Inleiding
Dit hoofdstuk heeft twee delen. In beide delen gaat het over het aanwijzen van Saul als koning. We zien hoe in de hele voorbereiding daarop God zeer bezig is met Saul.
In het eerste deel (verzen 1-16) wordt Saul in het verborgene door Samuel, dat wil zeggen door God, voorbereid op het koningschap, terwijl nog geen mens in Israël van zijn koningschap weet. Saul is niet vanaf het begin door God verworpen. In de voorbereiding op zijn koningschap geeft God hem gelegenheden Hem te leren kennen om te weten hoe hij moet regeren. Deze voorbereiding is ook van belang voor iedere gelovige, want de Heer heeft een dienst, een opgave, voor iedere gelovige.
In het tweede deel (verzen 17-27) wordt Saul openlijk aangewezen. Niet Samuel wijst hem aan, opdat het niet zou lijken dat hij erachter zit, maar God wijst hem aan. God doet dat op een manier dat het volk de keus voor Saul aan niemand anders dan aan zichzelf kan toeschrijven.
1 Saul tot koning gezalfd
1 Toen nam Samuel een oliekruik, goot die leeg op zijn hoofd, kuste hem en zei: Is het niet zo, dat de HEERE u tot een vorst over Zijn eigendom gezalfd heeft?
Saul wordt gezalfd uit een kruik, David uit een oliehoorn (1Sm 16:13). Een kruik is breekbaar. Het is hier een symbool van het koningschap van Saul dat niets meer is dan mensenwerk en ten slotte verbroken zal worden. Olie spreekt van de Heilige Geest. God geeft hiermee aan dat Hij Saul wil gebruiken, maar dat Saul zich dan wel door de Heilige Geest moet laten leiden. Later wordt Saul ook door de Geest geleid, echter slechts uiterlijk (vers 10). De hoorn waaruit David wordt gezalfd, is niet breekbaar, maar spreekt van kracht (1Sm 2:10). De hoorn komt van een rein dier dat eerst aan God is geofferd, en daarin ligt de kracht. Uitoefening van het koningschap kan alleen op de grondslag van het offer.
Er is bij Samuel geen jaloersheid (vgl. 1Ko 13:4b), maar respect. Hij onderwerpt zich met een kus van liefde aan de nieuwe koning. Dat doet hij niet in het openbaar, maar in dit persoonlijke onderhoud, als een uiting van zijn hart. Hij is de eerste die zonder opzien te baren Saul vanaf dat ogenblik als zijn nieuwe koning erkent. Hier zien we een liefde die “niet haar eigen [belang] zoekt” (1Ko 13:5b; vgl. 1Ko 10:24). In een wereld vol egoïsme is de vreugde om de voorspoed van een ander, bijvoorbeeld om de promotie van een collega, zeldzaam.
Samuel handelt in Naam van de HEERE en zalft Saul tot vorst over het “eigendom” van de HEERE, dat is Zijn land. Dat betekent een grote verantwoordelijkheid. Hij moet dat eigendom beschermen, ervoor zorgen, het beheren voor de HEERE en daarover aan Hem verantwoording afleggen.
2 Het teken bij het graf van Rachel
2 Als u deze dag bij mij weggegaan bent, zult u twee mannen vinden bij het graf van Rachel, in het gebied van Benjamin, in Zelzah. Die zullen tegen u zeggen: De ezelinnen die u bent gaan zoeken, zijn gevonden, en zie, uw vader heeft de zaak van de ezelinnen laten rusten, maar hij is [nu] bezorgd over u en zegt: Wat kan ik [nu] voor mijn zoon doen?
De drie gebeurtenissen die Samuel vervolgens voorzegt, zijn drie tekenen (vers 9). Het gaat om veel meer dan om toevallige gebeurtenissen. Het zijn gebeurtenissen waaraan een betekenis verbonden is, waaruit Saul iets moet leren. Aan elke gebeurtenis is een bepaalde plaats of locatie verbonden. Deze plaatsen kunnen we ‘gedenkplaatsen’ noemen. Zulke plaatsen spelen een beslissende rol in het leven van de gelovige omdat hij daar belangrijke dingen leert. Iedere dienaar wordt zo gevormd.
