de hele gemeente (Hd 20:27) en voor niemand anders. Hetzelfde geldt voor de watervoorziening die Hizkia veiligstelt als Jeruzalem door Sanherib wordt bedreigd (vers 30; verzen 2-4). Hij heeft voorspoed in al zijn werk.
Dan komt de beproeving dat God hem verlaat (vers 31). De aanleiding is het bezoek uit Babel. God verlaat Hizkia om te zien hoe hij met dit bezoek omgaat. Zal hij Hem de eer geven naar aanleiding van het wonderteken waarover ze hem komen vragen? God kan een gelovige wel eens aan zichzelf overlaten, Zich van hem terugtrekken. Hij weet wel wat er in het hart van de gelovige is, zoals Hij het weet van het volk (Dt 8:2). Maar het moet aan het licht komen en Hizkia moet er zelf zicht op krijgen. Hizkia moet weten dat de hoogmoed in zijn hart sluimert. Hij heeft dat ook ingezien en zich erover vernederd (vers 26).
God moet ons wel eens een les leren. Met het oog daarop mogen we wel bidden: “Leid ons niet in verzoeking” (Mt 6:13a). Als we falen, is dat onze schuld; als we staande blijven, is dat Gods genade. Het is hetzelfde als met verloren gaan en behouden worden.
De kroniekschrijver is aan het einde gekomen van wat hij zijn lezers wil meedelen over Hizkia. Wat Hizkia nog meer heeft gedaan, en dan vooral zijn “gunstbewijzen” of daden van trouw (2Kr 35:26), staat beschreven in het visioen van Jesaja en in de boeken van de koningen van Juda en Israël (vers 32; Jesaja 36-39). Het visioen van Jesaja verwijst naar het boek Jesaja (Js 1:1).
Al faalt Hizkia in de beproeving aan het einde van zijn leven, toch wordt zijn leven als geheel gekenmerkt door vroomheid, Godvrezendheid. Dat komt ook tot uiting in zijn begrafenis. Dat hij wordt begraven “bij de weg omhoog”, is meer dan alleen een beschrijving van de locatie. Het wijst erop dat zijn weg een weg omhoog is geweest, een weg naar de HEERE toe.
Bij zijn dood bewijzen “heel Juda en de inwoners van Jeruzalem hem eer”. Ze zullen zich zijn gunstbewijzen herinneren. Hoe goed is het om bij begrafenissen van voorgangers eraan terug te denken wat de Heer in hen aan Zijn volk heeft gegeven.
De zoon die Hizkia opvolgt, Manasse, is een heel andere ‘voorganger’.