Inleiding
Hier begint de geschiedenis van David, een man, die met zijn zwaard en zijn pen de eer van God en de belangen van Israël heeft gediend. Het is de man die al eerder beschreven is als ‘een man naar Gods hart’ (1Sm 13:14; Hd 13:22) en die als naaste van Saul “beter is” dan hij (1Sm 15:28). David betekent ‘beminde’, ‘geliefde’. Dat is hij niet voor zijn broers, maar hij is het van de HEERE. De HEERE, dat is de Heer Jezus, is de wortel van David (Op 22:16; 5:5). David wortelt in Hem en komt uit Hem voort. David is voortgekomen uit het hart van God.
Er zijn enkele uitspraken die Gods keus van David op bijzondere wijze laten uitkomen. Zo is hij “een man” die door de HEERE is “uitgezocht” (1Sm 13:14). Hij is door de HEERE “gevonden” als “Mijn dienaar” (Ps 89:21), hij is door de HEERE “gezien” als “koning” (1Sm 16:1) en “heeft hem de opdracht gegeven een vorst te zijn over Zijn volk” (1Sm 13:14). David is in veel opzichten een schitterend type van de Heer Jezus. Keer op keer zullen we in zijn geschiedenis aan Hem worden herinnerd.
David is de derde hoofdpersoon van dit bijbelboek. Van de twee andere hoofdpersonen, Samuel en Saul, is ons al veel bekend geworden. Samuel en Saul zijn beiden van de HEERE gebeden, er is om hen gevraagd. Om Samuel is aan de HEERE gevraagd door een Godvrezende moeder (1Sm 1:11,20). Om Saul is ook gevraagd en wel door een heel volk, hoewel een van God afwijkend volk (1Sm 8:5). Saul betekent ‘gevraagd’ of ‘begeerd’.
Saul is de man naar het hart van het volk. Door hem te geven heeft God het volk gegeven waar het om heeft gevraagd. De wens om een koning te hebben was niet verkeerd, want God had het in Zijn hart hun een koning te geven. Ze vragen echter niet naar Gods tijd en motieven en ook niet naar Gods man. Ze willen een koning omdat ze willen zijn als de volken. God gebruikt hun vraag echter om het contrast te laten zien tussen hun smaak en Zijn smaak. Hij komt eerst tegemoet aan hun verlangens om daarna te laten zien wie er aan Zijn verlangens beantwoordt. We zien hier het beginsel: “Niet het geestelijke is eerst, maar het natuurlijke; daarna het geestelijke” (1Ko 15:46).
David vormt een groot contrast met zowel Samuel als Saul. Om David is namelijk door niemand gevraagd. Hij wordt zelfs vergeten. Niemand denkt aan hem (vgl. Pr 9:14-15). Alleen God denkt aan hem (1Sm 13:14). Hij is dan ook Gods soevereine gave naar de wensen van Zijn hart. De HEERE zegt dat Hij David als koning voor Hem heeft gezien (1Sm 16:1), David is Zijn keus. Dat staat tegenover de wijze waarop Saul koning is geworden. Hij is de keus van het volk. Saul beantwoordt aan hun zoeken naar eigen eer. David zal beantwoorden aan de eer van God.
1 Samuel moet David gaan zalven
1 Toen zei de HEERE tegen Samuel: Hoelang rouwt u om Saul, die Ík immers verworpen heb, zodat hij geen koning over Israël [meer] zal zijn? Vul uw hoorn met olie, en ga [op weg]; Ik zend u naar Isaï, de Bethlehemiet, want Ik heb een koning voor Mij gezien onder zijn zonen.
Samuel heeft het er moeilijk mee om afscheid van Saul te nemen. Hij kent Gods gedachten over Saul. Dat maakt hem echter niet blij, maar verdrietig. Zijn verdriet is niet vluchtig. Gods verwerping van Saul maakt diepe indruk op hem en hij rouwt daarover. Hij is zich bewust hoezeer Saul is afgeweken. Hoe moet het met het volk? God ziet zijn rouwen. Hij zegt niet tegen hem dat hij niet mag rouwen, maar berispt hem omdat hij lang genoeg heeft gerouwd.