De eerste gedenkplaats is “het graf van Rachel” in Zelzah. Daar zal Saul twee mannen ontmoeten. Het graf van Rachel bepaalt ons bij Rachel als de voormoeder van Saul en bij haar dood. Rachel sterft als ze Benjamin baart (Gn 35:16-19), uit wie Saul is voortgekomen. Benjamin is uit de nood van zijn moeder geboren, tot vreugde voor zijn vader. Samuel zegt ook dat het graf van Rachel in het gebied van Benjamin ligt, in Zelzah. Het erfdeel van Benjamin vindt zijn begin in het graf van Rachel. “Zelzah” betekent ‘bescherming tegen de zon’.
Elke ware dienst kan alleen goed beginnen en goed worden voortgezet, als we ons voor de zonde dood houden (Rm 6:11). Dat biedt bescherming tegen de hitte van de begeerte om zelf te willen schitteren. Daardoor komt er ruimte voor het ware leven, het leven uit God, om dat te openbaren.
Al het goede voor God komt voort uit de dood, want daardoor kan het nieuwe zich openbaren en kan het oude vergeten worden. De mededeling van de ezelinnen sluit daarop aan. Het is niet nodig nog te denken aan vroeger, want de vroegere inspanningen zijn vruchteloos gebleken. Dit leren we bij het graf, de plaats van de dood. De man die zich tevergeefs ingespannen heeft in zijn zoektocht naar de ezelinnen, moet ook leren dat alles al zonder hem tot stand is gebracht. “Twee mannen” vertellen hem dat. Dat wijst op een betrouwbaar, geloofwaardig getuigenis, want “in [de] mond van twee of drie getuigen zal elke zaak vaststaan” (2Ko 13:1).
3 - 4 Het teken bij Elon-Tabor
3 Als u vandaar verdergaat en bij Elon-Tabor aankomt, zullen drie mannen u daar ontmoeten, die op weg zijn naar God, in Bethel; één draagt er drie bokjes, één draagt drie ronde broden en één draagt een kruik wijn. 4 Zij zullen u naar [uw] welstand vragen en u twee broden geven; die moet u uit hun hand aannemen.
Het eerste teken is voor Saul persoonlijk. Het tweede teken laat aan Saul zien dat er in Israël mensen zijn die in getrouwheid de HEERE willen dienen. Drie trouwe mannen zijn op weg naar God om Hem te bezoeken in Zijn eigen huis. “Bethel” betekent ‘huis van God’. Deze mannen zijn een overblijfsel waarin geloof aanwezig is en ze zijn het bewijs dat God nog werkt in Israël. Als Saul er oog voor heeft, zal hij dat ontdekken en erdoor bemoedigd worden.
De drie mannen gaan niet zomaar naar Bethel, maar om God te ontmoeten. Er staat van hen dat zij “op weg zijn naar God”. Is dat bij ons de reden om naar ‘Gods huis’ te gaan, naar de samenkomsten van de gemeente, waarvan we mogen weten dat de Heer Jezus daar in het midden is (Mt 18:20)?
De ontmoeting van Saul met deze drie mannen vindt plaats bij “Elon-Tabor” of ‘de eik van Tabor’. De eik is een symbool van kracht en duurzaamheid. Een eik kan heel hoog en oud worden en is zeer schaduwrijk. “Tabor” betekent ‘hoogte’. Na de dood en het graf van Rachel bij Zelzah spreekt de eik van Tabor van de kracht van het geestelijk leven dat beleefd wordt op de hoogte van gemeenschap met God én met anderen.
Na het inzien van eigen zwakheid moeten we leren waar Gods kracht te vinden is. Leven in gemeenschap met anderen geeft kracht. Dat gebeurt in het “huis van God, dat is [de] gemeente van [de] levende God” (1Tm 3:15). Na de persoonlijke les in het vorige teken moeten we daarna zien dat we niet alleen zijn. God kunnen we vinden in Zijn huis. In de praktijk is dat in de gemeente, zoals die plaatselijk samenkomt (1Ko 1:2).
De drie mannen hebben ook iets bij zich. Ze hebben drie bokjes, dat is voor ieder één. Een geitenbokje is het dier dat voornamelijk wordt gebruikt als zondoffer. Dit leert ons dat we bij God komen in het besef van wie we van nature zijn, maar dat God ons kan aannemen op grond van het werk dat de Heer Jezus als het ware Zondoffer voor onze zonden heeft gedaan. Ze hebben ook ieder een brood bij zich. Dit brood kunnen ze met anderen delen, wat ze in het volgende vers ook doen. De ene kruik wijn kan als drankoffer worden gebracht.
