1 - 4 Naar het land van de Filistijnen
1 Maar David zei in zijn hart: Ik zal op een dag nog eens door Sauls hand weggevaagd worden. Er is voor mij niets beters [te doen] dan met spoed te ontkomen naar het land van de Filistijnen. Dan zal Saul zijn hoop omtrent mij opgeven om mij nog langer te zoeken in heel het gebied van Israël, en zo zal ik uit zijn hand ontkomen. 2 Toen stond David op en hij en de zeshonderd mannen die bij hem waren, gingen [de grens] over naar Achis, de zoon van Maoch, de koning van Gath. 3 David verbleef bij Achis in Gath, hij en zijn mannen, ieder met zijn gezin; David met zijn beide vrouwen, Ahinoam, uit Jizreël, en Abigaïl, de vrouw van Nabal, uit Karmel. 4 Toen Saul verteld werd dat David naar Gath gevlucht was, ging hij niet meer verder met het zoeken naar hem.
In dit hoofdstuk doet David wat hij in het vorige hoofdstuk heeft genoemd als een doel van de mensen die hem opjagen: hij neemt zijn toevlucht tot “andere goden” (1Sm 26:19b). In vers 1 staat zijn motivering. Er is geen overleg met de HEERE, maar overleg met zichzelf. Hij zegt “in zijn hart” dat hij ter wille van zijn veiligheid zijn toevlucht zal moeten nemen tot de Filistijnen, want daar zal Saul zeker niet op hem jagen.
De overleggingen van het menselijk hart brengen tot een verkeerde weg. Hij heeft zich altijd uit de hand van Saul weten te houden, maar dat ‘geluk’ houdt een keer op. Zo wordt geredeneerd als God niet meer voor de aandacht staat, maar de mens. Wie kent dat niet? Ook Abraham en Elia hebben zo geredeneerd en zijn een eigen weg gegaan. Het ongeloof ziet op de actuele omstandigheden vol gevaar, terwijl er niet wordt gedacht aan Gods uitreddingen in het verleden. We komen daartoe als we denken dat we een constante druk niet langer kunnen verdragen en op het punt staan te bezwijken.
David voegt de daad bij het woord en gaat naar Achis. Het is de tweede keer dat hij daarheen vlucht. De eerste keer is hij er maar kort geweest, want als hij zich ontdekt voelt, wordt hij ook daar bang. Hij is zich als een waanzinnige gaan gedragen en door Achis weggestuurd (1Sm 21:10-15). Nu gaat hij weer daarheen. Het zal in de loop van de tijd voor Achis duidelijk zijn geworden dat David de aartsvijand van Saul is. Hij laat David bij zich wonen.
Als Saul hoort dat David naar Gath is gevlucht en daar een onderkomen heeft gekregen, laat hij David met rust. Het lijkt erop dat Davids plan slaagt. De problemen zijn voorbij. Dit is echter slechts schijn. Hij raakt steeds vaster verstrikt in de netten van Achis. David moet deze ervaring opdoen, opdat hij leert dat zijn koninkrijk op genade gebaseerd zal zijn.
5 - 7 David in Ziklag
5 David zei tegen Achis: Als ik dan genade in uw ogen gevonden heb, laat men mij een plaats geven in een van de steden van het land, zodat ik daar kan wonen; want waarom zou uw dienaar in de koninklijke stad bij u wonen? 6 Toen gaf Achis hem op die dag Ziklag; daarom is Ziklag tot op deze dag van de koningen van Juda geweest. 7 De tijd die David in het land van de Filistijnen woonde, was een jaar en vier maanden.
David wil toch niet al te dicht bij Achis wonen. Hij huichelt dat hij slechts een “dienaar” van Achis is en dat hij daarom toch niet in de koninklijke stad kan wonen? Achis staat hem toe in Ziklag te gaan wonen, een stad die hij zelfs als eigendom krijgt en die ook het eigendom blijft van de koningen van Juda. Zo blijft Ziklag in het land van God een herinnering aan deze verkeerde weg van David.