God zegt tegen Samuel waarom hij kan ophouden met rouwen. Het is de beslissing van God. Al zijn gebeden en tranen kunnen God niet bewegen dat te herroepen (vgl. 2Sm 12:22-23). Dat God Saul heeft moeten verwerpen, heeft te maken met Zijn handelen met hem op grond van zijn gedrag. God kon met hem niet verdergaan. Hij moest hem verwerpen en kon hem niet als koning over Zijn volk handhaven. Nu wil God dat David als plaatsvervanger van Saul wordt gezalfd. Dat moet in het geheim gebeuren en ook stilgehouden worden. Het is niet Gods bedoeling om van David een opstandeling te maken die na zijn zalving Saul met geweld verjaagt en diens plaats inneemt.
God deelt Zijn gedachten mee, opdat we de dingen zullen zien zoals Hij ze ziet en ze zullen voelen zoals Hij ze voelt. Als verdriet de overhand houdt, kan God niet verdergaan. Als Hij zegt dat het genoeg is, biedt Hij tegelijk een nieuw perspectief. Samuel krijgt de opdracht zijn hoorn met olie te vullen. Hij moet iemand gaan zalven.
De hoorn spreekt van kracht (vgl. Lk 1:69). Voor wat Samuel moet gaan doen, is geestelijke kracht nodig. De hoorn komt van een offerdier. Het doet eraan denken dat het koningschap van David is gebaseerd op het offer van de Heer Jezus, waarnaar elk offer in het Oude Testament verwijst. De grondslag van de zalving van David is een heel andere dan die van Saul. Saul is gezalfd uit een kruik (1Sm 10:1), een symbool van breekbaarheid.
Voor de zalving moet Samuel naar Bethlehem gaan. Hij moet zich melden bij Isaï, want een van diens zonen is door God uitgezocht om koning te zijn. De naam van David wordt niet door God genoemd. “Isaï” betekent ‘Jahweh bestaat’. In Bethlehem is de grondslag van het geslacht gelegd. Daar heeft Boaz gewoond (Ru 2:4). Isaï is de zoon van Obed en Obed is de zoon van Boaz en Ruth (Ru 4:21-22). David is de achterkleinzoon van Boaz en Ruth.
Bethlehem ligt in het gebied van de stam Juda. Daaruit komt naar de profetie van Jakob de Messias voort (Gn 49:10; Mi 5:1a). Bethlehem betekent ‘broodhuis’. Dat is de plaats waar zegen vandaan komt. De Heer Jezus is “het levende brood” (Jh 6:51). Het huis van de Vader is het ware ‘broodhuis’. De Heer Jezus is op aarde gekomen om de voorraadkamers daarvan te openen en de geestelijke honger op aarde te beantwoorden met de overvloed van de Vader.
2 - 3 Samuel heeft bezwaren
2 Maar Samuel zei: Hoe kan ik [daarheen] gaan? Saul zal het horen en mij doden. Toen zei de HEERE: Neem een kalf van de runderen met u mee en zeg: Ik ben gekomen om de HEERE een offer te brengen. 3 Dan moet u Isaï voor het offer uitnodigen en zal Ik u te kennen geven wat u doen moet: u moet voor Mij zalven die Ik u zeggen zal.
Samuel heeft tegenwerpingen. Hij heeft verdriet en zielenpijn vanwege de verwerping van Saul en tegelijk is hij ook bang voor Saul. Voor Saul is hij een vijand geworden, maar Saul is voor hem geen vijand geworden. Bij Samuel zijn geen gevoelens van vijandschap tegenover Saul.
Bij eerdere ontmoetingen met Saul heeft Samuel niet de minste vrees getoond. Hij heeft Saul onverschrokken meegedeeld dat God het koningschap van hem afneemt en aan zijn naaste geeft. Misschien heeft Samuel al met een woedeaanval van Saul te maken gehad, zoals we die verderop in dit hoofdstuk zien. Als zou uitkomen dat hij een andere koning heeft gezalfd, is Sauls razernij voorspelbaar.
De HEERE maakt Samuel geen verwijt over zijn bangheid, maar komt eraan tegemoet. Hij geeft hem een bescherming: een offerdier dat als dank- of vredeoffer moet dienen. Het offerdier dat Samuel moet meenemen, is niet alleen voor hemzelf. Het dient er ook toe om er een offermaaltijd mee te houden, waarvoor hij Isaï moet uitnodigen. Tijdens die maaltijd zal God zeggen wie Samuel moet zalven. Met Zijn aanwijzingen over het offerdier brengt God – in beeld – Zijn Zoon tot Samuel en Isaï en zijn familie om daarmee te laten zien wat de grondslag is waarop Hij met hem en hen handelt.