Het spreekt ervan dat we geestelijk voedsel meenemen als we naar de samenkomst van de gemeente gaan om dat met anderen te delen. Samen kunnen we onze dankbaarheid en blijdschap, waarvan de wijn spreekt, aan God aanbieden. Alles op de grondslag van het zondoffer.
Samuel zegt ook dat deze mannen, zonder dat ze Saul kennen, hem naar zijn welstand zullen vragen en hem twee broden zullen geven. Dat brood kan hij gebruiken op zijn verdere reis. Zij gaan naar Bethel om het offer aan de priester te geven. Het is alsof ze Saul uitnodigen met hen mee te gaan. Het is belangrijk om priesterdienst te leren kennen. Er is voor Saul geen bokje. Hij vraagt er ook niet naar.
Enkele verzen verder komt Saul in contact met profeten op een wijze dat er zelfs wordt gevraagd of Saul onder de profeten is. Nog later wordt hij koning. We zien dat God Saul in verbinding brengt met het priesterschap, de profetendienst en het koningschap. Maar welke invloed heeft dat op zijn leven? Hij zal alleen als koning gaan optreden. In hoeverre hij koning is naar Gods gedachten zonder iets van priesterdienst en ware profetendienst te kennen, zal zijn geschiedenis laten zien.
5 - 6 Het teken op de heuvel van God
5 Daarna zult u op de heuvel van God komen, waar garnizoenen van de Filistijnen liggen. En het zal gebeuren, als u daar in de stad komt, dat u een groep profeten tegen zult komen, die van de hoogte afkomt. Zij hebben luiten, tamboerijnen, fluiten en harpen bij zich, en zijn aan het profeteren. 6 Dan zal de Geest van de HEERE over u vaardig worden en u zult samen met hen profeteren; u zult in een ander mens veranderd worden.
Na de ontmoeting met de twee mannen in Zelzah en de drie mannen bij Tabor, voorzegt Samuel dat Saul een groep profeten zal ontmoeten. Dat zal gebeuren bij “de heuvel van God”. Daar liggen “garnizoenen van de Filistijnen”. Als hij daar is, is hij bijna thuis, want het is in de buurt van zijn huis (vers 26). Na de tegenwoordigheid van God in Bethel, komt Saul nu in de tegenwoordigheid van de vijand. Daar krijgt hij ook belangrijk onderwijs.
Op de heuvel van God ligt een stad die niet is bezet door de Filistijnen, maar waar zij toch wel garnizoenen hebben liggen. Waar de heerlijkheid van God gezien moet worden, wordt de macht van de vijand gezien. Het teken dat Saul hier krijgt, wil zoveel zeggen dat hij, om de vijand te verdrijven, de Geest van God zal krijgen. Na onderwijs over zelfoordeel bij het graf en bemoediging in verbinding met het huis van God krijgt Saul in dit teken onderricht in de kracht en de leiding van de Heilige Geest. Dit gaat gepaard met muziek, met uitingen van vreugde die mensen mogen beleven in de tegenwoordigheid van God, in het aangezicht van de vijand.
Dat Saul door de Geest aangegrepen wordt, wil niet zeggen dat hij wedergeboren is of dat op dit moment wordt. Ook ongelovigen kunnen door de vrijmacht van God bij gelegenheid door de Geest aangegrepen worden. We zien dat bij de ongelovige hogepriester Kajafas (Jh 11:51) en de ongelovige Bileam (Nm 24:2). Ongelovigen die volop meedraaien in een gemeente, zijn tijdens hun verblijf in dit christelijk gezelschap waar de Geest werkt, “deelgenoten van [de] Heilige Geest” (Hb 6:4b).
Van een inwoning van de Geest in de persoon is in zulke gevallen geen sprake. De verandering van Saul “in een ander mens” heeft alleen op het uiterlijk betrekking. Ook de verandering van zijn innerlijk is slechts een verandering van gevoel. Van bekering is geen sprake. Hij zal zich als een hardnekkige vijand van Gods gezalfde koning (David) openbaren en in volslagen duisternis sterven.
