1 - 2 Saul, zijn afkomst en zijn gestalte
1 Er was een man uit Benjamin en zijn naam was Kis, een zoon van Abiël, de zoon van Zeror, de zoon van Bechorath, de zoon van Afiah, een Benjaminiet, een zeer vermogend man. 2 Deze had een zoon, van wie de naam Saul was, jong en knap, ja, er was geen knappere man dan hij onder de Israëlieten; vanaf zijn schouders en hoger was hij langer dan al het volk.
Saul komt uit de stam Benjamin. Uit die stam komt ook de nieuwtestamentische Saul of Paulus (Fp 3:5). Ze dragen dezelfde naam, maar zijn verder in veel dingen het tegendeel van elkaar. De eerste Saul is de keus van het volk, de tweede Saul is Gods keus. De naam Benjamin betekent ‘zoon van mijn rechterhand’. Aan die naam wordt het uitoefenen van oordeel verbonden (Gn 49:27). Benjamin is door geboorte uit dezelfde moeder verbonden aan Jozef, de lijdende zoon. Saul weet echter niet van Jozef. Als een harde Benjaminiet kent hij alleen het oordeel.
Sauls voorgeslacht wordt in vijf generaties gegeven. “Saul” betekent ‘gevraagd’ of ‘begeerd’. Hij vertegenwoordigt de begeerte van het volk naar een koning en is daarvan de ideale vervulling. “Kis” betekent ‘omstrikkend’, dat is wat de natuur van een mens doet. “Abiël” betekent ‘mijn vader is God’, dit is een belijdenis, die in het geval van Saul slechts een lippenbelijdenis is.
Zijn afkomst is indrukwekkend. Zijn vader is een vermogend man. Saul zelf maakt ook grote indruk: jong, knap, fors. Gods Geest merkt op dat niemand onder de Israëlieten knapper is dan hij. God weet precies wat beantwoordt aan de smaak van het volk. Als er andere kandidaten geweest zouden zijn en er zou een verkiezing worden gehouden, zou het hele volk hem hebben gekozen.
We zien bij hem ook niet-uiterlijke kenmerken in het begin van zijn voorstelling naar voren komen, die voor het oog van de mens sympathiek aandoen. Zo spreekt hij bescheiden en is er genegenheid voor zijn vader. Zijn vader geeft ook om hem, zoals uit vers 5 blijkt. Het toont aan dat de familieverhouding goed is. Daarbij zien we ook nog dat hij zijn knecht respectvol behandelt.
Als we Saul met Samuel vergelijken en we doen dat met de ogen van het volk dan kunnen we constateren dat de keus terecht op Saul valt. De verschijning van Samuel zal schriel hebben afgestoken tegen de grote gestalte van Saul. Ook zijn de verhoudingen in het gezin van Samuel niet zoals die bij Saul thuis lijken te zijn. Samuel is, in elk geval in de ogen van het volk, oud, en Saul is jong. Voor wie alleen naar het uiterlijk kijkt, hoeft niet lang na te denken op wie zijn keus zal vallen. In het hele voorkomen van Saul is alles aanwezig wat aan de smaak van de mens beantwoordt.
Laten we het volk er niet te hard om vallen. Als we eerlijk zijn, is het voor ons ook vaak moeilijk niet op de mens te zien. Zelfs Samuel valt even later in die fout en moet daarin door de HEERE worden gecorrigeerd (1Sm 16:6-7).
3 - 5 Saul zoekt ezelinnen
3 De ezelinnen van Kis, de vader van Saul, waren zoekgeraakt. Daarom zei Kis tegen zijn zoon Saul: Neem toch een van de knechten met je mee en sta op, ga de ezelinnen zoeken. 4 Hij trok door het bergland van Efraïm, ook trok hij door het land van Salisa, maar zij vonden ze niet. Daarna trokken zij door het land van Sahalim, maar ze waren er niet. Verder trok hij door het land van Benjamin, maar zij vonden ze niet. 5 Toen zij in het land van Zuf kwamen, zei Saul tegen zijn knecht, die bij hem was: Kom, laten wij terugkeren; anders [denkt] mijn vader niet meer aan de ezelinnen, maar is hij bezorgd over ons.
De geschiedenis van Saul begint met ezelinnen. Later zien we dat die van David begint met schapen. Saul weidt de ezelinnen niet, hij is ze kwijt en hij vindt ze ook niet na zijn zoektocht. David gaat het verloren schaap na, vindt het en brengt het terug. Hij bevrijdt het ook uit de muil van de leeuw en de beer met gevaar voor eigen leven. Hier zien we direct al het onderscheid tussen de heerser naar de wens van de mens en die naar Gods hart.
