1 - 4 Het volk is bang voor Nahas
1 Toen trok Nahas, de Ammoniet, [ten strijde] en belegerde Jabes in Gilead. En al de mannen van Jabes zeiden tegen Nahas: Sluit een verbond met ons, dan zullen wij u dienen. 2 Maar Nahas, de Ammoniet, zei tegen hen: Op deze [voorwaarde] zal ik [een verbond] met u sluiten, dat ik bij u allen het rechteroog uitsteek. Zo zal ik schande over heel Israël brengen. 3 Toen zeiden de oudsten van Jabes tegen hem: Laat ons zeven dagen met rust, zodat wij boden kunnen sturen naar al de gebieden van Israël. Als er dan niemand is die ons verlost, zullen wij naar buiten komen, naar u toe. 4 Toen de boden in Gibea kwamen, [waar] Saul [woonde], en deze woorden ten aanhoren van het volk spraken, begon heel het volk luid te huilen.
De eerste vijand met wie Saul te maken krijgt, zijn niet de Filistijnen, maar is de Ammoniet Nahas. Nahas betekent ‘slang’. David zal met de zoon van Nahas te maken krijgen (1Kr 19:1-4). De dreiging die Nahas heeft laten horen, is een van de redenen waarom het volk een koning heeft gewild (1Sm 12:12).
Nahas belegert Gilead. Gilead ligt niet in het beloofde land, maar in het Overjordaanse. Dat is het gebied dat als eerste bedreigd wordt als vijandige machten het land willen binnenvallen. De mannen van Jabes stellen de vijand voor om een verbond met elkaar te sluiten. Als tegenprestatie moeten zij zich aan de vijand onderwerpen. Aan een roepen tot God wordt niet gedacht. Zozeer zijn de inwoners van de stad van God vervreemd.
Nahas wil wel op dit voorstel ingaan, maar hij komt op een idee. Hij stelt een voorwaarde, waardoor het volk nog dieper zal worden vernederd. Zijn voorwaarde om het rechteroog uit te steken zal het volk uitschakelen, want dan kunnen ze niet meer met de boog schieten. Nahas spreekt echter niet slechts over een smaad voor Jabes alleen, maar over de schande die daardoor over “heel Israël” komt.
‘De slang’ heeft meer besef van de eenheid van Gods volk dan de inwoners van Jabes. In Richteren 21 wilde Jabes neutraal zijn (Ri 21:8-9). Zolang het anderen betreft, bekommert men zich er niet om en wil men neutraal blijven. Met deze smaad op Jabes zal het hele volk getroffen zijn, er zal een smaad op heel Israël worden gelegd. Dit antwoord van Nahas is misschien wel bedoeld als wraak op Israël voor de schande van de nederlaag die Jefta de Ammonieten heeft toegebracht (Ri 11:32-33).
Onder deze dreiging ziet Jabes, nu het henzelf betreft, wel de eenheid van Gods volk en zoekt daarin ook zijn steun. De oudsten van Jabes vragen uitstel en geven de reden ervan aan. Ze willen een roep om hulp laten uitgaan naar Israël. Toen anderen de hulp van Jabes nodig hadden, gaf Jabes niet thuis. Nu ze zelf in nood zijn, willen ze dat anderen hen helpen.
Nahas, overtuigd van zijn eigen kracht en de zwakheid van Israël, geeft Jabes gelegenheid anderen te hulp te roepen. Israël moet wel heel zwak zijn geweest, dat Nahas zo zelfverzekerd kan handelen. Het lijkt er ook op dat Israël in die tijd geen centraal gezag heeft. Ook kunnen we concluderen dat noch Nahas noch de Jabesieten hebben gehoord van de verkiezing van Saul tot koning. Dat wordt nog duidelijker als de boodschappers in vers 4 in het Gibea van Saul komen en hun zaak aan het volk voorleggen, zonder direct een beroep op Saul te doen.
