Inleiding
In Mattheüs 4 zien we de verzoeking van onze Heer. Hij Die de geboren Koning is, moet eerst onderworpen zijn. Zijn recht om te regeren moet worden getoond in Zijn vreugde om te gehoorzamen. Hij Die het alleenrecht heeft om te bevelen, neemt eerst de plaats van een dienaar in. Wil God een verloste schepping hebben die blijvende stabiliteit kent en waarvan elk onderdeel zonder de smet van de zonde of schaduw van onvolkomenheid zal zijn, dan moet Hij, Die alles bij elkaar zal houden, op de proef worden gesteld. Het begin en de garantie van die nieuwe schepping is Christus. Maar Hij moet worden beproefd, en dat op een manier die geen ander ooit zal kennen.
1 - 2 Verzocht door de duivel
1 Toen werd Jezus naar de woestijn omhooggeleid door de Geest om verzocht te worden door de duivel. 2 En nadat Hij veertig dagen en veertig nachten had gevast, kreeg Hij ten slotte honger.
Voordat de Heer wordt verzocht, zijn in de voorgaande verzen (Mt 3:16-17) twee dingen duidelijk vastgesteld: Hij is de Zoon van God en Hij is als Mens verzegeld met de Heilige Geest. Dit geldt ook voor de gelovige. Verzoekingen horen bij het leven van de christen. Voordat wij ermee te maken krijgen, zien we hoe de Heer ons hierin is voorgegaan.
Christus krijgt met drie verzoekingen te maken. In de eerste verzoeking wordt Hij verzocht als Mens, in de tweede als Messias en in de derde als de Zoon des mensen. In de eerste verzoeking gaat het om afhankelijkheid van God, in de tweede om vertrouwen op God en in de derde om de aanbidding van en de dienst voor God (vgl. 1Jh 2:16).
De Geest, Die zojuist op Hem is gekomen, leidt Hem naar de woestijn in de tegenwoordigheid van de duivel. De duivel is niet een ‘boos beginsel’, maar is evenzeer een persoon als de Heer Jezus. Vanaf Genesis 3 is hij gewend mensen te misleiden door het aanspreken van hun lusten en trots. Dat treft hij bij de Heer Jezus niet aan.
God heeft geen bijzondere bescherming om Zijn Zoon gelegd, zodat Hij ervoor bewaard zou blijven dat Hij door de duivel zou worden verzocht. Christus wordt de hele periode van veertig dagen, dat is zolang Hij in de woestijn is, verzocht door de duivel. Alleen de laatste drie verzoekingen staan in de Bijbel.
In de verzoekingen die de Heer Jezus ondergaat, zijn twee soorten. De eerste soort verzoekingen is niet algemeen voor de mens, maar speciaal voor Hem. Ze worden niet beschreven omdat ze geen onderwijs voor ons inhouden. De tweede soort is die welke Hij aan het einde van de veertig dagen ondergaat. Dat zijn de drie verzoekingen die vanaf vers 3 worden beschreven. Zulke verzoekingen zijn ook ons deel.
Het doel van de verzoekingen die Christus ondergaat, is niet om te zien of Hij kan zondigen. Dat kan Hij niet. Bij Hem tonen de verzoekingen aan dat Hij in de meest buitengewone omstandigheden niets anders doet dan het Woord van God gehoorzamen en er volledig op vertrouwen. Hij overwint waar de eerste mens onder zoveel gunstiger omstandigheden heeft gefaald. Adam en Eva hebben immers het Woord van God ingeleverd bij de duivel, terwijl de Zoon des mensen daardoor standhoudt.
Gedurende de hele periode van veertig dagen heeft de Heer gevast. Als Hij in een van de volgende hoofdstukken over vasten spreekt (Mt 6:16-18), spreekt Hij uit ervaring. Hij is Zich volmaakt bewust van de enorme macht van de verzoekingen van de duivel en wat daarbij op het spel staat. Uit alles blijkt dat Hij waarachtig Mens is. Hij staat ook niet boven de gevolgen van het vasten. Hij krijgt honger. Hij ondergaat alles wat er ook maar over een mens kan komen.