De ezel is een onrein dier. Een mens wordt met een onreine ezel vergeleken (Ex 13:13). Mens en ezel staan op hetzelfde niveau (vgl. Jb 11:12). De mens is een wilde ezel die weggelopen is bij God. Wie zou kunnen bedenken dat een zoektocht naar kwijtgeraakte ezels Saul in verbinding met Samuel, ja, met de troon van Israël zou brengen?
6 - 8 Voorstel om Samuel om raad te vragen
6 Hij zei echter tegen hem: Zie toch, er is een man Gods in deze stad, hij is een geëerd man; alles wat hij spreekt, komt zeker uit. Laten wij nu daarheen gaan, misschien zal hij ons onze weg wijzen, die wij moeten gaan. 7 Toen zei Saul tegen zijn knecht: Maar zie, als wij gaan, wat zullen wij dan voor die man meebrengen? Want het brood uit onze [reis]zakken is op, en wij hebben geen geschenk om de man Gods te brengen; wat hebben wij bij ons? 8 De knecht antwoordde Saul verder en zei: Zie, ik heb het vierde deel van een zilveren sikkel in mijn hand, dat zal ik de man Gods geven, opdat hij ons onze weg wijst.
Dit hoofdstuk staat vol met bijzonderheden over Saul. In zijn lange en vruchteloze zoeken laat de Heilige Geest zien wat voor een man Saul is. Hij is een man vol onvermogen, maar ook vol onbekendheid met de dingen van God. Niet Saul, maar zijn knecht merkt op dat ze zich in de buurt van een man Gods bevinden en oppert het idee hem te bezoeken. De knecht neemt het initiatief. Hij weet van de man van God en geeft een goed getuigenis van hem, van zijn aanzien onder het volk en van de betrouwbaarheid van zijn woorden. Samuel is werkelijk een “brief … gelezen door alle mensen” (2Ko 3:2), maar blijkbaar niet door Saul.
Saul blijkt niet van het bestaan van Samuel af te weten. Dat werpt een bedenkelijk licht op zijn instelling. Het lijkt erop dat hij nog nooit van Samuel heeft gehoord, er in elk geval totaal geen belangstelling voor heeft getoond. Saul kent de overal bekende profeet niet, terwijl Samuel toch niet ver bij hem vandaan woont, ongeveer veertig kilometer.
Op al zijn rondreizen heeft Samuel nooit het landgoed van de vader van Saul bezocht en daar gastvrijheid genoten. Saul zal ook niet voor het eerst van de boerderij zijn weggegaan, maar wel vaker ergens contacten hebben gehad. Onderwerp van gesprek zal misschien toch ook wel eens Samuel zijn geweest. Zijn knecht weet er in elk geval wel aardig wat van. Maar in de hele geschiedenis van Saul zien we nergens dat hij een persoonlijke betrekking tot de HEERE heeft.
Ook voor de uitwerking van het voorstel is Saul afhankelijk van zijn knecht, terwijl hij zijn knecht zou moeten leiden. Hij leidt niet, maar wordt geleid. Hij meent dat er betaald moet worden voor een dienst van de profeet van God. De arme, onwetende mens is niet in staat boven de gedachte aan betaling uit te komen. Een beroep op genade is hem onbekend. Het vlees heeft geen begrip van God als Gever.
9 Profeet en ziener
9 Vroeger zei iedereen in Israël het volgende als hij God ging raadplegen: Kom, laten wij naar de ziener gaan. Want wat [vandaag] de dag een profeet [genoemd wordt], werd vroeger een ziener genoemd.
Ineens, naar het lijkt zomaar tussendoor, zegt de schrijver iets over het verschil tussen een profeet en een ziener. Het woord “ziener” komt hier voor de eerste keer in de Bijbel voor. Het verschil tussen een profeet en een ziener is dat een profeet een boodschap van God aan het volk doorgeeft, terwijl een ziener ziet wat andere mensen niet zien. Een ziener heeft inzicht in Gods gedachten, hij krijgt openbaringen, ook in gevallen die zo aards zijn als zoekgeraakte ezelinnen. Een ziener deelt mee wat hij ziet (vgl. Ez 13:3).
