Inleiding
Na de opwekking onder Hizkia waarover in de vorige hoofdstukken is geschreven, volgen nog twee grote geschiedenissen: die van Manasse en die van Josia. De eerste geschiedenis is die van Manasse en verhaalt de bekering van een individuele mens. In het hele Oude Testament is er geen treffender bekeringsgeschiedenis dan die van Manasse. De andere geschiedenis is die van Josia en verhaalt de hervorming van een hele natie. In deze ‘na-geschiedenissen’ zien we wat de genade van God kan bewerken.
1 - 9 Manasse koning van Juda
1 Manasse was twaalf jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde vijfenvijftig jaar in Jeruzalem. 2 Hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE, overeenkomstig de gruweldaden van de heidenvolken die de HEERE van voor [de ogen van] de Israëlieten verdreven had. 3 Hij herbouwde de [offer]hoogten die Hizkia, zijn vader, afgebroken had; hij richtte altaren op voor de Baäls, maakte gewijde palen, en boog zich neer voor heel het leger aan de hemel, en diende het. 4 Verder bouwde hij altaren in het huis van de HEERE, waarvan de HEERE gezegd had: In Jeruzalem zal Mijn Naam voor eeuwig zijn. 5 Verder bouwde hij altaren voor heel het leger aan de hemel in beide voorhoven van het huis van de HEERE. 6 Hij was het die zijn zonen door het vuur liet gaan in het dal Ben-Hinnom, hij duidde wolken, deed aan wichelarij, deed aan toverij, en stelde dodenbezweerders en waarzeggers aan. Hij deed zeer veel slechts in de ogen van de HEERE, om Hem tot toorn te verwekken. 7 Hij zette ook een gesneden afgodsbeeld dat hij gemaakt had, in het huis van God, waarvan God tegen David en zijn zoon Salomo gezegd had: In dit huis en in Jeruzalem, dat Ik uit alle stammen van Israël verkozen heb, zal Ik voor eeuwig Mijn Naam vestigen. 8 Ik zal de voet van Israël nooit meer doen wijken uit dit land dat Ik voor hun vaderen bestemd heb, maar alleen als zij alles nauwlettend in acht nemen wat Ik hun geboden heb, overeenkomstig de hele wet, de verordeningen en de bepalingen door de hand van Mozes. 9 Manasse liet Juda en de inwoners van Jeruzalem dwalen, zodat zij erger deden dan de heidenvolken die de HEERE van voor [de ogen van] de Israëlieten weggevaagd had.
Manasse is geboren tijdens de vijftien jaar extra tijd die Hizkia heeft gekregen (2Kn 20:6). Als hij twaalf jaar oud is, wordt hij koning (vers 1). Manasse is een buitengewoon goddeloze koning. Dat God hem zo lang verdraagt – hij regeert liefst vijfenvijftig jaar, van 697-642 v.Chr. –, laat het geduld van Zijn genade zien.
Manasse breekt een dubbel record. Geen koning heeft zo lang geregeerd als hij en geen koning is zo goddeloos geweest als hij. Zijn naam betekent ‘doen vergeten’. Daarmee staat hij model voor het volk, dat ook God vergeet (Jr 2:32). Terwijl van zijn vader geschreven staat dat “hij deed wat juist was in de ogen van de HEERE” (2Kr 29:2), staat van Manasse dat “hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE” (vers 2). Het contrast met zijn vader komt overal in tot uiting. Door de handelingen van Manasse wordt Gods land overspoeld met de gruweldaden van de heidenvolken die de HEERE toch voor de ogen van Zijn volk heeft verdreven.
Manasse maakt in korte tijd alle hervormingen van zijn vader ongedaan (vers 3). Het lijkt erop dat hij daar haast mee maakt. Wat zijn vader heeft afgebroken, bouwt hij weer op. De afgodsaltaren worden weer opgericht. Manasse geeft zich met hart en ziel over aan de afgodendienst.
Het wordt nog erger. Hij waagt het zelfs om afgodsaltaren in het huis van de HEERE te bouwen (vers 4). Hiermee grieft hij de HEERE ten diepste. We horen de smart van de HEERE doorklinken in de aanhaling van wat Hij over Zijn huis gezegd heeft: “In Jeruzalem zal Mijn Naam voor eeuwig zijn.” In de voorhoven van het huis van de HEERE bouwt Manasse altaren voor “heel het leger aan de hemel”, dat zijn de talloze sterren (vers 5).