David zal een jaar en vier maanden in het land van de Filistijnen verblijven. Gedurende al die tijd is er geen sprake van een woord van de HEERE.
8 - 12 Het dubbelleven van David
8 David nu trok er met zijn mannen opuit en zij overvielen de Gesurieten, de Girzieten en de Amalekieten – want die zijn van oude tijden af de inwoners van het land geweest – in de richting van Sur, tot aan het land Egypte. 9 Telkens wanneer David [in] dat land toesloeg, liet hij geen man of vrouw in leven; ook nam hij de schapen, runderen, ezels, kamelen en kledingstukken in bezit, en hij kwam [dan] weer terug en ging naar Achis. 10 En als Achis zei: Waar hebt u vandaag een inval gedaan? dan zei David: In het Zuiderland van Juda, of in het Zuiderland van de Jerahmeëlieten, of in het Zuiderland van de Kenieten. 11 En David liet geen man of vrouw in leven om ze naar Gath te voeren, want hij zei: Anders [kunnen] zij [iets] over ons vertellen en zeggen: Dit heeft David gedaan. Zo was zijn handelwijze al de dagen dat hij in het land van de Filistijnen woonde. 12 En Achis geloofde David, en hij zei: Hij heeft zich bij zijn volk, bij Israël, voorgoed in een kwade reuk gebracht; daarom zal hij mij voor eeuwig tot een dienaar zijn.
David gedraagt zich hier in overeenstemming met wat Saul van hem heeft gezegd. Hij handelt namelijk zeer listig (1Sm 23:22). Hij gaat niet alleen naar de vijanden om er te wonen, maar hij gedraagt zich alsof hij een vijand is van zijn eigen volk. David kan niet meer recht door zee zijn weg gaan. Zijn leven bestaat uit het bedriegen van Achis, bij wie hij het valse vertrouwen wekt dat hij zich “bij zijn volk, bij Israël, voorgoed in een kwade reuk gebracht” heeft.
Hoe langer men de leugen uitdraagt, des te meer gelooft men er zelf in en wordt men erdoor misvormd in zijn karakter. Wat een antigetuigenis! Dit leugenachtige en huichelachtige gedrag wordt een gewoonte van deze man naar Gods hart. Hoe houdt hij het vol? Het is wel nodig dat wij bidden: “Laat de weg van de leugen van mij wijken, schenk mij genadig Uw wet” [dat wil zeggen: Gods Woord] (Ps 119:29).
Als het geweten van Gods dienaren hun vertelt dat ze zich in een verkeerde positie bevinden, is een van hun uitvluchten dat zij zich met nieuwe energie aan een bepaalde goede zaak wijden. Ze maken zichzelf daarmee wijs dat zoiets hun geweten het zwijgen zal opleggen. Zo zet David zich in om te strijden tegen de vijanden van God en Zijn volk. De Amalekieten moeten immers op bevel van God worden uitgeroeid en Saul heeft verzuimd om dat te doen. Dat verzuim maakt David goed. Hij gaat erheen en verslaat hen, blijkbaar omdat de HEERE met hem is.
We moeten ons echter niet blindstaren op succes. Dit is wat veelvuldig in de christenheid gebeurt. Er wordt niet gevraagd of een bepaalde zaak in overeenstemming met de Schrift is of niet, maar of iets resultaat oplevert. Resultaat is het enige dat telt. Het advies van de wereld wordt ingewonnen om een ‘gemeente’ aantrekkelijk te maken. Evangelisten gebruiken wereldse methoden om het evangelie aan te bieden. Als er maar zielen worden gered, zo luidt de rechtvaardiging. We moeten de dingen echter niet beoordelen naar wat wij zien, maar of iets naar de Schrift is en alles verwerpen wat daarmee in tegenspraak is. Het gaat om een wandel in geloof, niet om een wandel die geleid wordt door wat we zien.