4 Samuel komt in Bethlehem
4 En Samuel deed wat de HEERE gesproken had en kwam in Bethlehem. Toen kwamen de oudsten van de stad hem bevend tegemoet en zeiden: Is uw komst [met] vrede?
Samuel volgt het bevel van de HEERE op en gaat naar Bethlehem. Als hij daar zo onverwachts verschijnt, worden de oudsten bang. Dat geeft aan dat het volk niet op zijn komst heeft zitten wachten (vgl. Mt 2:1-3). Hun reactie lijkt duidelijk te maken dat er dingen niet in orde zijn. Waarom moeten ze anders zo bevreesd zijn bij de komst van de man Gods?
Van nature hebben we de regering van het vlees – waarvan Saul het type is – lief, want die geeft ons een bedrieglijke rust. Zodra er iets van Gods Geest komt, wordt het onrustig en worden we bang. Het is ermee als met de verschijning van Paulus in Korinthe, door middel van zijn brief. Zijn brief brengt ook aan het licht dat er veel niet deugt. Hij dreigt er zelfs mee dat hij met de roede zal komen (1Ko 4:21).
5 - 10 De zonen van Isaï
5 Hij zei: [Met] vrede; ik ben gekomen om voor de HEERE een offer te brengen; heilig u en kom met mij naar het offer. Hij heiligde Isaï en zijn zonen en nodigde hen uit voor het offer. 6 En het gebeurde, toen zij kwamen, dat hij Eliab zag en dacht: [Deze] is [vast en] zeker voor de HEERE Zijn gezalfde. 7 Maar de HEERE zei tegen Samuel: Kijk niet naar zijn uiterlijk en ook niet naar de hoogte van zijn gestalte, want Ik heb hem verworpen. Het is namelijk niet wat de mens ziet, want de mens ziet aan wat voor ogen is, maar de HEERE ziet het hart aan. 8 Toen riep Isaï Abinadab en hij deed hem voorbij Samuel gaan, maar hij zei: De HEERE heeft ook deze niet uitgekozen. 9 Daarna liet Isaï Samma voorbijgaan, maar hij zei: De HEERE heeft ook deze niet uitgekozen. 10 Zo liet Isaï zijn zeven zonen voorbij Samuel gaan, maar Samuel zei tegen Isaï: De HEERE heeft dezen niet uitgekozen.
De komst van Samuel is vrede, want hij komt met een vredeoffer, en zijn doel is David te zalven. Het offer is voor de HEERE en de maaltijd is voor Isaï en zijn zonen. Om er aan te kunnen deelnemen is heiligheid noodzakelijk. Ze moeten hun kleren en zichzelf reinigen. Dat beveelt Samuel dan ook. Hij neemt die heiliging zelf ter hand. Door deze handeling stelt hij hen apart van alle andere mensen van Bethlehem om met hen de offermaaltijd te houden.
Isaï laat zijn zonen een voor een binnenkomen. Hij begint met de oudste en grootste. Als Samuel hem ziet, is hij duidelijk onder de indruk van deze verschijning (vgl. 1Sm 10:24). We zien hier dat zelfs profeten die onder Goddelijke leiding spreken, net zo onderhevig zijn aan vergissingen als andere mensen. We zien dat bijvoorbeeld ook bij Nathan (2Sm 7:2-5). Hier zien we dat Samuel in feite op zoek is naar een tweede Saul.
De rijzige gestalte van Eliab doet denken aan Saul. Onze natuurlijke harten komen snel onder de indruk van wat we zien. We moeten leren dat God nooit de eerstgeborene naar het vlees heeft uitgekozen. Integendeel, juist zij liggen onder het oordeel van de dood. Niet Kaïn, maar Abel heeft Hij uitgekozen; niet Ismaël, maar Izak; niet Ezau, maar Jakob.
God deelt Samuel mee hoe Hij naar de mensen kijkt. Het gaat niet om het uiterlijk, maar om het innerlijk. Deze les is moeilijk voor ons om te leren, maar hij is wel noodzakelijk. De Heer ziet het hart aan, dat Hij ook volkomen kent (Jr 17:10; 1Kr 28:9; Ps 7:10; Jr 11:20; 20:12).