7 God wil met Saul zijn
7 En het zal gebeuren als deze tekenen u overkomen, doe [dan] wat uw hand vindt, want God zal met u zijn.
In de hele voorbereiding van Saul op het koningschap maakt God duidelijk dat Hij aan zijn kant staat. Saul is niet vanaf het begin verworpen, evenmin als Israël vanaf het begin verworpen is geweest. Pas als het volk ondanks al Gods vermaningen zijn hardnekkige weigering om Hem te dienen heeft getoond, verwerpt Hij het en laat Hij het in ballingschap wegvoeren.
Nadat God door al deze tekenen Saul heeft laten zien dat hij onder Zijn speciale leiding staat, geeft God hem de extra verzekering dat hij niet bang hoeft te zijn om te doen wat zijn hand vindt om te doen. Het eerste wat zijn hand vindt, is de strijd in het volgende hoofdstuk.
Al deze tekenen zijn bedoeld om hem te laten nadenken over zijn leven en de opdracht die God voor hem heeft. Hij moet de indruk hebben gekregen dat Samuel een man Gods is die heeft gesproken wat God hem in de mond heeft gelegd. Als alles precies zo gebeurt als Samuel heeft voorzegd, zou hem dat zeker tot het besef hebben moeten brengen dat God hem wil gebruiken. Het vragen naar de betekenis van gebeurtenissen en gelijkenissen maakt de ware discipel openbaar (Mk 4:10-12).
Wat Saul overkomt, laat zien dat God tegen ons zegt dat wij ons geheiligde, nuchtere verstand moeten gebruiken. Eerst laat Hij zien dat ons leven volkomen voor Hem openligt. De gebeurtenissen worden bekendgemaakt. Maar de reactie daarop laat Hij aan ons over. Het is ermee als met Petrus als hij eenmaal uit de gevangenis is bevrijd. Hij overlegt dan bij zichzelf wat hij zal doen (Hd 12:11-12). Een van de meest Goddelijke bekwaamheden die we hebben, is het vormen van een oordeel na afweging van voor en tegen. Dat gaat buiten het afgaan op tekenen om.
8 Saul moet naar Gilgal en daar wachten
8 Ga voor mij uit naar Gilgal; zie, ik zal naar u toe komen om brandoffers te brengen [en] om dankoffers te brengen. Zeven dagen moet u [daar] wachten, totdat ik bij u kom en u bekendmaak wat u moet doen.
Na de voorzegging van de tekenen geeft Samuel de opdracht aan Saul om naar Gilgal te gaan en daar op hem te wachten. Gilgal is de plaats waar de besnijdenis heeft plaatsgevonden (Jz 5:2-9). De besnijdenis is een beeld van het oordeel over het vlees van de gelovige dat Christus aan het kruis heeft ondergaan (Ko 2:11). Door deze opdracht zorgt Samuel ervoor dat hij in verbinding met Saul blijft. Deze opdracht moet Saul het voortdurende bewustzijn geven dat hij alleen naar Gods Woord, waarvan Samuel de verpersoonlijking is, moet handelen. De opdracht is een oefening in geduld. Hoe Saul daarmee omgaat, wordt in 1 Samuel 13 beschreven.
9 - 12 De tekenen gebeuren
9 En het gebeurde, toen Saul zich omkeerde om bij Samuel weg te gaan, dat God zijn hart [in] een ander veranderde; en al die tekenen overkwamen [hem] op die dag. 10 Toen zij daar bij de heuvel kwamen, zie, een groep profeten kwam hem tegemoet; en de Geest van de HEERE werd vaardig over hem, en hij profeteerde in hun midden. 11 Toen ieder die hem sinds jaar en dag kende, zag dat hij – zie! – met de profeten profeteerde, zei het volk, de een tegen de ander: Wat is er toch gebeurd met de zoon van Kis? Is Saul ook onder de profeten? 12 Toen antwoordde iemand daarvandaan: En wie is hun vader? Daarom is het een spreekwoord geworden: Is Saul ook onder de profeten?
Als Saul bij Samuel vandaan gaat, geeft God hem een ander hart. Dat wil niet zeggen dat Hij Saul nieuw leven geeft, maar Hij geeft hem de innerlijke bekwaamheid of wijsheid om Zijn volk te besturen en goede beslissingen te nemen. Het sluit aan bij vers 6 waar Samuel tegen Saul zegt dat de Geest van de HEERE over hem vaardig zal worden, waardoor hij in een ander mens zal veranderen. De boerenzoon zal zich zijn koninklijke waardigheid bewust worden. Dat zal aan hem te zien zijn en uit zijn daden blijken.
