Inleiding
Davids weg als vluchteling begint. Hij is vogelvrij verklaard en wordt opgejaagd door Saul. Zijn weg begint met twee fouten. Zijn eerste fout is dat hij door bedrog Achimelech in zijn zaak betrekt. Het resultaat is dat het hele geslacht van Achimelech wordt uitgeroeid. Zijn tweede fout is dat hij naar Achis gaat. Tegelijk heeft David op zijn vlucht meerdere psalmen geschreven die uiting geven aan zijn gevoelens. In die psalmen komt de Geest van Christus tot uiting.
1 - 6 David bij Achimelech
1 Toen kwam David in Nob, bij de priester Achimelech; en Achimelech kwam David bevend tegemoet en zei tegen hem: Waarom bent u alleen en is er niemand bij u? 2 En David zei tegen de priester Achimelech: De koning heeft mij iets bevolen en zei tegen mij: Laat niemand iets weten van de zaak waarvoor ik u uitzend en die ik u opgedragen heb; de jongens heb ik laten weten [dat zij naar] een bepaalde plaats [moeten gaan]. 3 En nu, wat hebt u voorhanden? Geef mij vijf broden mee in mijn hand, of wat er [maar] te vinden is. 4 De priester antwoordde David en zei: Er is geen gewoon brood voorhanden, maar er is [wel] heilig brood, als de jongens zich maar van de vrouwen onthouden hebben. 5 David antwoordde de priester en zei tegen hem: Jazeker, de vrouwen zijn ons gisteren en eergisteren onthouden. Toen ik eropuit trok, waren de voorwerpen van de jongens heilig. En het is in zekere zin gewoon [brood], temeer omdat er vandaag [ander brood] in de vaten geheiligd zal worden. 6 Toen gaf de priester hem dat heilige [brood], omdat er geen [ander] brood was dan de toonbroden, die van voor het aangezicht van de HEERE weggenomen waren, om er vers brood neer te leggen op de dag dat het [oude] weggenomen werd.
David heeft eerst bescherming bij Samuel gehad. Toch was hij daar niet veilig voor Saul. Ook zijn vriend, prins Jonathan, heeft hem geen blijvende bescherming kunnen bieden. Nu hij echt een vluchteling is, van alle hulp en bescherming verstoken, gaat hij naar de priester Achimelech in Nob. Hij doet dat om naar de wil van God te vragen (1Sm 22:10). Bij de priester zijn namelijk de urim en tummim om Gods wil te kennen.
Achimelech verwondert zich erover dat David alleen is. Er zijn wel anderen bij hem (Mk 2:26), maar dat zijn waarschijnlijk enkele van zijn mannen en geen leden van de hofhouding van Saul die gewoonlijk met hem meegingen als hij iets voor Saul moest gaan doen. Achimelech weet niet dat David op de vlucht is en David zwijgt daar ook over. In plaats van eerlijk te zeggen dat hij voor Saul op de vlucht is, verzint hij een verhaal over een geheime opdracht van Saul. Hij liegt de priester voor. Zijn vertrouwen op de HEERE is verdwenen en hij leeft in vrees voor mensen. Dat brengt een mens tot een handelen waardoor een smaad op de Naam van de HEERE wordt geworpen en anderen kwaad wordt gedaan. Hij is hier een waarschuwend voorbeeld voor ons.
David vraagt twee dingen aan Achimelech: brood (vers 3) en een zwaard (vers 8). Hij wenst vijf broden. Achimelech antwoordt dat er alleen “heilig brood” is, dat wil zeggen de toonbroden (vers 6). Deze hebben een week op de gouden tafel in het heilige gelegen en moeten door nieuwe broden vervangen worden. David mag die hebben voor zichzelf en zijn mannen onder voorwaarde dat de mannen zich van hun vrouwen hebben onthouden.
David antwoordt dat de mannen drie dagen geen omgang met hun vrouw hebben gehad en dat “de voorwerpen van de jongens heilig zijn”. De “voorwerpen” zijn hun kleding en andere persoonlijke bezittingen. Ook die zijn niet in aanraking geweest met iets wat onrein is (Lv 13:58; Ex 19:10).
