1 - 4 De twaalf discipelen
1 En Hij riep Zijn twaalf discipelen bij Zich en gaf hun macht over onreine geesten om ze uit te drijven en elke ziekte en elke kwaal te genezen. 2 De namen nu van de twaalf apostelen zijn deze: als eerste Simon, Petrus geheten, en zijn boer Andréas, Jakobus, de [zoon] van Zebedeüs, en zijn broer Johannes, 3 Filippus, Bartholomeüs, Thomas, Mattheüs de tollenaar, Jakobus, de [zoon] van Alfeüs, <Lebbeüs, bijgenaamd> Thaddeüs, 4 Simon de Kanaäniet en Judas, de Iskariot, die Hem ook heeft overgeleverd.
Dit hoofdstuk sluit direct aan op het laatste vers van het vorige hoofdstuk. Het toont het hart van de Heer dat met ontferming bewogen is over Zijn arme volk. Dat brengt Hem ertoe de twaalf discipelen uit te zenden.
De Heer roept “Zijn” twaalf discipelen. Ze zijn van Hem. Het zijn er twaalf, in overeenstemming met de twaalf stammen van Israël tot wie ze worden gezonden. De Heer heeft niet alleen Zelf de macht om wonderen te verrichten, maar kan die macht ook aan anderen geven (vgl. Hd 8:18-19). Hij geeft hun macht op geestelijk en op lichamelijk terrein. Zo zullen ze een krachtig getuigenis geven van Hem Die gekomen is.
Het zijn de krachten van de toekomende eeuw (Hb 6:5) dat is het duizendjarig vrederijk. Dan zal de satan gebonden zijn en de mens bevrijd door Christus. Wat Hij en ook Zijn discipelen doen, zijn gedeeltelijke bevrijdingen, want het vrederijk breekt niet aan. Deze uitdrijvingen en genezingen bewijzen wel dat Hij aanwezig is Die gekomen is om dit rijk op te richten.
De discipelen worden in vers 2 “apostelen”, dat betekent ‘gezondenen’, genoemd. In de vorige hoofdstukken gaan ze met de Heer mee als volgelingen en leerlingen, nu gaan ze voor Hem uit als gezanten. Zij zijn herauten van de Koning, ze kondigen Zijn komst aan.
De namen van de discipelen worden genoemd. Van sommige discipelen weten we al iets en we zullen nog meer van hen horen. Van andere discipelen horen we soms nog wat en van een enkeling horen we verder niets en weten we alleen de naam. De Heer weet wel wat ieder van de Zijnen doet. Hij bepaalt of een dienst wat meer bekendheid heeft of niet. Alles wat gedaan wordt in opdracht van Hem, zal Hij belonen naar de trouw waarmee de opdracht is uitgevoerd en niet naar de bekendheid die iemand heeft gehad.
Er worden ook broers uitgezonden. De natuurlijke banden worden niet geloochend. Het is een speciale vreugde om met een broer of zus de Heer te dienen. Mattheüs noemt zichzelf in deze opsomming “de tollenaar”. Hij maakt er geen mooi verhaal van, maar vertelt openlijk wat hij is geweest. Ook Judas wordt genoemd. Hij zal niet zitten op een van de twaalf tronen, maar hij wordt wel uitgezonden. Het is nog niet de tijd van het vrederijk. Het is nog mogelijk dat zich valse dienaren in het gezelschap van de echte dienaren bevinden. Als de discipelen worden opgesomd, wordt zijn naam steeds als laatste vermeld met de toevoeging “die Hem ook heeft overgeleverd”.
5 - 10 De uitzending van de twaalf
5 Deze twaalf zond Jezus uit en Hij beval hun aldus: Gaat niet heen op een weg van [de] volken en gaat geen stad van Samaritanen binnen; 6 maar gaat veeleer naar de verloren schapen van [het] huis Israëls. 7 Als u nu heengaat, predikt aldus: Het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. 8 Geneest zieken, wekt doden op, reinigt melaatsen, drijft demonen uit; u hebt het voor niets ontvangen, geeft het voor niets. 9 Voorziet u niet van goud, zilver of koper in uw gordels, 10 geen reiszak voor onderweg, geen twee onderklederen, geen sandalen, geen staf; want de arbeider is zijn voedsel waard.