Een ziener is altijd een profeet, maar een profeet is niet altijd een ziener. Bij “ziener” ligt meer de nadruk op het resultaat, bij “profeet” meer op de bron. Samuel is beide. Saul en zijn knecht vragen naar de ziener (vers 11). Het gaat hun meer om het resultaat dan om wat God ervan vindt.
Tegenover de ziener staat de blinde Saul. Als wij de Heer Jezus in heerlijkheid zien (Hb 2:9), hebben wij iets mee te delen. Als wij in dit opzicht “zieners” zijn, kunnen we ook “profeten” zijn. Als we blind zijn voor de heerlijkheid van de Heer Jezus, kunnen we ook niets over Hem doorgeven.
10 - 14 Meisjes wijzen Saul de weg
10 Toen zei Saul tegen zijn knecht: Uw woord is goed, kom, laten wij gaan. Zo gingen zij naar de stad waar de man Gods was. 11 Toen zij de weg omhoog naar de stad opgingen, troffen zij meisjes aan die [de stad] uitgingen om water te putten. Zij zeiden tegen hen: Is de ziener hier? 12 Zij antwoordden hun en zeiden: Zie, hij is vlak bij u; haast u nu, want hij is vandaag in de stad gekomen, omdat het volk vandaag op de hoogte een offer[maaltijd] heeft. 13 Wanneer u de stad binnenkomt, zult u hem vinden voor hij de hoogte opgaat om te eten. Het volk zal immers niet eten totdat hij komt, want hij zegent het offer [en] daarna eten de genodigden. Ga dan nu, want u zult hem dadelijk vinden. 14 Zo gingen zij de stad [in]. Toen zij in het midden van de stad kwamen, zie, Samuel kwam naar buiten, hun tegemoet, om de hoogte op te gaan.
Saul laat zich door zijn knecht overtuigen. Ze gaan op weg naar de stad waar Samuel is. Om in de stad te komen moeten ze een helling beklimmen. We kunnen hierin het symbool zien dat Saul een bepaalde geestelijke hoogte moet bereiken om bepaalde openbaringen te kunnen ontvangen.
Om de weg naar Samuel te vinden is Saul opnieuw afhankelijk van anderen, dit keer van meisjes die ze onderweg ontmoeten. In geestelijke zin blijkt dat hij de weg naar Gods Woord, vertegenwoordigd in Samuel, niet kent. De meisjes weten wel waar Samuel is en ook wat hij gaat doen. Met enthousiasme vertellen ze daarover.
De meisjes zijn op weg om water te putten. Dat spreekt van het halen van verkwikking uit het Woord als de voorbereiding om te getuigen van de man Gods. Ze zijn vertrouwd met de bron en met het offer, waarover ze ook vertellen. Meisjes stellen zwakheid, nederigheid en afhankelijkheid voor, de juiste kenmerken om uit de bron te kunnen putten. Zo kunnen jonge gelovigen, mannen en vrouwen, als ze afhankelijk zijn van de Heer, door Hem worden gebruikt om van Hem te getuigen door wat ze hebben geput uit Gods Woord (vgl. 2Kn 5:2-3).
Saul en zijn knecht volgen de aanwijzingen van de meisjes. Dan vindt de ontmoeting plaats tussen de toekomstige koning en de profeet. Die ontmoeting vindt plaats juist op het moment dat er een openbaar offerfeest wordt gehouden. Dat is geen toevalligheid. Het geeft aan dat de basis van de regering het offer is. Wat voor de hele stad bekend is, blijkt voor Saul onbekend te zijn. Het lijkt alsof hij voor het eerst van het offer hoort.
15 - 17 Samuel is ingelicht over Saul
15 De HEERE had namelijk een dag voordat Saul kwam, voor het oor van Samuel onthuld: 16 Morgen omstreeks deze tijd zal Ik een man uit het land van Benjamin naar u toe zenden; die moet u tot vorst zalven over Mijn volk Israël. Hij zal Mijn volk verlossen uit de hand van de Filistijnen, want Ik heb naar Mijn volk omgezien, omdat hun geschreeuw om hulp tot Mij gekomen is. 17 Toen Samuel Saul zag, gaf de HEERE hem te kennen: Zie, dit is de man van wie Ik u gezegd heb: Deze zal over Mijn volk heersen.