En het kan nog gekker. Hij laat zijn zonen door het vuur gaan, zoals zijn grootvader Achaz heeft gedaan (vers 6; 2Kr 28:3) en legt zich toe op occultisme. Hij geeft zich over aan de machten van de duisternis. Dat blijft niet beperkt tot een persoonlijke bezigheid, maar hij bevordert het occultisme door dodenbezweerders en waarzeggers aan te stellen.
Hij doet alles wat hij maar kan bedenken om de HEERE tot toorn te verwekken. Zijn volgende actie is een eigenhandig gemaakt afgodsbeeld in het huis van God zetten (vers 7). Het is op een vreselijke manier in strijd met de bedoeling van God met Zijn huis. God heeft Zich duidelijk tegen David en Salomo uitgelaten over Zijn huis. Het is het huis waarin Zijn Naam voor eeuwig zal wonen. Maar Manasse heeft geen boodschap aan de bedoelingen van God.
Er wordt herinnerd aan de voorwaarde om in het land te kunnen blijven (vers 8). Daar stoort Manasse zich niet aan. Als hij er al aan heeft gedacht, dan lapt hij alles aan zijn laars wat God heeft gezegd. Hij maalt niet om God of Zijn gebod. Hij brengt Juda en de inwoners van Jeruzalem op een dwaalweg, zodat ze erger zondigen dan de volken hebben gedaan die de HEERE uit het land heeft weggevaagd (vers 9). Mensen die belijden tot Gods volk te behoren, doen soms dingen waarvoor ongelovigen zich schamen (1Tm 5:8; 1Ko 5:1). De geschiedenis van Manasse is in het kort die van Israël zelf.
10 - 17 Manasse bekeert zich
10 De HEERE sprak wel tot Manasse en tot zijn volk, maar zij sloegen er geen acht op. 11 Daarom bracht de HEERE over hen de bevelhebbers van het leger die de koning van Assyrië had. Zij namen Manasse met haken gevangen, bonden hem met twee bronzen ketenen en brachten hem naar Babel. 12 Maar toen Hij hem benauwde, trachtte hij het aangezicht van de HEERE, zijn God, gunstig te stemmen; hij vernederde zich diep voor het aangezicht van de God van zijn vaderen, 13 en bad tot Hem. En Hij liet Zich door hem verbidden, verhoorde zijn smeekbede, en bracht hem terug in Jeruzalem, in zijn koninkrijk. Toen erkende Manasse dat de HEERE God is. 14 Hierna bouwde hij de buitenmuur om de stad van David, aan de west[kant] van Gihon, in het dal, tot de ingang van de Vispoort; hij trok [die] om de Ofel heen en liet die zeer hoog optrekken. Hij stelde legerbevelhebbers aan in alle versterkte steden van Juda. 15 Ook nam hij de vreemde goden en het afgodsbeeld uit het huis van de HEERE weg, en al de altaren die hij gebouwd had op de berg van het huis van de HEERE en in Jeruzalem, en wierp ze buiten de stad. 16 Hij herbouwde het altaar van de HEERE en bracht daarop dank- en lofoffers en zei tegen Juda dat zij de HEERE, de God van Israël, moesten dienen. 17 Toch bleef het volk nog wel op de [offer]hoogten offeren, [maar] alleen aan de HEERE, hun God.
De HEERE laat Zich niet onbetuigd en spreekt tot Manasse door Zijn profeten (vers 10; vers 18; 2Kn 21:10-15). Maar Manasse luistert niet. Daarom laat de HEERE hem gevangennemen door de bevelhebbers van het leger van de koning van Assyrië die Hij daarvoor naar Manasse stuurt (vers 11). Zwaar in de boeien geslagen wordt hij naar Babel gebracht, dat op dit moment nog een vazalstaat van Assyrië is.
Door wat hem nu is overkomen, krijgt Manasse het zo benauwd, dat hij tracht het aangezicht van de HEERE, zijn God, gunstig te stemmen (vers 12). Er is een totale verandering in zijn opstelling tegenover God. Dat is bekering. Eerst doet hij alles om God tot toorn te verwekken. Nu probeert hij God gunstig te stemmen. De toorn van God heeft hij door al zijn gruweldaden over zich gehaald. De gunst van God kan hij niet terugverdienen door nu een aantal goede daden te verrichten, maar alleen door zich diep voor Hem te vernederen. Dat is berouw. Bekering en berouw horen bij elkaar.
Manasse bidt tot God en God laat Zich door hem verbidden (vers 13). Dat is God. Hij luistert naar de smeekbeden van een berouwvolle zondaar. Hij heeft immers beloofd dat Hij zal luisteren als een mens zich verootmoedigt (2Kr 7:14). Daarop keert Manasse terug naar Jeruzalem, dat wil zeggen dat de HEERE hem er terugbrengt. Wat hier gebeurt met Manasse, zal met Israël in de toekomst gebeuren. Bij hun nationale bekering komt Israël terug in het land.
