1 - 7 Jonathan pleit voor David
1 Saul sprak er met zijn zoon Jonathan en met al zijn dienaren over om David te doden. Maar Jonathan, de zoon van Saul, was David zeer genegen. 2 Jonathan vertelde David: Mijn vader Saul probeert je te doden; welnu, wees [morgen]ochtend toch op je hoede, houd je verborgen en verstop je. 3 Maar ik zal naar buiten gaan en naast mijn vader gaan staan op het veld waar je bent. Ik zal met mijn vader over je spreken en zien wat het wordt; dat zal ik je vervolgens vertellen. 4 En Jonathan sprak met zijn vader Saul goed over David en zei tegen hem: Laat de koning niet zondigen tegen zijn dienaar David. Hij heeft immers niet tegen u gezondigd, en wat hij doet is heel goed voor u. 5 Hij heeft zijn leven immers in de waagschaal gesteld en de Filistijn verslagen. De HEERE heeft voor heel Israël een grote verlossing teweeggebracht. U hebt het gezien en bent er blij mee geweest. Waarom zou u dan tegen onschuldig bloed zondigen, door David zonder reden te doden? 6 Saul luisterde naar de stem van Jonathan en Saul zwoer: Zo waar de HEERE leeft, hij zal niet gedood worden! 7 Jonathan riep David en Jonathan vertelde hem al deze woorden. Jonathan bracht David naar Saul, en hij was in zijn tegenwoordigheid, zoals voorheen.
We zien in Saul en Jonathan een grote tegenstelling tussen twee mensen in hun houding tegenover David. Dit spreekt van de verhouding waarin elk mens tot Christus staat. Het is vóór of tegen Hem. De verhouding tot Christus is allesbepalend voor het heden en de toekomst. De scheiding die dat teweegbrengt, loopt door families (Lk 12:51-53).
Saul spreekt er voor de eerste keer openlijk over om David te doden (vers 1). Het is nu niet meer tijdens een woedeaanval, maar weloverwogen. Hij doet dat met Jonathan en met al zijn dienaren. In dit gezelschap heeft David slechts één vriend: Jonathan. De dienaren lijken de zwijgende meerderheid te symboliseren. Ze zijn niet vóór David en ook niet tegen hem. Zij hebben geen eigen mening maar gaan mee met de partij die hun de meeste voordelen biedt. Er is bij hen een zekere waardering voor David, waarvan Saul ook op de hoogte is (1Sm 18:5,22), maar ze spreken zich niet openlijk voor hem uit, zoals Jonathan.
Jonathan is David “zeer genegen”. Dat lijkt Saul vergeten te zijn. Hij zal menen dat Jonathan net zo bang voor zijn positie is als hijzelf en er daarom ook alle baat bij zal hebben om David te doden. Maar Jonathan deelt David het voornemen van zijn vader mee en maant hem tot voorzichtigheid. Verder deelt hij hem mee dat hij hem zal laten weten wat zijn vader werkelijk van plan is. Hij spoort David niet aan om te vluchten, maar zoekt een gelegenheid om hem weer bij zijn vader aan het hof te laten komen. Ondanks alle moeilijkheden is dat toch Davids plaats.
In wat Jonathan in de verzen 4-5 van David zegt, kunnen we bijna de christen horen spreken over een medegelovige en over Christus. Het is goed om een vriend te zijn die goed van een vriend spreekt. Bovenal is het goed om goed van de Heer Jezus te spreken voor de oren van de wereld.
Het eerste wat Jonathan zegt, is dat Saul zich als koning niet moet laten verleiden tot zondigen tegen David. Hij mag David alleen doden als er zonde in hem wordt gevonden. Maar, zo getuigt Jonathan, David heeft niet tegen de koning gezondigd. Integendeel, hij heeft juist gedaan wat “heel goed” voor hem is. Jonathan herinnert zijn vader aan de overwinning van David op Goliath, waarbij hij zijn leven in de waagschaal heeft gesteld (vgl. Ri 12:3). Die overwinning heeft de HEERE gegeven en is heel Israël ten goede gekomen. Saul heeft het zelf gezien en zich daarover verheugd.