De ontmoeting met Saul is voor Samuel geen verrassing. De HEERE heeft hem van deze ontmoeting op de hoogte gebracht. Hij heeft het “voor het oor van Samuel onthuld”. Zo heeft Samuel ook gesproken “voor de oren des HEEREN” (1Sm 8:21, Statenvertaling). De Hebreeuwse uitdrukking luidt: Hij ontdekte het oor van Samuel, dat is: Hij deed er het deksel vanaf. Dit is de wijze, waarop God Zich aan ons openbaart. Hij spreekt niet slechts, maar ontdekt ons oor, Hij neemt de bedekking ervan weg, Hij doet ons oor open. Als God Zich aan een ziel wil openbaren, dan ontdekt Hij het oor door te zeggen: “Effatha! dat is: word geopend” (Mk 7:34).
De HEERE houdt altijd de zaak in de hand. Hij bestuurt ontmoetingen en bepaalt de weg waarlangs die plaatsvinden (Ps 139:2). Hij leidt de Zijnen in die weg en maakt hun duidelijk wat ze moeten doen (Hd 10:19-20). Ook de ongelovigen laat Hij een weg gaan waarop ze met Zijn Woord in aanraking komen, zoals hier Saul.
Samuel heeft moeten luisteren naar de stem van het volk, maar God bestuurt het zo, dat het volk uit hun eigen keus zal leren. Hij kent Zijn volk en weet daarom precies welke man het best bij hen past. Gods hand is in de keus van Saul, die Hij ook bedoelt als antwoord op het hulpgeroep van Zijn volk. Hij kent de oorzaak van hun hulpgeroep, dat het niet om de nood van hun zonden is, maar omdat ze willen zijn als de volken. Toch lezen we in deze verzen vier keer dat de HEERE spreekt over “Mijn volk”.
Als Samuel Saul ziet, bevestigt de HEERE het woord dat Hij tot hem heeft gesproken. Hij geeft Samuel te kennen dat dit de man is over wie Hij heeft gesproken. Het kan zijn dat de HEERE deze bevestiging aan Samuel geeft omdat er een vraag in zijn hart leeft of dit de man is die Hij bedoelt. De Heer ziet alle niet uitgesproken vragen en die beantwoordt Hij ook.
18 - 19 Saul ontmoet Samuel
18 Saul trad op Samuel toe, midden in de poort, en zei: Wijs mij toch waar hier het huis van de ziener is. 19 Samuel antwoordde Saul en zei: Ik ben de ziener; ga voor mij uit naar de hoogte, en eet vandaag met mij. Dan zal ik u morgenvroeg laten gaan en u alles vertellen wat er in uw hart leeft.
Als Saul voor Samuel staat, blijkt dat hij Samuel niet kent. Omdat Samuel door de HEERE op de hoogte is gesteld van de komst van Saul, weet hij ook wat hij tegen Saul moet zeggen. Hij kan tegen Saul zeggen wat er in diens hart leeft, wat er met hem zal gebeuren en wat hij moet doen. Daarvoor nodigt Samuel Saul uit voor hem uit te gaan naar de hoogte en met hem te eten. De hoogte is de juiste plaats en de maaltijd de juiste bezigheid om Saul deze dingen mee te delen.
20 - 21 De verbazing van Saul
20 Wat de ezelinnen betreft, die vandaag al drie dagen zoek zijn, laat dat u niet aan het hart gaan, want ze zijn gevonden. En van wie zal alles zijn wat begerenswaardig is in Israël? Is het niet van u, en van uw hele familie? 21 Toen antwoordde Saul en zei: Ben ik niet een Benjaminiet, uit de kleinste van de stammen van Israël? En is mijn geslacht [niet] het geringste van al de geslachten uit de stam van Benjamin? Waarom spreekt u mij dan aan met zulke woorden?
Voordat Saul zijn vraag over de zoekgeraakte ezelinnen kan stellen, vertelt Samuel hem dat ze terecht zijn. Samuel weet trouwens niet alleen dat de ezelinnen zoek zijn geraakt en nu ook terecht zijn, maar ook hoe lang ze er al naar op zoek zijn. Maar, zo zegt Samuel erbij, wat betekenen enkele ezelinnen voor een toekomstige koning die de beschikking zal krijgen over alles wat begerenswaardig in Israël is? Als koning zal hij daarvan nemen, zoals Samuel het volk in het vorige hoofdstuk heeft voorgehouden.
“Wat begerenswaardig is in Israël”, kan ook slaan op Saul zelf. In Saul krijgt alles gestalte wat Israël begerenswaardig acht. Hij beantwoordt aan alles wat zij begeren. Dit is de man die voorziet in wat zij zich van een koning voorstellen. Saul vormt hierin een groot contrast met de Heer Jezus. Als de Heer Jezus komt, is aan Hem voor het ongelovige volk niets begeerlijks (Js 53:2).