Manasse wordt niet alleen zelf gespaard en ontvangt genade, maar hij wordt ook nog in staat gesteld om veel goed te maken van wat hij eerder heeft verdorven (verzen 14-16). Hij krijgt de gelegenheid de vruchten van zijn bekering te laten zien (vgl. Lk 3:8-14). Hij begint met het verbeteren van de verdediging van Jeruzalem en de versterkte steden van Juda (vers 14). Hij bouwt een buitenmuur om Jeruzalem en stelt legerbevelhebbers aan in alle versterkte steden van Juda.
Dan gaat hij schoonmaak houden in het huis van de HEERE dat hij zozeer heeft ontwijd (vers 15). Wat hij in zijn rebellie tegen God in en bij het huis van de HEERE aan afgoden en afgodsaltaren heeft geplaatst, verwijdert hij in onderworpenheid aan God. Hij werpt alles buiten de stad.
Na zijn afbreken van wat de afgodendienst bevordert, is er ruimte om te herstellen wat hij in zijn rebellie tegen God uit het huis van de HEERE heeft afgebroken (vers 16a). Hij herbouwt het altaar van de HEERE. Daarop brengt hij vrede- of dankoffers en lofoffers, waardoor hij getuigt van zijn dankbaarheid tegenover God.
Nadat hij heeft laten zien dat zijn bekering echt is, zegt hij tegen Juda dat ze de HEERE, de God van Israël moeten dienen (vers 16b). Je kunt alleen van een ander iets vragen als je zelf het goede voorbeeld hebt gegeven. Manasse moet eerst bewijzen dat hij de HEERE dient. Nu dat het geval is, kan hij ook met gezag zijn volk oproepen hetzelfde te doen. De Heer Jezus is altijd en in alles het volmaakte Voorbeeld. Nadat Hij de discipelen de voeten heeft gewassen, draagt Hij hun op dat ze elkaar de voeten zullen wassen (Jh 13:14-15).
Manasse heeft wel veel ongedaan kunnen maken van alles wat hij vóór zijn bekering aan afgoderij heeft ingevoerd, maar toch niet alles (vers 17; vers 22b). Dat zien we ook in de geschiedenis van Josia die nog veel afbreekt (2Kr 34:1-7). Het volk blijft waarde hechten aan de offerhoogten om daarop te offeren. Er kan bij gezegd worden dat ze alleen aan de HEERE, hun God, offeren, maar de hang naar speciaal gewijde plaatsen blijft.
Dat zien we ook in de christenheid. Er kan wel een verlangen zijn om alleen de God en Vader van onze Heer Jezus Christus te eren, maar men verbindt dat vaak met uiterlijke dingen, zoals een kerkgebouw, bepaalde kleding en kaarsen. Daardoor wordt godsdienst meer een dienst aan het sentiment, het gevoel, dan aan God. Het gaat er vandaag vaak meer om hoe het voelt, dan of het waar is.
18 - 20 De dood van Manasse
18 Het overige nu van de geschiedenis van Manasse, zijn gebed tot zijn God en de woorden van de zieners die tot hem in de Naam van de HEERE, de God van Israël, gesproken hebben, zie, dat is beschreven in de geschiedenis van de koningen van Israël. 19 Zijn gebed, en hoe [God] Zich door hem heeft laten verbidden, ook al zijn zonden en zijn ontrouw, en de plaatsen waarop hij [offer]hoogten gebouwd en gewijde palen en afgodsbeelden opgesteld heeft, voordat hij vernederd werd, zie, dat is beschreven in de woorden van de zieners. 20 En Manasse ging te ruste bij zijn vaderen, en zij begroeven hem in zijn huis, en zijn zoon Amon werd koning in zijn plaats.
De kroniekschrijver verwijst voor het overige van de geschiedenis van Manasse weer naar andere documenten. Het eerste document is “de geschiedenis van de koningen van Israël” (vers 18). Daarin staat “zijn gebed tot zijn God”. Daarin staan ook “de woorden van de zieners die tot hem in de Naam van de HEERE, de God van Israël, gesproken hebben”. Het gebed van Manasse tot God en de woorden van God tot Manasse liggen vast. Deze twee, het gebed en het Woord van God, vormen het leven van een mens in zijn verhouding tot God.