Aan het eind van het vorige hoofdstuk zegt de Heer tegen Zijn discipelen dat zij moeten bidden dat arbeiders zullen worden uitgezonden. Hier blijkt dat zij zelf het antwoord zijn op hun gebed. Als wij ergens voor bidden, is vaak het zo, dat de Heer zegt: ‘Ga jij maar doen waarvoor je hebt gebeden.’
De verzen 5-15 gaan over de zending van de twaalf discipelen in de tijd dat de Heer Jezus op aarde is. De opdracht die Hij geeft, maakt duidelijk dat Hij Zichzelf als Messias aan Zijn volk voorstelt. Hij beperkt de zending van Zijn discipelen tot het huis van Israël. We zien in deze zending Zijn onveranderde genade, want Hij zendt Zijn discipelen uit nadat Hij door Israël is verworpen. Hij zendt Zelf uit, wat betekent dat Hij de Heer van de oogst is van Wie Hij gezegd heeft dat ze tot Hem moeten bidden.
Hij bepaalt waar ze niet en waar ze wel heen moeten gaan. Hij bepaalt het terrein van hun dienst. Hun dienst beperkt zich tot Israël, wat duidelijk maakt dat het evangelie voor onze tijd niet onder deze opdracht gepredikt wordt. De “verloren schapen” zijn niet de verstrooide schapen van Israël onder de volken en het zijn ook niet de afgeweken gelovigen die tot de gemeente behoren. Het zijn de geestelijk verloren schapen van Israël in het land Israël. Voor zover we weten, zijn de discipelen tijdens het leven van de Heer Jezus nooit buiten Israël geweest.
De Heer bepaalt niet alleen het terrein van hun dienst, Hij bepaalt ook hun boodschap. Die bestaat uit zeven woorden. Het is de boodschap die Johannes heeft gepredikt (Mt 3:2) en die Hij ook Zelf heeft gepredikt (Mt 4:17). Het betekent dat het volk nog steeds de kans wordt geboden het koninkrijk der hemelen binnen te gaan. De discipelen krijgen de macht om hun prediking vergezeld te laten gaan van bijzondere tekenen. Deze tekenen zijn een onderstreping van hun prediking. Daaraan kunnen de mensen zien dat de komst van de Messias wordt aangekondigd. De discipelen zijn de herauten.
Vandaag zien wij niet uit naar de komst van de Heer Jezus om het koninkrijk der hemelen te vestigen, maar naar Zijn komst om de gelovigen tot Zich te nemen (1Th 4:15-18). Wij prediken ook niet het evangelie van het koninkrijk, maar het evangelie van de genade van God. Onze prediking gaat ook niet gepaard met het doen van wondertekenen. Wondertekenen horen bij de apostelen en de apostolische tijd.
Ook de opdracht van de Heer om zich niet te voorzien van geld en allerlei middelen van bestaan is specifiek voor de twaalf. De discipelen moeten ook wat hun behoeften betreft geheel afhankelijk zijn van Hem Die hen heeft gezonden. Ze mogen gaan in vertrouwen op de Koning Wiens koninkrijk zij moeten verkondigen en Die vanuit de onuitputtelijke bronnen die Hem ter beschikking staan, in alles zal voorzien wat ze nodig hebben.
Emmanuel is aanwezig. De wonderen zijn voor de wereld een bewijs van de macht van hun Meester. Het feit dat het henzelf aan niets ontbreekt, zal het bewijs voor hun eigen hart zijn. Dit voorschrift wordt ingetrokken voordat hun diensttijd aanvangt die volgt op het heengaan van de Heer (Lk 22:35-37).