Het getuigenis van Jonathan voor Saul maakt duidelijk hoezeer David een dienaar van de HEERE is en niet slechts van Saul. David wordt zonder oorzaak gehaat, zoals dat bij de Heer Jezus het geval was en is. De natuurlijke mens kan de Heer Jezus soms bewonderen voor Zijn daden. Maar als hij niet voor Hem kiest, haat hij Hem in feite en ook allen die met Hem in verbinding staan.
Jonathan besluit zijn pleidooi met een beroep op het gezonde verstand van Saul. Er is geen enkele reden David te doden, hij is onschuldig. Daarom moet Saul ervan afzien om David te doden, want anders zal hij onschuldig bloed vergieten.
Het hart van Saul wordt week en hij neemt David weer in dienst, net als vroeger. Het kenmerkt David dat hij weer terugkeert naar het hof van Saul. Dit kan alleen iemand die met en voor de HEERE leeft en niet voor het oog van de mensen. Er is bij hem geen wrok of wraakzucht. Ondanks alle onrecht dat hem is aangedaan en de blijvende dreiging van de dood, keert David terug tot het vervullen van zijn nederige dienst bij een nukkige vorst.
Telkens vinden we bij Saul zulke momenten van het week worden van zijn hart (1Sm 24:17; 26:21). Telkens ook blijkt het slechts een voorbijgaande aandoening te zijn en niet de overtuiging van zijn hart. Zijn jaloersheid op David blijft en daarmee zijn haat en zijn pogingen om hem te doden. David blijft voor hem de concurrent van zijn troon, waarvan hij geen afstand wil doen.
David ontkomt alleen al in dit hoofdstuk vier keer aan de moordzucht van Saul. Eerst door de tussenkomst van Jonathan. De volgende keer door zijn eigen snelheid om de speer te ontwijken die Saul op hem werpt (vers 10). De derde keer door de hulp van Michal (vers 12) en de vierde keer door de bescherming van Samuel (vers 23).
8 - 10 Saul probeert David te doden
8 Er kwam opnieuw oorlog. David trok [ten strijde], streed tegen de Filistijnen en bracht hun een grote slag toe. Zij vluchtten voor hem weg. 9 Maar de boze geest van de HEERE kwam over Saul. Hij zat in zijn huis en zijn speer was in zijn hand, en David tokkelde [op de harp]. 10 Toen probeerde Saul David met de speer aan de wand te spietsen, maar hij ontweek Saul, zodat de speer de wand trof. In die nacht vluchtte David en ontkwam.
Als er oorlog met de Filistijnen is, behaalt David een grote overwinning, zodat de Filistijnen voor hem wegvluchten. In plaats van zich daarover te verheugen, komt de boze geest van de HEERE over Saul. Dan verlaat David zijn plaats van gevierde generaal en neemt weer die van de nederige minstreel in om een door een boze geest getergde vorst tot rust te brengen. Hij weet dat hij op die plaats niet voor de speer van de Filistijn, maar voor de speer van Saul op zijn hoede moet zijn (1Sm 18:10-11).
Omdat er in aansluiting op de overwinning van David wordt vermeld dat een boze geest zich van Saul meester maakt, kunnen we veronderstellen dat de overwinning van David Saul jaloers maakt. Jaloersheid biedt demonen een opening om controle over een mens te krijgen. Saul probeert opnieuw David met zijn speer te doden. Omdat David steeds op zijn hoede is, ontwijkt hij de speer met een tegenwoordigheid van geest die hem door de HEERE wordt gegeven. Dan vlucht hij en ontkomt.
11 - 17 Michal helpt David ontvluchten
11 Maar Saul stuurde boden naar het huis van David om hem te bewaken en om hem ‘s morgens te doden. Michal, zijn vrouw, vertelde David echter: Als u uzelf vannacht niet in veiligheid brengt, zult u morgen gedood worden. 12 Michal liet David door een venster neer. Hij ging op de vlucht en ontkwam. 13 Michal nam vervolgens een afgodsbeeld en legde het in het bed. Zij legde een geitenvel aan het hoofdeinde ervan en dekte het met een kleed toe. 14 Saul stuurde boden om David te halen, maar zij zei: Hij is ziek. 15 Toen stuurde Saul de boden om David te zien [te krijgen], en hij zei: Breng hem met bed [en al] naar mij toe om hem te doden! 16 Toen de boden kwamen, zie, er lag een afgodsbeeld in bed en een geitenvel aan het hoofdeinde ervan. 17 Toen zei Saul tegen Michal: Waarom heb je mij zo bedrogen en mijn vijand laten gaan, zodat hij ontkomen is? Michal zei tegen Saul: Hij zei tegen mij: Laat me gaan, waarom zou ik u doden?