Het tweede document is “de woorden van de zieners” (vers 19). Daarin staat, evenals in het hiervoor genoemde document, “zijn gebed”. Dat er twee keer op zijn gebed wordt gewezen – samen met de vermelding in dit hoofdstuk (vers 13) in totaal drie keer –, laat wel zien van hoe grote betekenis God zijn gebed acht. Dat wordt nog onderstreept door de opmerking “hoe [God] Zich door hem heeft laten verbidden”. Het gaat niet om het feit alleen, dát God Zich heeft laten verbidden, maar er staat “hoe” God Zich heeft laten verbidden. Dat ziet meer op de manier waarop Manasse heeft gebeden en op Gods welwillende aanvaarding van zijn gebed.
In het tweede document staan echter “ook al zijn zonden en zijn ontrouw, en de plaatsen waarop hij [offer]hoogten gebouwd en gewijde palen en afgodsbeelden opgesteld heeft, voordat hij vernederd werd”. Manasse heeft de pen van de geschiedschrijvers in beweging gezet. Er is heel wat over hem te vertellen, zowel ten goede als ten kwade.
Het mooie van het verslag dat we van de bekering van Manasse in de heilige Schrift hebben, is dat geen zondaar hoeft te wanhopen. Er is bekering mogelijk voor de grootste zondaar. Tegelijk moet iedere zondaar wel beseffen dat van alle daden die hij heeft gedaan, een nauwkeurig verslag wordt vastgelegd. Dat gebeurt ook met alle woorden die mensen in de Naam van de Heer tot hem hebben gesproken om hem over zijn zonden aan te spreken. Als er geen bekering komt, zal dat alles tegen hem getuigen voor de grote, witte troon (Op 20:11-15).
De slotopmerking van de kroniekschrijver over Manasse gaat over zijn dood (vers 20). Als hij sterft, wordt hij begraven in zijn huis, dat is in de tuin van zijn huis (2Kn 21:18). Waarom hij niet wordt begraven bij zijn vaderen, is niet duidelijk. Zijn zoon Amon volgt hem als koning op.
21 - 25 Amon koning van Juda
21 Amon was tweeëntwintig jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde twee jaar in Jeruzalem. 22 Hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE, net zoals zijn vader Manasse gedaan had. Amon offerde aan alle afgodsbeelden die zijn vader Manasse gemaakt had, en hij diende ze. 23 Maar hij vernederde zich niet voor het aangezicht van de HEERE, zoals zijn vader Manasse zich vernederd had. Deze Amon was het die de schuld steeds groter maakte. 24 Zijn dienaren spanden tegen hem samen en doodden hem in zijn huis. 25 De bevolking van het land doodde echter allen die tegen koning Amon samengespannen hadden, en de bevolking van het land maakte zijn zoon Josia koning in zijn plaats.
Amon, de zoon van Manasse, wordt koning als hij tweeëntwintig jaar oud is (vers 21). Hij regeert slechts twee jaar in Jeruzalem. Dat is voldoende om hem te leren kennen als iemand op wie het algemene kenmerk van de koningen van Israël van toepassing is: “Hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE” (vers 22). Hij laat zien dat hij niets heeft geleerd van de bekering van zijn vader. Hij doet de zonden die ook zijn vader vóór zijn bekering heeft gedaan.
Hij offert aan de afgoden die zijn vader heeft gemaakt. Mogelijk heeft Manasse in zijn herstel de afgoden wel verwijderd, maar ze niet vernietigd. Het kan zijn dat het er zoveel zijn geweest, dat hij ze niet allemaal heeft kunnen vernietigen. Soms kunnen we niet alles ongedaan maken wat we in vroeger jaren fout hebben gedaan.
Amon volgt zijn vader in het kwade en niet in het goede. Hij vernedert zich niet, zoals zijn vader zich heeft vernederd (vers 23). Daardoor maakt hij zijn schuld steeds groter. Er staat nadrukkelijk “deze Amon is het”. Het gaat om deze Amon, de man die een zo bevoorrechte en tegelijk verantwoordelijke plaats in Gods volk inneemt.
Amon sterft geen natuurlijke dood. Hij wordt het slachtoffer van een samenzwering van zijn dienaren, die hem in zijn eigen huis doden (vers 24). Hij krijgt niet, zoals Manasse, de gelegenheid zich later in zijn leven te bekeren. Niemand weet de dag van zijn dood. Daarom is het zaak de mensen te vertellen dat elke dag de laatste kan zijn en dat de bekering niet moet worden uitgesteld tot morgen.
God gebruikt het rechtvaardigheidsgevoel van de bevolking om het land niet in anarchie te laten verzinken. De bevolking handelt naar het recht en doodt de samenzweerders (vers 25). Daarna maken zij de zoon van Amon, Josia, koning in de plaats van zijn vader.