David trekt de conclusie dat dit toonbrood, omdat het op het punt staat vervangen te worden door vers brood, “in zekere zin gewoon [brood]” is. Het oude brood heeft zijn taak voor het aangezicht van de HEERE verricht en kan nu genuttigd worden. De Heer Jezus, de Zoon van David, keurt deze conclusie goed (Mt 12:3-4). De Heer verwijst naar deze geschiedenis omdat deze illustreert wat Zijn volk op dat moment met Hem doet. Hij laat met de aanhaling van deze geschiedenis zien dat het houden van ceremoniële gebruiken voor Hem geen waarde heeft als de door God gezalfde Koning door Zijn volk wordt verworpen.
7 Doëg
7 Op die dag nu had iemand van de dienaren van Saul zich daar voor het aangezicht van de HEERE afgezonderd. Zijn naam was Doëg, een Edomiet, de machtigste van de herders die Saul had.
Tussen de bedrijven door wordt melding gemaakt van de aanwezigheid van Doëg “op die dag”. Doëg is erbij als David verschijnt en heeft mogelijk zelfs het een en ander gehoord. Waarom hij bij de tabernakel is, wordt niet vermeld. Het lijkt erop dat deze vijand van Gods volk niet ongodsdienstig is. Er wordt van hem gezegd dat hij zich “daar voor het aangezicht van de HEERE afgezonderd” heeft. Misschien heeft hij een gelofte gedaan. Als dat het geval is, is zijn godsdienstigheid niets anders dan de godsdienstigheid van Saul. Hij is “iemand van de dienaren van Saul”. Hij is echter niet zomaar een dienaar. Saul heeft hem een hoge positie gegeven, want hij is zijn machtigste herder.
8 - 9 David krijgt het zwaard van Goliath
8 En David zei tegen Achimelech: Hebt u hier geen speer of zwaard voorhanden? Ik heb namelijk mijn zwaard niet mee [kunnen] nemen, evenmin als mijn [andere] wapens, want de zaak van de koning had haast. 9 Toen zei de priester: Het zwaard van Goliath, de Filistijn, die door u verslagen is in het Eikendal, zie, dat ligt [hier], in een kleed gewikkeld, achter de efod. Als u dat mee wilt nemen, neem het mee, want er is hier geen ander dan dat. David zei: Zoals dat is er geen [tweede], geef het mij.
David wil behalve brood ook een wapen. Als verklaring voor het feit dat hij ongewapend is, zegt hij dat de zaak van de koning haast had. Hier liegt hij weer. Een goede krijgsman zal ook nooit zonder wapen op weg gaan. Voor ons ligt hier de les dat er geen excuus is als wij tijdens de dagelijkse werkzaamheden geen rekening houden met God en het geestelijke wapen van Zijn Woord. Juist als er bij een zaak haast geboden is, is het belangrijk afhankelijk te zijn van Gods leiding door Zijn Woord en Geest.
Achimelech wijst David op het enige wapen dat hij kan leveren en dat is het zwaard van Goliath, waarbij hij opmerkt dat deze Filistijn door David verslagen is. Hij biedt het David aan om mee te nemen. Praktisch gezien betekent het dat David geen kleine jongen is. Anders zou hij dat grote zwaard niet kunnen hanteren. Ook toen hij tegen Goliath streed, was hij geen kleine jongen. Toen al had hij diens zwaard genomen en er het hoofd van de Filistijn mee afgehakt (1Sm 17:51). Hij heeft het toen niet bij zich gehouden, maar als het ware aan de HEERE gewijd. Daarom ligt het nu bij Achimelech, achter de efod.
Hier worden het zwaard en de efod met elkaar verbonden. Dat ziet op de verbinding die er is tussen het Woord van God en de dienst van de Heer Jezus als Hogepriester. Dat er geen zwaard is dat het zwaard van Goliath kan evenaren, geldt in absolute zin voor het Woord van God, dat “het zwaard van de Geest” wordt genoemd (Ef 6:17).