Hieruit blijkt dat God Saul alles ter beschikking stelt om hem bekwaam te maken voor zijn taak. Het zijn echter slechts uiterlijke kenmerken, zonder dat er sprake is van nieuw leven. Nieuw leven wordt alleen gegeven op grond van berouw over de zonden en bekering tot God met belijdenis van de zonden. Dat heeft bij Saul nooit plaatsgevonden.
Alle tekenen gebeuren zoals tegen Saul is gezegd. Op het derde teken gaat de Heilige Geest nader in vanwege de bijzonderheden die daarmee verbonden zijn. Er wordt duidelijk dat geestelijke uitingen voor Saul een volkomen vreemde zaak zijn. Anderen nemen waar dat hij zich ‘geestelijk’ gedraagt en spotten over zijn houding. Wat ze nu zien, is voor hen verbazingwekkend. Zo kennen ze Saul niet. Saul is dan ook alleen uiterlijk een profeet, hij gedraagt zich als een profeet onder hen. Zijn leven dat zij tot nu toe hebben gezien, heeft niets met dat van de leerlingen van de profeten gemeen.
Het is duidelijk dat Saul niet gekenmerkt wordt door enige vrees voor God of geloof in Hem, maar Gods Geest laat zien wat Saul had moeten zijn. Om koning te zijn naar Gods hart, is de leiding van Gods Geest nodig. Het gaat niet om een nieuwe instelling, maar om nieuw leven door wedergeboorte.
“Iemand daarvandaan” (vers 12) is iemand uit Gibea of iemand uit de menigte die om de profeten heen staat. De vraag “wie is hun vader?” – en niet ‘wie is hun president of voorzitter?’ – kan betekenen dat wordt gevraagd naar hun afstamming, hoe ze gezien moeten worden. Deze vraag kan ook betekenen: ‘Is hun vader ook een profeet?’ dat wil zeggen ‘Hebben zij de profetische geest op grond van hun geboorte?’ Als met “vader” het hoofd of de leider van de profeten wordt bedoeld (vgl. 1Kr 25:6; 2Kn 2:12), betekent de vraag: ‘Wat voor soort leider hebben zij dat zij een persoon als Saul in hun gezelschap toelaten?’
Het spreekwoord zegt veel over Saul. Het wordt gebruikt om een volkomen onverwacht en onverklaarbaar verschijnsel te beschrijven. Het brengt de verbazing tot uitdrukking over een persoon die verschijnt in een sfeer van leven waarin hij tot dan toe volkomen vreemd is geweest, waarin hij zich nooit heeft vertoond.
13 - 16 De oom van Saul
13 Toen hij opgehouden had met profeteren, kwam hij aan op de hoogte. 14 De oom van Saul zei tegen hem en zijn knecht: Waar zijn jullie heen gegaan? Hij zei: De ezelinnen zoeken, en toen wij zagen dat ze er niet waren, kwamen wij bij Samuel. 15 Toen zei de oom van Saul: Vertel mij toch, wat heeft Samuel tegen jullie gezegd? 16 Saul zei tegen zijn oom: Hij heeft ons duidelijk laten weten dat de ezelinnen gevonden waren. Maar de zaak van het koningschap, waar Samuel over gesproken had, vertelde hij hem niet.
Aan het profeteren van Saul komt een einde. Ook verlaat hij het gezelschap van de profeten. Hij is even in de ban ervan geweest, maar het gevolg is niet blijvend. Zijn leven gaat door op dezelfde voet als ervoor. Hij komt bij zijn oom, die vraagt waar ze zijn geweest. Saul geeft antwoord. Dat hij bij Samuel is geweest, is voor zijn oom aanleiding om door te vragen. Heeft hij iets aangevoeld van wat er met Saul gaat gebeuren?
Saul vertelt in zijn antwoord geen onwaarheden, maar hij is niet volledig. Hij houdt iets achter. Saul zwijgt over het koningschap. Wat daarvan de reden is, staat er niet bij. We kunnen dat positief duiden en het toeschrijven aan een nederige houding van Saul. We kunnen het ook negatief duiden, als een begeerte naar macht en roem waarmee hij nog niet naar buiten wil komen omdat hij daarvoor de tijd nog niet gekomen acht.