Na het onderwijs over hoe God naar mensen kijkt, gaan ook de volgende zonen van Isaï aan Samuel voorbij. Telkens zegt de HEERE dat Hij die niet heeft uitgekozen. Samuel kan gelukkig de stem van de HEERE van zijn eigen voorkeur onderscheiden. De eerste Saul heeft gefaald. Elke volgende Saul zal ook falen. We moeten een man hebben naar een heel ander model. Dat moet zelfs Samuel nog leren. God ziet het hart aan. Hij kent het hart van David, dat een hart is als dat van Hemzelf.
Zo gaan er zeven zonen voorbij. In het getal zeven zien we hoe de volkomen heerlijkheid van wat de mens is, voorbijgaat om plaats te maken voor de achtste. Het getal acht spreekt van een nieuw begin. [Hier lezen we dat Isaï acht zonen heeft, hoewel er in het geslachtsregister in 1 Kronieken 2 slechts zeven worden genoemd (1Kr 2:13-15).]
11 - 13 David gezalfd
11 Toen zei Samuel tegen Isaï: Zijn dit al de jongens? En hij zei: De jongste is nog achtergebleven; zie, hij weidt de schapen. Samuel zei tegen Isaï: Stuur [een bode] en [laat] hem halen, want wij zullen niet rond [de tafel] gaan [zitten], totdat hij hier gekomen is. 12 Toen stuurde hij [een bode] en bracht hem. Hij was rossig, had mooie ogen en was knap om te zien. De HEERE zei: Sta op, zalf hem, want deze is het. 13 Toen nam Samuel de oliehoorn en zalfde hem te midden van zijn broers. En de Geest van de HEERE werd vaardig over David vanaf die dag en voortaan. Daarna stond Samuel op en ging naar Rama.
Als alle zonen aan het oog van Samuel voorbij zijn getrokken, moet hij zeggen dat de HEERE geen van hen heeft uitgekozen. Dan vraagt hij aan Isaï of deze wel al zijn zonen heeft laten zien. Isaï antwoordt dat er nog een zoon is, de jongste. Hij heeft niet aan hem gedacht. Ook niemand van de zeven broers heeft aan hem gedacht. Ze zijn hem allemaal vergeten. Isaï noemt niet eens de naam van zijn zoon, David, maar spreekt over hem als “de jongste”. Het is duidelijk dat David niet de keus van mensen is. Zo is men ook aan de Heer Jezus voorbijgegaan, men vergat Hem, lette niet op Hem. “Ook Zijn broers geloofden niet in Hem” (Jh 7:5).
Isaï zegt wel wat David op dat moment aan het doen is: “Zie, hij weidt de schapen.” Hij verzorgt in trouw de enkele schapen van zijn vader. Samuel geeft opdracht David te halen. De wijze waarop de eerste ontmoeting van Samuel met David tot stand komt, is heel anders dan de eerste ontmoeting van Samuel met Saul. David is bij de schapen, terwijl Saul op zoek was naar verloren ezelinnen die hij nog niet vond ook. David wordt letterlijk van achter de schapen genomen om koning te worden (Ps 78:70).
Isaï gehoorzaamt en laat David halen. Dat moet ook wel, want zonder David zal er geen maaltijd zijn. Hij is de hoofdpersoon. Als hij binnenkomt, komt hij als het ware uit het niets. Zijn naam wordt niet eens genoemd. Wel wordt zijn schoonheid beschreven. De schoonheid van David is anders dan die van Saul. Hij lijkt op de Heer Jezus (Hl 5:10a). Hij is rossig, roodachtig, iets wat in Israël bijzonder is. Ook heeft hij mooie ogen en een mooi voorkomen. Daarin komen zijn morele kenmerken tot uitdrukking. Zijn ogen wijzen op zijn inzicht dat door zijn omgang met God gevormd is. Zijn voorkomen ziet op zijn gedrag, zijn handelen, waarin hij zich ook door God laat leiden. Hem moet Samuel zalven.