3 - 4 De eerste verzoeking
3 En de verzoeker kwam en zei tot Hem: Als U Gods Zoon bent, zeg dan dat deze stenen broden moeten worden. 4 Hij antwoordde echter en zei: Er staat geschreven: ‘Niet van brood alleen zal de mens leven, maar van alle woord dat door [de] mond van God uitgaat’.
De eerste verzoeking van de vijand ligt op het terrein van de lichamelijke behoeften. Honger is een lichamelijke behoefte. De duivel stelt de Heer voor Zijn lichamelijke behoeften te bevredigen door gebruik te maken van de macht die Hij bezit om van stenen broden te maken. Het is een indrukwekkende gedachte om te zien dat de Heer Jezus werkelijk behoefte heeft aan iets waarin Hij met de macht die Hij bezit kan voorzien. We zien hier weer het ondoorgrondelijke geheimenis van Zijn Persoon dat Hij volkomen Mens is en tevens waarachtig God.
Het is geen zonde om honger te hebben en het is ook geen zonde om te eten en voor de Heer is het ook geen zonde om Zijn macht te gebruiken. Maar Hij is de afhankelijke Mens. Het zou voor Hem zonde zijn als Hij in Zijn eten voorziet zonder dat God het heeft gezegd. De verzoeking is hier om een daad te verrichten in onafhankelijkheid van God. Door daden van deze aard wordt de wereld sinds de zondeval geregeerd. Ze leveren het bewijs dat de mens die God verliest, een egoïst wordt, iemand die alleen aan zichzelf denkt.
Met de woorden “als u Gods Zoon bent”, daagt de duivel Hem uit om dat te bewijzen door de stenen te bevelen dat ze broden moeten worden. Maar Zijn Vader heeft Hem niet gezegd dat te doen. Daarom doet Hij het niet. Dit geldt ook voor ons. Als wij geen duidelijke opdracht hebben van God om iets te doen, moeten we altijd wachten tot Hij die opdracht geeft. Geloof, vertrouwen, bewijst zichzelf door te wachten tot God Zijn wil bekendmaakt.
De Heer heeft de plaats van een dienaar ingenomen en dat is niet de plaats om te bevelen. Persoonlijk heeft Hij de macht om van de stenen broden te maken. Wij hebben die macht niet. Toch kunnen ook wij van stenen broden maken en wel in geestelijk opzicht. Dat doen we als we de mooie, aantrekkelijke dingen die in de woestijn van de wereld liggen, gebruiken om onze behoeften te bevredigen. Dat werpt de vraag op: Waarmee vullen we onze geest, met welk voedsel?
De Heer wil Zijn macht niet gebruiken voor Zichzelf, in onafhankelijkheid van God. Het is een constant kenmerk van het werk van de Heilige Geest in de kinderen van God dat ze geen wonderbaarlijke krachten gebruiken voor zichzelf of hun vrienden. Paulus gebruikte die kracht ook niet voor zichzelf of zijn medewerkers.
De kracht van het optreden van de Heer ligt in het Woord van God. Daarmee antwoordt Hij de duivel, zonder met hem in discussie te gaan. In Zijn antwoord laat Hij zien dat het ware leven alleen te vinden is in wat God heeft gezegd (Dt 8:3). Als wij ons daarop richten, blijven we bewaard voor eigenmachtig en daardoor schadelijk handelen.
5 - 7 De tweede verzoeking
5 Toen nam de duivel Hem mee naar de heilige stad en liet Hem op de dakrand van de tempel staan 6 en zei tot Hem: Als U Gods Zoon bent, werp Uzelf dan naar beneden; want er staat geschreven: ‘Zijn engelen zal Hij bevel geven aangaande U, en zij zullen U op [de] handen dragen, opdat U niet misschien Uw voet aan een steen stoot’. 7 Jezus zei tot hem: Er staat eveneens geschreven: ‘U zult [de] Heer, uw God, niet verzoeken’.