17 - 24 Saul wordt als koning voorgesteld
17 Maar Samuel riep het volk samen bij de HEERE, in Mizpa. 18 En hij zei tegen de Israëlieten: Zo heeft de HEERE, de God van Israël, gesproken: Ik heb Israël uit Egypte geleid, en Ik heb u uit de hand van de Egyptenaren gered, en uit de hand van alle koninkrijken die u onderdrukten. 19 Maar u hebt heden uw God verworpen, Die u uit al uw ellenden en uw noden verlost heeft, en u hebt tegen Hem gezegd: Stel een koning over ons aan. Nu dan, stel u op voor het aangezicht van de HEERE, overeenkomstig uw stammen en uw duizenden. 20 Toen Samuel al de stammen van Israël naar voren liet komen, werd de stam van Benjamin [door het lot] aangewezen. 21 Toen hij de stam van Benjamin naar voren liet komen, [opgesteld] naar zijn geslachten, werd het geslacht van Matri aangewezen; en Saul, de zoon van Kis, werd aangewezen. Ze zochten hem, maar hij werd niet gevonden. 22 Toen raadpleegden zij de HEERE opnieuw: Is die man wel hierheen gekomen? De HEERE zei: Zie, hij heeft zich tussen de bagage verstopt. 23 Zij snelden erheen en namen hem vandaar mee. Hij ging midden tussen het volk staan, en van zijn schouders en hoger was hij langer dan heel het volk. 24 Toen zei Samuel tegen heel het volk: Ziet u wie de HEERE uitgekozen heeft? Want zoals hij is er niemand onder het hele volk. Toen juichte het hele volk, en zij zeiden: Leve de koning!
Na Gods privéhandelingen met Saul in het verborgene wordt Saul nu aan het volk voorgesteld. Samuel roept daartoe het volk op om bij de HEERE in Mizpa te komen. Het volk wordt in Gods tegenwoordigheid geplaatst. Samuel treedt op als vertegenwoordiger van de HEERE. Hij herinnert het volk nog eens aan Wie God is en wat Hij voor hen heeft gedaan. Daartegenover stelt hij dat ze nu hun God verwerpen, Die zo goed voor hen is geweest, en dat ze in Zijn plaats een mens als leider verkiezen.
Saul wordt door het lot aangewezen. Op deze wijze wordt elke verdachtmaking aan een vooropgezet plan door Samuel, of de gedachte aan een geheime afspraak tussen Samuel en Saul, onmogelijk gemaakt. Het is voor iedereen duidelijk dat de HEERE Saul aanwijst. “Het lot wordt in de schoot geworpen, maar elke beslissing daardoor komt van de HEERE” (Sp 16:33). Het lot “doet geschillen ophouden” (Sp 18:18a).
Als men Saul naar voren wil halen, blijkt hij onvindbaar. Zou dat het volk in zijn enthousiasme kunnen remmen? Zouden ze hierdoor op hun schreden terugkeren? Het lijkt een laatste poging van de HEERE te zijn om Zijn volk tot inkeer te brengen.
Als Saul niet te vinden is, wordt aan de HEERE gevraagd of de man wel gekomen is. Dit zal ongetwijfeld gebeurd zijn via de hogepriester door middel van de urim en de tummim (Ex 28:30; Nm 27:21; vgl. Ri 20:27-28). Bij een zo belangrijke vergadering van het volk waar een koning wordt gekozen, zal de hogepriester zeker aanwezig zijn geweest, hoewel dit niet uitdrukkelijk wordt vermeld. Hoofdpersoon is niet de priester, maar Samuel die als profeet van de HEERE de leiding bij deze samenkomst heeft.
De HEERE antwoordt en laat weten dat Saul zich heeft verstopt tussen de bagage. Saul lijkt een stuk bagage te zijn geworden, iets dat door anderen wordt versleept, terwijl er nuttige zaken in zitten. Is dit verstoppen een daad van bescheidenheid of een daad van angst? Ziet hij op tegen de verantwoordelijkheden die het koningschap met zich meebrengt?
Hij weet van tevoren dat hij door het lot zal worden aangewezen. Toch loopt hij weg. Voor God kun je echter niet weglopen. Weglopen is niet goed en werkt niet ten goede van Gods volk. Het komt voort uit een denken aan jezelf en niet aan de belangen van God en Zijn volk. Het uiteindelijke gevolg is dat de mens wordt verhoogd en niet God.