David wordt te midden van zijn broers gezalfd. Saul wordt gezalfd als hij alleen is. David wordt hierna nog twee keer gezalfd: over het huis van Juda, zijn stam (2Sm 2:4), en over Israël (2Sm 5:3). Hier neemt hij, zoals de Heer Jezus bij Zijn doop gezalfd wordt, zijn plaats in te midden van het overblijfsel. In Psalm 89 zien we de verbinding tussen uitverkiezing en zalving in bewoordingen die in hun volheid op de Heer Jezus van toepassing zijn (Ps 89:20-21; vgl. Js 61:1; Lk 4:18-21; Ps 45:7-8; Hb 1:8-9)
Ook wij zijn gezalfd met de Heilige Geest (2Ko 1:21; 1Jh 2:20,27). Wij hebben op grond van geloof niet alleen de Heilige Geest in ons ontvangen, maar er is ook sprake van de Heilige Geest Die op ons is. Dat is met name het geval als het gaat om het verrichten van een dienst voor God. Er is een direct verband tussen zalving en dienst. In dit verband spreekt de Heer Jezus over het worden “bekleed met kracht uit [de] hoogte” (Lk 24:49).
Bij de zalving van Saul heeft Samuel enkele woorden gesproken (1Sm 10:1). Bij de zalving van David zegt hij niets, althans niet iets wat is opgetekend. Dat wil niet zeggen dat David de betekenis van zijn zalving niet heeft geweten. De nadruk ligt op het feit van de zalving.
De ware koning is nu gezalfd. Maar het behaagt God dat de wijze van het bestijgen van de troon net zo speciaal zal zijn als zijn uitverkiezing tot koning. Wie heeft ooit zo’n weg afgelegd naar de troon na gezalfd te zijn, behalve de Heer Jezus, van Wie David in zoveel opzichten een voorbeeld is? David wordt geschikt gemaakt voor de regering, terwijl tegelijk de mensen openbaar worden in hun slechtheid. God gebruikt die slechtheid om Zijn uitverkoren vat voor te bereiden op de troon. Hij leert David erdoor alleen op Hem te vertrouwen. David is hier waarschijnlijk rond de twintig jaar oud. Hij is dertig als Saul sterft. Hij heeft ongeveer tien jaar van Saul te lijden gehad.
Als Samuel David heeft gezalfd, gaat hij terug naar Rama. Hierna lezen we nog slechts twee keer van hem (1Sm 19:18; 25:1). Hij trekt zich terug naar Rama om daar als het ware in vrede te sterven. Zijn ogen hebben om zo te zeggen in David de behoudenis gezien (vgl. Lk 2:27b-30), in wie de scepter in de stam van Juda is gekomen (Gn 49:10).
14 - 17 Een boze geest van God bij Saul
14 De Geest van de HEERE was van Saul geweken, en een boze geest bij de HEERE vandaan joeg hem angst aan. 15 Toen zeiden Sauls dienaren tegen hem: Zie toch, een boze geest van God jaagt u angst aan. 16 Laat onze heer toch tegen uw dienaren, die bij u [in dienst zijn], zeggen dat zij een man moeten zoeken die op de harp kan spelen. En mocht het gebeuren dat de boze geest van God op u komt, dan zal hij erop tokkelen, zodat het beter met u gaat. 17 Toen zei Saul tegen zijn dienaren: Kijk toch voor mij uit [naar] een man die goed [harp] kan spelen, en breng hem bij mij.
Terwijl de Geest vanaf de zalving op David rust, wijkt Hij van Saul. Als de Geest van de HEERE van Saul wijkt en een boze geest van de HEERE hem angst aanjaagt, wil dat niet zeggen dat Saul eerst een gelovige is en het daarna niet meer is. Saul is geen gelovige geweest. Het gaat ook niet om de inwoning van de Heilige Geest. Saul is de gezalfde koning en als zodanig is God met hem geweest. Omdat Saul God heeft verworpen, trekt God Zich van hem terug.
In de lege plaats komt een boze geest, want wat God niet vult, vult de duivel. In tegenstelling met Zijn geest zendt God een boze geest die, evenals alle boze geesten, ook slechts aan God onderworpen is en door Hem wordt gebruikt om Zijn doel te bereiken. De satan is altijd beperkt in zijn doen en laten en kan slechts handelen binnen de grenzen die God stelt (Jb 1:12; 2:6).