De tweede verzoeking is niet gericht op de lichamelijke, maar op de godsdienstige behoeften. Daarvoor neemt de duivel de Heer Jezus mee naar Jeruzalem, de heilige stad, en wel naar de heiligste plek van die stad, de tempel. Hij laat Hem plaatsnemen op de dakrand van de tempel. Vervolgens doet hij wat de Heer heeft gedaan. Hij haalt iets aan wat geschreven staat. Maar als de duivel het Woord van God aanhaalt, is dat altijd om het te misbruiken en altijd haalt hij het verminkt aan.
De tekst die de duivel aanhaalt om de Heer tot een roekeloze daad te verleiden (Ps 91:11-12), heeft betrekking op Gods belofte dat Hij de Messias zal beschermen tegen onheil. Door deze tekst aan te halen zegt de duivel als het ware: ‘Hier is een woord van God voor U.’ De verminking van het Woord zit daarin dat de duivel de woorden “op al uw wegen” weglaat. Weer wil de duivel Hem iets laten doen zonder in de weg van God te zijn.
Maar zijn list gaat nog verder. Hij wil dat Christus God uitdaagt te bewijzen dat Hij de Messias zal bewaren en beschermen. Dat blijkt uit het antwoord van de Heer, een antwoord dat weer bestaat uit een aanhaling uit de Schrift (Dt 6:16). Ook hier gaat Hij niet met de duivel in discussie. In Zijn antwoord geeft Hij aan dat Hij onvoorwaardelijk op God vertrouwt en dat het zonde is in ongeloof bewijzen te vragen of God Zijn vertrouwen wel waard is. We wantrouwen God als we willen dat Hij Zijn zorg bewijst door uiterlijke handelingen.
De eerste twee verzoekingen laten twee beginselen zien die tot overwinning voeren. Het eerste beginsel is eenvoudige en absolute gehoorzaamheid. Het tweede is een volkomen vertrouwen in de weg van gehoorzaamheid. Om de moed te hebben te gehoorzamen hebben we vertrouwen nodig. Maar vertrouwen wordt alleen in de weg van gehoorzaamheid gevonden.
8 - 10 De derde verzoeking
8 Opnieuw nam de duivel Hem mee naar een zeer hoge berg en toonde Hem alle koninkrijken van de wereld en hun heerlijkheid 9 en zei tot Hem: Al deze dingen zal ik U geven, als U neervalt en mij aanbidt. 10 Toen zei Jezus tot hem: Ga weg, satan, want er staat geschreven: ‘[De] Heer, uw God, zult u aanbidden en Hem alleen dienen’.
Voor de derde verzoeking neemt de duivel de Heer mee naar een plaats vanwaar hij Hem een overzicht over de hele wereld biedt. Als de duivel iets moois en indrukwekkends laat zien en dat ook nog aanbiedt, doet hij dat om iemand in zijn greep te krijgen. In zekere zin behoren de koninkrijken van deze wereld aan de duivel. Adam heeft het gezag erover verspeeld en de wereld in de handen van de duivel overgeleverd. Daardoor is de duivel sinds de zondeval van de mens “de god van deze eeuw” en “de overste van de wereld” (2Ko 4:4; Jh 14:30). Deze situatie zal voortduren tot de Heer Jezus terugkomt. Pas dan breekt Zijn koninkrijk aan (Op 11:15).
De verzoeking is daarin gelegen dat Christus de koninkrijken kan krijgen zonder ervoor te hoeven lijden. De duivel toont Hem de erfenis die Hem wacht. Hij biedt die aan op voorwaarde dat de Heer Jezus een knieval voor hem maakt. Hoe vaak hebben mensen voor oneindig veel minder een knieval voor de duivel gemaakt. De duivel maakt zichzelf als satan openbaar door ronduit te stellen dat Christus “al deze dingen” kan krijgen als Hij neervalt en hem aanbidt. De satan stelt zichzelf als een voorwerp van aanbidding in de plaats van God. In ruil daarvoor biedt hij voorwerpen aan uit het gebied waarover hij regeert.
De Heer wijst hem terug als “satan”, dat betekent ‘tegenstander’. Hij weerstaat hem. Nooit mogen we toelaten dat iets of iemand zich plaatst tussen ons hart en God en daarmee de plaats van God inneemt. Dat krijgt ook Petrus te horen, als hij de Heer van Zijn weg van gehoorzaamheid wil afbrengen (Mt 16:22-23).