Terwijl de knechten van Saul het huis omsingelen, dicht David Psalm 59 (Ps 59:1). Daarin bidt hij om uitredding (Ps 59:2-3). Hij is daarin een type van het gelovig overblijfsel van Israël in de eindtijd. Wij mogen in dergelijke omstandigheden op God vertrouwen en zeggen dat wij in de morgen Hem zullen prijzen. Tegelijk gebruikt David de aangeboden mogelijkheid om te ontkomen. Hij vlucht op een wijze vergelijkbaar met die van Saulus, later Paulus (Hd 9:24-25).
Het gebruik van het afgodsbeeld betekent dat er in het huis van David een afgod is. Misschien is de toepassing geoorloofd dat het ook laat zien hoe Michal naar David kijkt: zij verafgoodt hem. Het brengt haar ertoe haar man te helpen uit de handen van haar vader te blijven. Er zijn vrouwen die hun man zozeer verafgoden, dat zij hem door dik en dun steunen, ook in het kwaad. Of bijvoorbeeld Saffira haar man Ananias heeft verafgood, weten we niet, maar ze heeft hem wel in het kwaad gesteund en deelt ook in zijn oordeel (Hd 5:1-2,5,9-10).
De ziekte die David zou hebben, vormt voor Saul geen verhindering hem bij zich te laten brengen. Hij is nu zozeer gebrand op de dood van David, dat hij hem eigenhandig wil doden om de zekerheid van zijn dood te hebben.
Michal heeft een zekere liefde voor David, maar het is een zelfzuchtige liefde. Ze is geen Saul, maar ook geen vrouw die haar man volgt. Haar hulp aan de vluchteling lijkt in de verte op de hulp die Rachab aan de verspieders bood (Jz 2:4-6).
Het bedrog wordt ontdekt. Saul neemt het Michal zeer kwalijk en noemt David tegenover haar “mijn vijand”. Dan blijkt de eigenliefde van Michal. Ze stelt David aan haar vader voor als iemand die gedreigd heeft haar te doden als zij hem niet zou helpen te ontkomen. Michal is geen Saul, maar zeker ook geen Jonathan die goed van David tot zijn vader Saul heeft gesproken (vers 4).
18 David vlucht naar Samuel
18 Zo vluchtte David en ontkwam. Hij kwam bij Samuel in Rama en vertelde hem alles wat Saul met hem gedaan had. Hij en Samuel gingen [op weg] en bleven in Najoth.
David vlucht niet naar zijn familie in Bethlehem, maar naar de oude profeet Samuel. In beeld neemt hij zijn toevlucht tot het Woord van God. Dat kiest hij als zijn schuilplaats. Door dit Woord heeft hij te horen gekregen dat hij koning zal worden. Daar ziet hij nog weinig van. Daarom heeft hij nodig daaraan herinnerd te worden. Hij heeft het Woord ook nodig om hem te leiden in de zwerftocht die nu gaat beginnen.
Hier horen we sinds langere tijd weer over Samuel. We hebben voor het laatst van hem gehoord in 1 Samuel 16, toen hij David tot koning zalfde. Daarna is David op de voorgrond gekomen en heeft Samuel zich teruggetrokken in Rama. Dat betekent niet dat hij nutteloos is geworden, want we zien dat hij hier een profetenschool leidt. Ook zal hij zich zeker aan zijn woord hebben gehouden, dat hij tegen het volk heeft gezegd dat hij niet zou ophouden voor hen te bidden (1Sm 12:23).