Het gaat met Saul net als eens met de farao. Saul heeft zo vaak God afgewezen, dat nu het ogenblik komt dat God hem niet verder helpen kan. Ongetwijfeld zal de boze geest hem het gevoel hebben gegeven dat hij door God verlaten is en niet langer Zijn goedkeuring heeft. Een boze geest bewerkt een geestelijk lijden en brengt uiteindelijk tot wanhoop en zelfmoord. Hij maakt een mens onbekwaam zijn gewone bezigheden te verrichten omdat hij hem alleen met zichzelf doet bezig zijn.
Sauls dienaren zien in dat het een boze geest is die van God komt. Zij hebben medelijden met hem en stellen een oplossing voor. Het middel dat zijn dienaren hem aanraden tot verlichting, is muziek. Het zou veel beter zijn geweest als zij hem hadden aangeraden om met oprecht berouw tot God te gaan. Ze hadden ook kunnen voorstellen om te vragen of Samuel wilde komen om voor hem te bidden en bij God voor hem te pleiten. Dan zou hij niet slechts voor het ogenblik verlichting hebben gehad, maar zou de goede geest van God tot hem zijn teruggekeerd.
Maar hun doel is hem vrolijk te maken en hem zo te genezen. Door dergelijke methoden worden velen, van wie het geweten van zonde overtuigd en opgeschrikt is, naar het verderf gevoerd. Hun voorstel is een methode waarbij alle zorgen van de ziel worden gesmoord in de genietingen van de zinnen. De dienaren van Saul zouden er niet verkeerd aan hebben gedaan om muziek voor te stellen als een hulpmiddel om zijn geest op te vrolijken als zij daarbij ook maar de profeet hadden gevraagd om Saul goede raad te geven.
Positief is het wel dat ze niet hebben voorgesteld om een tovenares of waarzegger te vragen om door bezweringen de boze geest uit te werpen. Een dergelijke goddeloze praktijk komen we wel tegen bij hen die zich tooien met de naam christen, maar in hun benauwdheid de duivel hebben geraadpleegd, waarmee zij hun toevlucht hebben genomen tot de hel. Het zal niets minder dan een wonder van Goddelijke genade zijn, als zij, die zich zo aan de satan overgeven, ooit weer uit zijn macht bevrijd worden.
18 Een knecht beschrijft David
18 Toen antwoordde een van de knechten en zei: Zie, ik heb een zoon van Isaï, de Bethlehemiet, gezien die [harp] spelen kan; hij is een dappere held, een strijdbare man, ter zake kundig, iemand die [knap] is van gestalte, en de HEERE is met hem.
De knechten kennen David al langer. Ze kennen zijn muziek. Hij heeft gezongen en gespeeld over God. Muziek kan een rustgevende werking hebben (2Kn 3:13-15). Ze brengt echter alleen een natuurlijke vrede. Er moet wel gespeeld worden door een man Gods, want het gaat om het verjagen van een boze geest. Het gaat niet om een therapie, maar om een geestelijke strijd. Daarom wordt er meer over David verteld dan alleen dat hij kan spelen en zingen. Behalve dat hij dat kan, is hij ook bekend als held en krijgsman. De knecht die Davids muzikale kwaliteiten kent, heeft David ook horen spreken en ook daarvan getuigt hij tegenover Saul (vgl. Jh 7:46). Zoals de knecht tot Saul over David spreekt, kennen zijn broers hem niet, want zij hebben daar geen oog voor.
De knecht weet dit alles van David, zonder dat David in het leger is geweest. Het zijn allemaal kenmerken die pas opvallen als ze worden gebruikt. Bij Saul is het alleen het uiterlijk, zijn rijzige gestalte. De gestalte van David is ook mooi, maar anders dan bij Saul. Hij is alleen mooi voor wie er oog voor heeft. Het is niet voor het natuurlijke oog, maar voor het geestelijke oog. Voor die schoonheid moeten we dieper kijken dan de oppervlakte, dieper dan het direct waarneembare.
Het laatste wat de knecht over David zegt, is dat de HEERE met hem is. De knecht heeft ook dat opgemerkt. Dit getuigenis wordt meerdere keren van Jozef gegeven (Gn 39:2-3,21,23). Het wordt ook van de Heer Jezus gegeven (Hd 10:38). Alles doet denken aan de Heer Jezus. Dat de knecht het opmerkt als bijzonderheid, zegt alles van het volk van God, want het is iets dat van het hele volk gezegd had moeten kunnen worden.