Alle aanhalingen uit het Woord waarmee de Heer de duivel antwoordt, komen uit het boek Deuteronomium. In dat boek wordt de verantwoordelijkheid van Israël gezien in verbinding met het bezit van het land en de voorrechten van het volk. We zien daar dat alle zegeningen voor het volk gebaseerd zijn op gehoorzaamheid.
11 De duivel verslagen
11 Toen verliet de duivel Hem; en zie, engelen kwamen bij Hem en dienden Hem.
De Heer heeft de duivel weerstaan en hem verslagen met Gods Woord. De duivel is de verliezer en verlaat Hem zonder enig door hem begeerd resultaat te hebben geboekt. Hij kan geen vat op de Heer krijgen omdat Hij in alles afhankelijk, gehoorzaam, vertrouwend en toegewijd blijft. Daardoor heeft de Heer Jezus de sterke gebonden. Nu kan Hij het land doorgaan om aan de sterke zijn goederen te ontnemen, dat wil zeggen mensen die in de macht van de duivel zijn daaruit te bevrijden (Mt 12:29).
De plaats van de duivel wordt direct ingenomen door engelen. Wat zullen ze als het ware ademloos hebben toegekeken toen hun Schepper zo door de duivel werd verzocht. Wat zullen ze het graag voor Hem hebben opgenomen. Eens zullen ze oorlog voeren tegen de duivel en zijn engelen (Op 12:7). Zover is het hier nog niet. Nu komen ze bij de Heer om Hem te dienen, mogelijk met voedsel, dat Hij niet heeft willen nemen op aansporing van de duivel.
12 - 17 Begin van de dienst in Galiléa
12 Toen Hij nu had gehoord dat Johannes was overgeleverd, vertrok Hij naar Galiléa; 13 en Hij verliet Nazareth en kwam in Kapernaüm wonen dat aan de zee ligt, in het gebied van Zebulon en Nafthali, 14 opdat vervuld werd wat gesproken is door de profeet Jesaja, die zei: 15 ‘Land Zebulon en land Nafthali, aan [de] weg van [de] zee, over de Jordaan, Galiléa van de volken: 16 het volk dat in duisternis zat, heeft een groot licht gezien, en voor hen die zaten in [het] land en [de] schaduw van [de] dood, hun is een licht opgegaan’. 17 Van toen af begon Jezus te prediken en te zeggen: Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.
De gevangenneming van Johannes is voor de Heer het tijdstip om Zijn openbare dienst te beginnen. De verwerping van Johannes werpt de schaduw van Zijn eigen verwerping vooruit. Johannes is de voorloper van de Heer, zowel in zijn zending als in zijn verwerping (Mt 17:12).
Het terrein waar Hij Zijn dienst gaat verrichten, ligt buiten Jeruzalem en Judéa. Hij gaat naar het noorden van het land. Het noorden is een doorgangsroute voor de volken. Daar wonen de armen en verachten van de kudde, het overblijfsel, dat al in Mattheüs 3-4 duidelijk onderscheiden is van de oversten van het volk.
Het gebied waar Hij heen gaat, is door Jesaja voorzegd (Js 8:23; 9:1). Met Zijn komst gaat er voor een volk dat in duisternis zit, een groot licht schijnen. Voor mensen in het land en de schaduw van de dood gaat een licht op. Met Hem gloort hoop in een uitzichtloze situatie.
Hij gaat er wonen en ook werken. Zijn prediking is dezelfde als die van Johannes (Mt 3:1). De stem van Johannes is tot zwijgen gebracht, maar de Heer neemt de prediking over en zet die versterkt voort.
18 - 22 Roeping van de eerste discipelen
18 En toen Hij langs de zee van Galiléa wandelde, zag Hij twee broers, Simon, die Petrus wordt genoemd, en zijn broer Andréas, een werpnet in de zee werpen, want zij waren vissers; 19 en Hij zei tot hen: Komt achter Mij en Ik zal u vissers van mensen maken. 20 Zij nu lieten terstond hun netten achter en volgden Hem. 21 En toen Hij vandaar verder was gegaan, zag Hij twee andere broers, Jakobus, de [zoon] van Zebedeüs, en zijn broer Johannes, terwijl zij in het schip met hun vader Zebedeüs bezig waren hun netten te verstellen. En Hij riep hen; 22 en zij lieten terstond het schip en hun vader achter en volgden Hem.