De Heer Jezus heeft Zich ook aan de menigte onttrokken toen ze Hem koning wilden maken (Jh 6:15). Bij Hem wordt hierin Zijn volmaaktheid openbaar. Hij wil niet de koning naar de vleselijke wensen van het volk zijn. Het is op dat moment niet de tijd van de Vader om Zich als Koning te openbaren. Eerst moest Hij de verheerlijking van Zijn Vader op aarde volkomen volbrengen.
Als Saul te midden van het volk staat, spreekt Samuel niet over Saul als de keus van het volk, maar als de keus van de HEERE. Dat is niet om de verantwoordelijkheid van het volk weg te nemen, maar omdat niemand beter weet wat de keus van het volk is, dan de HEERE. Daarom heeft Hij een man uitgekozen met wie niemand kan concurreren. De man beantwoordt volledig aan de smaak van het volk.
Als het volk hem ziet, zijn ze dan ook allemaal diep onder de indruk van deze geweldige man en ze bejubelen hem. Saul is een man van wie elke centimeter koning is. Hij steekt met kop en schouders boven het volk uit. Maar… waarmee hij boven het volk uitsteekt, zal bij zijn dood van hem worden afgehakt (1Sm 31:8-9). Ook de nieuwtestamentische Saul steekt boven zijn leeftijdsgenoten uit (Gl 1:14; Fp 3:4b-6). Hij wordt echter in een ontmoeting met de verheerlijkte Heer klein gemaakt. De man die hoog in het zadel zat, ”viel op de grond” (Hd 9:4).
De Israëlieten vergelijken hun koning met zichzelf en niet met de HEERE. Dat komt neer op het vergelijken van onszelf met onszelf (vgl. 2Ko 10:12b). Dat doen we namelijk als we onszelf met andere mensen vergelijken. De anderen zijn evenzeer mens als wij dat zijn.
25 - 27 Reacties op de aanstelling van Saul
25 Samuel sprak tot het volk over de bepalingen met betrekking tot het koningschap, schreef ze op een boekrol, en legde die voor het aangezicht van de HEERE. Toen liet Samuel het hele volk gaan, ieder naar zijn huis. 26 Saul ging ook naar zijn huis in Gibea, en uit het leger gingen zij met hem mee van wie God het hart had aangeraakt. 27 Maar verdorven lieden zeiden: Hoe zou deze [man] ons verlossen? Zij verachtten hem en brachten hem geen geschenk. Hij hield zich echter doof.
Samuel legt op een boekrol vast wat van belang is naar aanleiding van de keus van het volk. Eerder heeft hij verteld wat de koning zal doen (1Sm 8:11), nu legt hij het volk het recht van het koningschap voor, de wetten en inzettingen voor het volk. Het is niet ondenkbaar dat Samuel bij deze gelegenheid eenvoudig de koningswet heeft overgeschreven (Dt 17:14-20). Wat hij heeft geschreven, legt hij neer “voor het aangezicht van de HEERE”, dat wil zeggen bij de ark (Dt 31:26). Na deze gebeurtenissen laat Samuel het hele volk gaan, ieder naar zijn huis, naar de eigen, vertrouwde woonomgeving.
Saul gaat ook naar zijn huis en nog niet naar de troon. Het gejuich is verstomd. Het volk heeft de koning die ze willen, maar de verbondenheid aan hem lijkt niet groot te zijn. Alleen zij, bij wie God dat in hun hart heeft gewerkt, gaan met hem mee. Zij erkennen Saul als door God over hen aangesteld. Ook David zal later Saul erkennen, zoals Samuel dat ook heeft gedaan.
Er zijn ook mensen die niets in Saul zien. Dat is niet omdat ze meer van de HEERE verwachten dan van deze man. Zij leggen zich eenvoudig niet bij de keus van God neer, misschien wel uit jaloersheid dat hij en niet zij tot leider zijn gekozen. Elke keus van God maakt de gedachten van harten openbaar. Ze hadden hun vraag (vers 27) moeten stellen toen het om God ging. Nu is het een foute vraag. Op deze uitingen reageert Saul op een goede manier. We kunnen daaraan een voorbeeld nemen als er van onze lelijke dingen worden gezegd.