19 - 24 Onder de bescherming van Samuel
19 En men vertelde Saul: Zie, David is in Najoth bij Rama. 20 Toen stuurde Saul boden om David te halen. Die zagen een groep profeten bezig met profeteren, en Samuel stond [daar] en gaf hun leiding. De Geest van God kwam over de boden van Saul en ook zij begonnen te profeteren. 21 Toen men het Saul vertelde, stuurde hij andere boden, maar ook die begonnen te profeteren. Vervolgens stuurde Saul opnieuw boden, een derde [groep], en ook die begonnen te profeteren. 22 Daarna ging hij ook zelf naar Rama, en hij kwam bij de grote waterput die in Sechu is. Hij vroeg en zei: Waar zijn Samuel en David? Men zei hem: Zie, zij zijn in Najoth bij Rama. 23 Toen ging hij daarheen, naar Najoth bij Rama; en dezelfde Geest van God kwam ook op hem. En al profeterend ging hij [verder], totdat hij in Najoth bij Rama kwam. 24 Ook hij trok zijn kleren uit, en ook hij profeteerde voor [de ogen van] Samuel. Hij lag [daar] zonder kleren, die hele dag en de hele nacht. Daarom zegt men: Is Saul ook onder de profeten?
Samuel en David trekken zich terug naar “Najoth”, dat ‘woningen’ betekent, wat waarschijnlijk doelt op de huizen van profeten, waar profetenscholen gevestigd zijn. Onder leiding van Samuel zijn de profeten bezig met Gods gedachten bekend te worden. Daar komt David. Hij, en ook Samuel, zal mogelijk hebben gedacht dat Saul het niet zal wagen daar te komen. Maar Saul schrikt er niet voor terug. Hij stuurt zijn boden erop uit om David vandaar op te halen. Dan zien we wat er met de boden gebeurt als zij in die heilige omgeving komen.
De profeten, onder aanvoering van Samuel, zijn onder de kracht van de Geest. Die kracht wordt ook uitgeoefend over hen die in die sfeer komen. Dat gebeurt ook met een volgende zending boden en ook met een derde groep boden. In plaats van David te grijpen worden zij zelf gegrepen. Ze ervaren dat God waarlijk onder hen is (vgl. 1Ko 14:24-25). Het gaat niet om bekering, maar om een invloed waaraan men zich niet kan onttrekken. We zien iets dergelijks bij Bileam die Gods volk wil vloeken, maar gedwongen wordt het te zegenen (Nm 22:2-6; 23:11-12,25-26; 24:10-13).
Dan gaat Saul zelf. Het komt niet bij hem op dat David onder de bijzondere bescherming van de hemel staat. Zijn gang erheen wordt nauwgezet beschreven. Als hij bij Rama komt, vraagt hij niet alleen naar David, maar naar Samuel en David. Hij verbindt de beide namen met elkaar als de samenzweerders tegen de troon waarop hij zit. Als hij op weg is, komt de Geest van God al op hem. De Geest blijft op hem en al gaande profeteert hij, tot hij bij Samuel komt. Het lijkt erop dat dit een laatste poging van God is om Saul tot inkeer te brengen.
De Geest van God is werkzaam overal waar het Woord van God wordt gepredikt. Iedereen die het hoort, komt onder de invloed ervan. Het brengt tot een handelen dat men eerst niet voor mogelijk zou houden: meezingen, aangedaan zijn. Toch blijft het hart duister en koud.
Saul trekt zijn bovenkleed van koninklijke waardigheid uit en heeft alleen zijn onderkleren aan. Hij is volkomen onder de invloed van de Geest, maar niet met zijn verstand. Zo kunnen mensen grote gaven hebben en profeteren in de Naam van Christus en demonen uitdrijven, maar zonder de genade te kennen (Mt 7:22-23).
Spottend wordt later van hem gezegd dat hij ook onder de profeten is, als iets dat voor onmogelijk wordt geacht en ook niet als waar wordt erkend, maar als een onwaarachtige zaak. Ook een ongelovige man als Bileam is onder de invloed van de Geest gekomen, maar zonder zich te bekeren. Zo kan een mens onder de invloed van Gods Geest komen, maar zonder dat het gevolgen heeft voor zijn verhouding tot God.