De Heer roept mensen tot Zich om van Hem te leren. Hij is de Enige Die dit recht heeft. Hij roept hen tot Zich om Hem helemaal in Zijn dienstwerk en verzoekingen te volgen. Dit betekent dat zij zich aan Hem verbinden en in alles delen wat Zijn deel is. Daartoe moeten ze al het andere prijsgeven. Als Hij roept, gaan Zijn rechten boven die van de natuur uit. Alleen als Zijn roep klinkt, mag iemand zijn werk en zelfs zijn familie verlaten. Een dergelijke roeping is wel een bijzonderheid. Het is namelijk gebruikelijk dat iemand de Heer dient in zijn gewone dagelijkse omstandigheden (1Ko 7:24).
Het is altijd belangrijk dat we, zodra Zijn wil duidelijk is, “terstond” handelen. Dat doen zowel Petrus en Andréas als Jakobus en Johannes. Op het moment dat ze worden geroepen, zijn ze druk bezig met het uitoefenen van hun beroep. De Heer Jezus roept geen luie, maar actieve mensen.
Hun bezigheden tijdens hun roeping zijn symbolisch voor het werk dat ze later voor de Heer zullen doen. Petrus en Andréas zijn bezig een werpnet in de zee te werpen. Zij worden later als vissers van mensen gebruikt om mensen bij Christus te brengen. Jakobus en Johannes zijn bezig hun netten te verstellen, dat is ze repareren en zo weer in orde brengen voor de volgende vangst. Zij worden later gebruikt om betrekkingen tussen gelovigen in orde te brengen. Petrus en Andréas zijn meer evangelisten, Jakobus en Johannes zijn meer herders.
Geen enkele menselijke opleiding maakt iemand geschikt om het werk van de Heer te doen. Om met Hem het land door te trekken kiest Hij geen mensen met een hoge positie, of mensen die rijk of geleerd zijn (vgl. Hd 4:13). De belangrijkste kwalificatie is of iemand afhankelijk wil zijn van Hem.
De mensen die Hij om Zich heen verzamelt, vertegenwoordigen het Godvrezende overblijfsel van Israël. De massa van het volk wil Hem niet, maar er zijn er die in Hem geloven. Het zijn er slechts enkelen, een overblijfsel te midden van de ongelovige massa. Zij vormen voor Hem het ware Israël. Dat ziet Hij in de discipelen die Hij om Zich heen verzamelt.
23 - 25 De Heer leert, predikt en geneest
23 En Hij trok in heel Galiléa rond, leerde in hun synagogen, predikte het evangelie van het koninkrijk en genas elke ziekte en elke kwaal onder het volk. 24 En het gerucht van Hem ging uit tot in heel Syrië; en zij brachten bij Hem alle lijdenden die bevangen waren door allerlei ziekten en pijnen, bezetenen, maanzieken en verlamden; en Hij genas hen. 25 En vele menigten volgden Hem van Galiléa, Dekápolis, Jeruzalem, Judéa en het Overjordaanse.
Het dienstwerk van de Heer bestaat uit leren, prediken en zieken genezen. Genezingen zijn de kracht die de verkondiging vergezelt. Door genezingen wordt de algemene aandacht gevestigd op Zijn hele dienst die bestaat uit Zijn leer, Zijn prediking en Zijn werken. In de genezing van mensen ligt het bewijs dat de macht van het rijk van God in Hem aanwezig is. Het is de kracht van God die in goedheid op aarde wordt geopenbaard. Hij proclameert het koninkrijk en laat dat gepaard gaan met de bewijzen van de macht die in staat is dat koninkrijk te vestigen. We kunnen wonderen zien als een bel waardoor een gehoor wordt aangetrokken, waarop de boodschap volgt.
Door Zijn leer en werken komen velen tot Hem. In de volgende hoofdstukken, Mattheüs 5-7, spreekt Hij tot hen over de beginselen van het koninkrijk der hemelen.