In hun missie om steun te verwerven in hun verweer tegen Nahas komen de boodschappers ook in Gibea, waaraan hier de naam van Saul wordt verbonden. Als Gibea van hun situatie hoort, huilen zij erover. Hun huilen is geen huilen van droefheid, waardoor ze zich tot God wenden, maar van lafheid, omdat ze bang zijn voor de vijand. Het lijkt erop dat ook zij niets afweten van de tot koning gezalfde Saul. Ze vragen tenminste niet of Saul wil komen.
5 - 11 Saul verslaat Ammon
5 En zie, Saul kwam van achter de runderen van de akker, en Saul zei: Wat is er met het volk, dat zij huilen? Toen maakten zij hem de woorden van de mannen van Jabes bekend. 6 De Geest van God werd vaardig over Saul toen hij deze woorden hoorde, en hij ontstak in hevige woede. 7 Hij nam een span runderen, hakte ze in stukken, en stuurde ze naar alle gebieden van Israël door de hand van de boden, die zeiden: Wie niet uittrekt achter Saul en achter Samuel aan, met diens runderen zal net zo gedaan worden. Toen viel grote vrees voor de HEERE op het volk, en zij trokken als één man uit. 8 Hij telde hen in Bezek. Van de Israëlieten waren er driehonderdduizend en van de mannen van Juda dertigduizend. 9 Toen zeiden zij tegen de boden die gekomen waren: Dit moet u tegen de mannen in Jabes in Gilead zeggen: Morgen, als de zon heet wordt, zal er verlossing voor u komen. Toen de boden kwamen en dat aan de mannen in Jabes vertelden, waren die verheugd. 10 De mannen van Jabes zeiden [tegen Nahas]: Morgen zullen wij naar buiten komen, naar u toe, en dan kunt u met ons doen overeenkomstig alles wat goed is in uw ogen. 11 En het gebeurde de volgende dag dat Saul het volk in drie groepen verdeelde. Die kwamen bij het aanbreken van de dag in het midden van het legerkamp en sloegen op Ammon in tot de dag heet werd. En het gebeurde dat zij die overbleven, zo verspreid werden, dat er van hen geen twee bij elkaar bleven.
Saul is nog gewoon de boerenzoon. Hij komt van het veld als hij van de vernedering en bedreiging hoort. Zijn reactie hoort bij het begin van zijn leven als gezalfde koning dat we als het beste deel van zijn koningschap kunnen beschouwen. De Geest van God legt beslag op hem. Zijn verontwaardiging is groot, maar ook menselijke woede lijkt een rol te spelen, misschien uit boosheid over de lafheid van Jabes.
Om Israël actiebereid te maken stelt hij een schrikwekkend voorbeeld. De woorden die hij hierbij spreekt, zijn kenmerkend. Hij spreekt niet over een uittrekken achter de HEERE, maar alleen over een optrekken achter hem en Samuel. Opmerkelijk is ook dat hij zichzelf eerst noemt en zo de eerste plaats inneemt. Hij vraagt niet of Samuel het ermee eens is. Samuel zelf heeft nooit een plaats opgeëist naast de koning. Ondanks al deze negatieve kenmerken, gebruikt God het toch. Hij laat Zijn schrik op het volk vallen.
De opkomst is enorm. Als God handelt, kan er iets geweldigs gebeuren. Geen man zal thuisgebleven zijn. Hoewel Israël nog een geheel is, wordt hier door de Geest toch al gewezen op een onderscheid tussen Israël en Juda. Na de bemoedigende opkomst wordt de boodschappers van Jabes de verlossing in het vooruitzicht gesteld. Als ze met dit bericht thuiskomen, is er vreugde in Jabes, maar naar Nahas toe volharden zij in hun huichelarij.