10 - 15 David bij Achis
10 David stond op en vluchtte op die dag voor Saul; en hij kwam bij Achis, de koning van Gath. 11 Maar de dienaren van Achis zeiden tegen hem: Is dit niet David, de koning van het land? Zong men van hem niet in beurtzang bij de reidansen: Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden? 12 David nam deze woorden ter harte en werd zeer bevreesd voor Achis, de koning van Gath. 13 Daarom vertrok hij zijn gezicht voor hun ogen, en hij gedroeg zich in hun handen als een waanzinnige. Hij krabbelde aan de deuren van de poort en liet zijn speeksel in zijn baard lopen. 14 Toen zei Achis tegen zijn dienaren: Zie, u ziet dat de man krankzinnig is. Waarom hebt u hem bij mij gebracht? 15 Heb ik gebrek aan krankzinnigen, dat u deze [man] gebracht hebt om zich bij mij zo krankzinnig te gedragen? Moet deze in mijn huis komen?
David voelt zich genoodzaakt zijn land te verlaten, het land waarover hij naar Gods beloften zal regeren. Hij zoekt zijn toevlucht bij Achis, de koning van Gath, een Filistijnse stad. Saul zal hem zeker niet zoeken bij de grootste vijanden van Israël. Ook zal Saul daar niet durven komen. Hij wordt echter herkend door de dienaren van Achis. Zij noemen hem zelfs “de koning van het land”. Ze verhalen voor Achis wat er over David is gezongen. Dit lied is gezongen na zijn overwinning op de kampioen van de Filistijnen (1Sm 18:6-7).
Als David merkt dat hij herkend is, wordt hij bang. Angst is altijd een slechte raadgever en een vijand van het geloof en de liefde. De volmaakte liefde drijft immers de vrees uit (1Jh 4:18). Iemand groeit en behaalt overwinningen naar de mate waarin hij in het geloof de vrees overwint. David laat zich in deze periode echter niet leiden door zijn geloof. Hij weet dat de Filistijnen in hem een machtige vijand zien die ze door zijn komst zomaar in handen hebben gekregen (Ps 56:1). Hij weet geen andere oplossing voor dit probleem dan zich als een waanzinnige te gaan gedragen. Hij stelt zich aan als iemand die zijn verstand heeft verloren.
David daalt hier ver beneden het peil van een gelovige. Dit is geen krijgslist, maar een wanhoopsdaad. Een gelovige die zich bewust als een idioot gedraagt, geeft een totaal verkeerd voorbeeld. Hij werpt een smaad op de Naam van de Heer. Laten we David maar niet te hard veroordelen. Hoe vaak hebben wij ons bewust anders gedragen uit angst voor uitingen van vijandschap van de wereld en zijn we op zijn zachtst gezegd geen getuigen van de Heer Jezus geweest?
De afgang van David is groot. Zijn gedrag bewerkt dat Abimelech hem wegjaagt (Ps 34:1). Zeker, hij is ontsnapt uit een gevaarlijke situatie, maar hoe smadelijk is zijn redding. Er is veel om zich over te schamen. Wat overblijft, is de genade van God.
Dat Gods genade ook een rol speelt in dit hele gebeuren, blijkt wel uit de twee psalmen die in zijn hart zijn ontstaan tijdens zijn verblijf bij Achis in Gath. [Abimelech en Achis zijn twee namen voor dezelfde persoon. Abimelech is de titel van de vorst van de Filistijnen (Gn 20:2), zoals 'farao' bij de Egyptenaren. Achis is zijn eigen naam (1Sm 21:10).] In de gebeurtenis die hier wordt beschreven, zien we zijn uiterlijk gedrag. In de beide psalmen zien we wat er in zijn hart omgaat tijdens die gebeurtenis.
Psalm 56 laat zien dat zijn uiterlijk gedrag niet de taal van zijn hart is. Zijn hart is in deze omstandigheden uitgegaan naar de HEERE. Psalm 34 laat zien wat er in zijn hart is als hij bang is voor Achis. Zijn hart roept tot God en Hij redt hem, want hij wordt verbroken van hart en verslagen van geest.