19 - 23 David bij Saul
19 Saul stuurde boden naar Isaï en zei: Stuur uw zoon David, die bij de schapen is, naar mij toe. 20 Toen nam Isaï een ezel met brood, een leren zak met wijn en een geitenbokje en stuurde ze door de hand van zijn zoon David naar Saul. 21 Zo kwam David bij Saul, en hij stond in zijn dienst. En [Saul] had hem zeer lief, en [David] werd zijn wapendrager. 22 Daarna stuurde Saul [een bode] naar Isaï om te zeggen: Laat David toch in mijn dienst staan, want hij heeft genade in mijn ogen gevonden. 23 En telkens wanneer de [boze] geest van God over Saul kwam, gebeurde het dat David de harp nam en [erop] tokkelde. Voor Saul was dat dan een verademing: het ging beter met hem en de boze geest week van hem.
Saul luistert naar het voorstel van zijn knecht en laat David halen. Hij noemt de naam van David, zodat er geen twijfel over is wie hij bedoelt. Verder merkt hij als bijzonderheid op dat het gaat om hem “die bij de schapen is”. David is niet thuis, maar aan het werk bij de dieren die hij moet verzorgen en hoeden.
Isaï erkent de eer die hem hiermee door Saul wordt bewezen. Hij stuurt David naar Saul met een geschenk. Zo komt David bij Saul. Dat God Saul een boze geest stuurt, is aanleiding dat David bij Saul aan het hof komt. Zo komt David door de soevereiniteit van God aan het hof van Saul. Hij moet Saul leren kennen, en andersom. Door Gods voorzienigheid komt David bij Saul, zoals eerder Jozef en Mozes in de tegenwoordigheid van de machthebbers van hun dagen zijn gekomen.
Ook bij Saul aan het hof is David trouw in zijn dienst. Zijn dienst wordt door Saul zeer gewaardeerd, zozeer zelfs dat hij van David gaat houden. Saul is de eerste persoon van wie we lezen dat hij David ”zeer lief” krijgt. De haat van Saul die hij later toont, is niet op Davids persoon gericht, maar op wat deze doet en zal zijn. Hij haat hem niet vanwege zijn eigenschappen, maar vanwege zijn roeping. Hij ziet in David een concurrent voor de troon die hij niet wil afstaan.
Later zal hij hem tot zijn wapendrager maken, een speciale functie van vertrouwen in de directe omgeving van de koning. De Geest wijst er hier al op. Ook de vraag aan Isaï om David altijd bij zich te mogen hebben, wordt pas later gesteld. Saul heeft David in het begin alleen als muzikant leren kennen tijdens zijn boze buien. Later leert hij hem beter kennen.
Het zal Isaï als vader goed hebben gedaan dat Saul een dergelijk getuigenis van zijn zoon geeft. David heeft zich als een goed onderdaan gedragen en voldaan aan de gestelde verwachtingen. Zo zouden werkgevers ook over onze kinderen als werknemers moeten kunnen spreken.
Saul profiteert van de dienst van David, maar het brengt geen verandering in zijn houding ten opzichte van de HEERE. Zoals door de muziek van David de boze geest van Saul wijkt, zo heeft ook de dienst van de Heer Jezus tijdens Zijn omwandeling op aarde verlichting gebracht voor velen die door boze geesten bezeten waren. Ook in de dagen van de Heer Jezus hebben velen geprofiteerd van de zegeningen die Hij verspreidde, maar ook zonder dat het een bekering tot God tot gevolg had.
Harpen worden wel gekoppeld aan profetendienst (1Sm 10:5; 1Kr 25:1a). De toepassing is te maken dat het Woord van God dat in een samenkomst wordt gesproken een rustgevende uitwerking kan hebben. Het gaat bij de dienst van nieuwtestamentische profeten – een dienst die in de samenkomst van de gemeente openstaat voor iedere broeder (1Ko 14:25-33) – om de opbouw van de gemeente. “Wie profeteert, spreekt voor mensen [tot] opbouwing, vermaning en vertroosting” (1Ko 14:3). Als er zulke woorden worden gesproken, zal dat een aangename ervaring zijn voor iedere aanwezige die iets van de Heer verwacht wat tot nut is voor zijn of haar geestelijk leven.