De tocht vanuit Bezek is waarschijnlijk de nacht ervoor begonnen. Als ze tegen het aanbreken van de morgen bij Jabes zijn aangekomen, verdeelt Saul het volk in drie legers. Dit is bij Gideon een beproefde strategie gebleken (Ri 7:16,20-22). Saul en zijn mannen behalen een geweldige overwinning omdat de HEERE hier handelt. Er blijven geen twee vijanden samen, wat betekent dat de vijand volledig krachteloos geworden is. Het is het bewijs voor Saul dat de HEERE met hem is.
De overwinning van de koning naar het vlees op het vlees is te vergelijken met de orthodoxe leer die de dwaalleer buiten de deur houdt. Of ook met bepaalde vormen van wetticisme die wereldse invloeden buiten de deur houden, terwijl er geen leven uit God is. 1 Samuel 15 laat dan ook zien dat Saul uit deze overwinning niets heeft geleerd.
12 - 13 De overwinning is van de HEERE
12 Toen zei het volk tegen Samuel: Wie is hij die zei: Zou Saul over ons regeren? Geef hier die mannen, dan zullen wij hen doden. 13 Maar Saul zei: Er zal op deze dag niemand gedood worden, want de HEERE heeft Israël vandaag verlossing geschonken.
In de roes van de overwinning wil het volk ook onder het eigen volk nog een slachting aanrichten, zo enthousiast zijn ze door de overwinning onder leiding van Saul. Ze richten zich tot Samuel, waarmee ze hem nog als hun leider erkennen.
In de oprechtheid die ook een natuurlijk mens eigen kan zijn, houdt Saul het volk van hun voornemen af. Het siert hem dat hij de HEERE de eer van de overwinning geeft. Tot al deze dingen kan een natuurlijk mens komen, terwijl zijn hart toch ver van God is.
14 - 15 Samuel vernieuwt het koningschap
14 En Samuel zei tegen het volk: Kom, laten wij naar Gilgal gaan en het koningschap daar vernieuwen. 15 Toen ging heel het volk naar Gilgal en stelde Saul daar in Gilgal aan tot koning, voor het aangezicht van de HEERE; en zij brachten daar dankoffers voor het aangezicht van de HEERE. En Saul verheugde zich daar buitengewoon, met al de mannen van Israël.
Samuel maakt gebruik van de juichstemming onder het volk. Hij beoordeelt dat dit de tijd is om het koningschap te vernieuwen. Daarvoor wil hij naar Gilgal gaan, de plaats waar door de besnijdenis de “smaad van Egypte” door de HEERE van Zijn volk is “afgewenteld” (Jz 5:9a). “Gilgal” betekent ‘afwenteling’. “Daarom gaf men die plaats de naam Gilgal” (Jz 5:9b). Bij de inbezitneming van het land keerde het volk na elke strijd weer daarheen terug. Geestelijk stelt het de plaats voor waar het oordeel over het vlees is voltrokken (Ko 2:11).
Na de besnijdenis in Gilgal heeft Jozua geleerd Wie de werkelijke Leider van het volk is (Jz 5:13-15). Door te begrijpen wat er in Gilgal is gebeurd, zou ook Saul moeten leren dat God de werkelijke Koning is en dat hij, Saul, het is ten behoeve van God en niet in de plaats van God. Zeven keer wordt in deze twee verzen op Gilgal gewezen, hetzij bij name, hetzij door de verwijzing “daar”, waarmee Gilgal bedoeld wordt.
Het volk brengt een dank- of vredeoffer. Dit is de tweede keer dat Saul aan een dank- of vredeoffer deelneemt. Eerder heeft hij er met Samuel aan deelgenomen (1Sm 9:24). De grote vreugde van Saul en al de mannen van Israël is de vreugde in de HEERE voor de overwinning die Hij heeft gegeven. Saul zal ook de HEERE daarvoor hebben gedankt.
Mensen kunnen God danken, ook zonder dat er nieuw leven is. Het is in zekere zin het danken van de farizeeër. Als een mens nog niet heeft geleerd dat in hem, dat is in zijn vlees, niets goeds woont, kan hij zich in God verheugen, terwijl hij in de eeuwigheid zonder Hem zal zijn.