Saul moet iets hebben bespeurd van de bijzondere inhoud van wat Samuel zegt. Dat blijkt uit zijn antwoord. Waarom deze eerbewijzen aan iemand als hij die uit een gering geslacht komt? We weten niet wat er in zijn hart is omgegaan. Het is één ding klein van jezelf te denken in vergelijking met anderen, het is iets anders je ware plaats in te nemen in de tegenwoordigheid van God. Nederigheid in vergelijking met anderen kan iets zijn waartoe je gedwongen wordt. Soms kun je niet anders dan eerlijk toegeven dat je niet zo groot bent als de ander, maar dat bewijst nog niet dat je overtuigd bent van je eigen falen ten opzichte van God.
22 - 27 Samuel eet en spreekt met Saul
22 Samuel nam Saul en zijn knecht mee, bracht hen in de kamer en gaf hun een plaats aan het hoofd van de genodigden; dezen waren [met] ongeveer dertig man. 23 Toen zei Samuel tegen de slachter: Breng het deel dat ik u gaf [en] waarvan ik tegen u zei: Houd het bij u. 24 De slachter bracht een achterbout met wat eraan zat, en zette die Saul voor. [Samuel] zei: Zie, dit is wat overgebleven is; zet het voor u [en] eet, want het is voor u bewaard voor deze gelegenheid, toen ik zei: Ik heb het volk uitgenodigd. Zo at Saul op die dag met Samuel. 25 Daarna daalden zij van de hoogte af naar de stad, en hij sprak met Saul op het dak. 26 En zij stonden vroeg op; en toen de dageraad aanbrak, gebeurde het dat Samuel Saul naar het dak riep [met het verzoek]: Sta op, dan zal ik u laten gaan. Toen stond Saul op en zij gingen beiden naar buiten, hij en Samuel. 27 Terwijl zij afdaalden naar de rand van de stad, zei Samuel tegen Saul: Zeg tegen de knecht dat hij alvast voor ons uitgaat – toen ging hij weg – maar blijft u nu staan, dan zal ik u het woord van God laten horen.
Op de vraag van Saul “waarom spreekt u mij dan aan met zulke woorden?”, geeft Samuel antwoord in de vorm van een offermaaltijd, waarbij ook genodigden aanwezig zijn. Saul en zijn knecht krijgen de ereplaatsen. Samuel heeft het offer klaarliggen. Zodra hij de mededeling van de komst van Saul van de HEERE heeft ontvangen, heeft hij voorbereidingen getroffen voor de ontvangst van Saul, een ontvangst op de grondslag van het offer.
Als Saul de betekenis van de offers zou hebben gekend, zou het tot zijn hart hebben gesproken. Over de borst van het offer wordt niet gesproken, daarvan is niets te zien. Er is alleen sprake van de achterbout. De achterbout spreekt van kracht, de borst spreekt van liefde. Saul krijgt wat van het offer is overgebleven, het restant, maar het meest wezenlijke ontbreekt. Er is bij Saul wel kracht aanwezig, maar geen liefde.
Het onderwerp van het gesprek tussen Samuel en Saul weten we niet. Het gesprek heeft plaatsgevonden op het dak. De platte daken worden wel gebruikt als plaatsen waar men zich kan terugtrekken voor een gesprek. Daarom moet er op het dak ook een omheining zijn (Dt 22:8). Saul schijnt de nacht op het dak te hebben doorgebracht.
Als de nacht voorbij is, is de morgen van de zalving gekomen. Een nieuwe dag, dat wil zeggen een nieuwe periode, breekt aan voor Israël. De vraag is, of het ook een mooie dag zal worden. Samuel beveelt Saul op te staan. Hij wil Saul Gods Woord laten horen. Het is een van de laatste handelingen van Samuel. De tijd van zijn terugtreden is aanstaande. Hij beklaagt zich niet, maar doet tot het einde trouw wat de HEERE hem opdraagt.
Samuel beveelt Saul naar Gods Woord te luisteren. Dat moet Saul erop voorbereiden dat de ontmoetingen die Samuel gaat voorzeggen, geen toevallige ontmoetingen zijn, maar dat ze een betekenis hebben. Het zijn tekenen. De tekenen worden niet uitgelegd, wat voor Saul moet inhouden dat hij voor de betekenis ervan zich tot de HEERE moet wenden.