1 - 2 David in het leger van de Filistijnen
1 De Filistijnen brachten al hun legers bijeen bij Afek; en de Israëlieten legerden zich bij de bron die in Jizreël is. 2 De stadsvorsten van de Filistijnen kwamen in [afdelingen van] honderd en duizend voorbij; David en zijn mannen kwamen met Achis voorbij in de achterhoede.
Afek ligt in Israël. Daar verzamelen de Filistijnen zich. Het zijn de voorbereidende handelingen voor beslissende momenten zowel voor David als voor Saul. Daarbij is het resultaat voor de een de genade en voor de ander de ondergang. Een dergelijk verschil zien we bij Petrus en Judas. Ze hebben beiden de Heer verlaten, maar Petrus wordt hersteld, terwijl Judas zijn ondergang tegemoet gaat. Het verschil is het bezit van het nieuwe leven.
David bevindt zich bij de Filistijnen en stelt zich met de vijanden op tegen het volk van God. Dit is het gevolg van zijn leven in de leugen. David is niet alleen een knecht van Achis, maar hij lijkt wel diens vriend te zijn. Zo diep is hij gezonken.
3 - 5 Het Filistijnse getuigenis over David
3 Toen zeiden de bevelhebbers van de Filistijnen: Wat moeten deze Hebreeërs? Daarop zei Achis tegen de bevelhebbers van de Filistijnen: Is dit David niet, dienaar van Saul, de koning van Israël, die sinds jaar en dag bij mij is? Ik heb niets [kwalijks] in hem gevonden van de dag af dat hij afvallig werd, tot op deze dag.
4 Maar de bevelhebbers van de Filistijnen werden erg kwaad op hem, en de bevelhebbers van de Filistijnen zeiden tegen hem: Laat die man terugkeren, zodat hij terugkeert naar de plaats die u hem aangewezen hebt. Laat hem niet met ons mee ten strijde trekken, zodat hij voor ons geen tegenstander wordt in de strijd. Want waarmee zou deze [man] bij zijn heer in de gunst kunnen komen? Is het niet met de hoofden van deze mannen?
5 Is dit niet die David van wie ze in de reidansen in beurtzang zongen:
Saul heeft zijn duizenden verslagen,
maar David zijn tienduizenden?
God gaat in Zijn voorzienigheid de grote dwaasheid van David verhinderen en hem op de weg terug naar Hem brengen. Hij zorgt ervoor dat David niet mee hoeft te trekken in een strijd van de Filistijnen tegen het volk waarover Hij David tot koning heeft laten zalven. Die bevrijding is niet aan iets van David te danken. Hij kan de HEERE alleen maar prijzen voor Zijn genade.
De HEERE gebruikt de herinnering van de andere Filistijnen om druk op Achis uit te oefenen om David terug naar huis te sturen. De HEERE werkt in het verborgen voor David door de harten van zijn vijanden tegen hem te keren. Zo kan de Heer ook in het verborgen voor ons werken door in de harten van mensen vijandschap tegen ons te werken. Dat is een manier om ons te bevrijden uit een situatie waaruit wij onszelf niet kunnen bevrijden en waarin we mogelijk door onze ontrouw zijn terechtgekomen.
Achis probeert David nog bij zich te houden door een klinkend getuigenis te geven van diens volle toewijding aan de zaak van de vijand. Maar de druk wordt te groot. Het was niet ongebruikelijk dat Israëlieten dienden in de legers van de Filistijnen (1Sm 14:21). Op het beslissende ogenblik gingen ze echter weg en sloten zich weer bij Saul aan. Dat zou David ook kunnen doen. Ze benadrukken hun wantrouwen in David door Achis eraan te herinneren welk getuigenis van David gegeven is en citeren dat ook volledig (vers 5; 1Sm 18:7). Ze weten dat nog goed. Bij een eerdere gelegenheid dat David in hun land is geweest, hebben ze daar ook naar verwezen (1Sm 21:11).
6 - 11 Achis laat David in vrede gaan
6 Toen riep Achis David en zei tegen hem: [Zo waar] de HEERE leeft, u bent oprecht, en het is goed in mijn ogen dat u met mij in het leger uittrekt en terugkeert. Ik heb immers geen kwaad bij u gevonden van de dag af dat u naar mij toe bent gekomen, tot op deze dag; maar in de ogen van de stadsvorsten bent u niet goed. 7 Keer daarom nu terug, en ga in vrede, opdat u niets doet wat slecht is in de ogen van de stadsvorsten van de Filistijnen. 8 Toen zei David tegen Achis: Maar wat heb ik gedaan? Of wat hebt u in uw dienaar gevonden, van de dag af dat ik bij u geweest ben, tot op deze dag, dat ik niet mag gaan strijden tegen de vijanden van mijn heer, de koning? 9 Achis antwoordde en zei tegen David: Ik weet het; werkelijk, u bent goed in mijn ogen, als een engel van God, maar de bevelhebbers van de Filistijnen hebben gezegd: Laat hem niet met ons mee ten strijde trekken. 10 Nu dan, sta morgen vroeg op met de dienaren van uw heer die met u meegekomen zijn; en als u morgenvroeg opstaat, ga dan op weg zodra het licht voor u geworden is. 11 Toen stond David vroeg op, hij en zijn mannen, om ‘s morgens weg te gaan, om terug te keren naar het land van de Filistijnen. De Filistijnen daarentegen trokken naar Jizreël.
Achis heeft van David een indruk gekregen van grote trouw en oprechtheid. Het getuigenis dat Achis geeft, is een antigetuigenis voor David. De reactie van David is leugen en huichelarij. Als Achis goed zou kijken, zou hij heel wat kunnen vinden. David doet alsof hij graag mee zou willen gaan. Hij gaat door met liegen, met zijn leven in de leugen. Hij doet alsof hij verontwaardigd is dat hij niet mee mag gaan om te strijden tegen de vijanden van “mijn heer, de koning”. Hij noemt Israël de vijand en Achis zijn heer, terwijl de werkelijke vijanden de Filistijnen zijn en hij de dienaar van Saul is.
Achis stemt in met wat David zegt. Hij ziet David zelfs als een engel of boodschapper van God. Als afgodendienaar kan hij daarmee niet anders bedoelen, dan dat hij in David een goede geest ziet. David heeft zozeer zijn ware identiteit en bedoelingen ingeleverd vanwege zijn leven in de leugen, dat hij Achis een volledig vals beeld heeft gegeven van wat een boodschapper van God is. David heeft op geen enkele manier het geweten van deze Filistijnse vorst kunnen verontrusten.
Achis geeft David de vrijheid om te gaan waarheen hij wil. De scheidslijn is getrokken. David keert terug, nog niet naar Israël, maar “naar het land van de Filistijnen”. Terwijl Saul voorgoed in de nacht is verdwenen, gloort er voor David echter de nieuwe morgen (vers 11).