11 - 15 Het arbeidsterrein
11 In welke stad nu of welk dorp u ook komt, onderzoekt wie daarin het waard is, en blijft daar totdat u vertrekt. 12 Als u nu het huis binnengaat, groet het. 13 En als het huis het waard is, dan moge uw vrede daarover komen; als het het echter niet waard is, dan moge uw vrede weer tot u terugkeren. 14 En als iemand u niet ontvangt en niet naar uw woorden luistert, gaat naar buiten, uit dat huis of die stad, en schudt het stof van uw voeten af. 15 Voorwaar, Ik zeg u, het zal voor het land van Sodom en Gomorra draaglijker zijn in [de] dag van [het] oordeel dan voor die stad.
Als de discipelen ergens komen, moeten ze onderzoeken of er iemand is die het waard is om daar hun intrek bij te nemen. Uit hun onderzoek moet blijken dat zij hun intrek willen nemen bij mensen bij wie zij de kenmerken van de echte discipel aantreffen. Wie het waard is, is hij die God vreest en dat laat zien door Zijn dienaren op te nemen in zijn huis.
Het huis waar ze komen, moet positief benaderd worden met de groet van zegen. Elk contact met iemand begint met een welwillende houding ten aanzien van die ander. Als die houding aanvaarding van de discipel betekent, dan wenst de discipel dat huis de vrede toe die zijn eigen bezit is. Als daarna echter de gastheer zich als een tegenstander openbaart, bijvoorbeeld onder druk van zijn familie, maakt hij zich daardoor de aanwezigheid van een discipel van de Heer onwaardig.
Ze hoeven niet te smeken of mensen hen en hun woorden willen aannemen. Als er geen opening is voor het woord dat eerst zo welwillend is aangekondigd, zal het tegen hen getuigen. De aard van de boodschap is, dat wie het afwijst, er geen deel aan krijgt en als vijand gebrandmerkt moet worden.
De Heer besluit dit gedeelte met de ernstige woorden “voorwaar, Ik zeg u” om de ernst van de verwerping van Zijn dienaren te onderstrepen. Wie Zijn dienaren verwerpt, zal een zwaarder oordeel ondergaan dan Sodom en Gomorra. Deze steden hebben zwaar gezondigd tegen God en hebben Gods oordeel over zich gehaald. God heeft deze steden omgekeerd (Gn 19:24-25). Toch zijn hun zonden niet zo erg als het afwijzen van de boodschappers en de boodschap die namens de Heer Jezus tot Zijn volk komen. Zijn volk heeft een veel grotere verantwoordelijkheid omdat God hun Zijn gedachten heeft bekendgemaakt.
16 - 20 Overgeleverd om te getuigen
16 Zie, Ik zend u als schapen midden onder wolven, weest dan voorzichtig als de slangen en oprecht als de duiven. 17 Past u echter op voor de mensen; want zij zullen u overleveren aan raadsvergaderingen en in hun synagogen zullen zij u geselen; 18 en zowel voor stadhouders als koningen zult u geleid worden om Mij, tot een getuigenis voor hen en de volken. 19 Wanneer zij u echter overleveren, weest niet bezorgd hoe of wat u moet spreken, want het zal u op dat uur gegeven worden wat u moet spreken; 20 want niet u bent het die spreekt, maar de Geest van uw Vader is het Die in u spreekt.
Vanaf vers 16 gaat het over de eindtijd. De Heer wijst met het schilderen van deze situatie vooruit naar het overblijfsel van de toekomst. Het beginsel is ook op ons van toepassing. Een schaap onder wolven is het toonbeeld van weerloosheid tegenover wreedheid. Daarom is het belangrijk de juiste gedragswijze te volgen: op je hoede zijn, voorzichtig, en oprecht, zonder bedrog.
De Heer waarschuwt Zijn discipelen voor de gevaren die hun dienst met zich meebrengt. Zij zullen dezelfde positie als hun Meester hebben en daarin dezelfde kenmerken moeten openbaren: voorzichtigheid en oprechtheid. Deze deugden zijn alleen te vinden bij hen die door de Geest van de Heer wijs zijn in het goede en onwetend ten opzichte van het kwade (Rm 16:19).
De mensen vormen het grootste gevaar, niet de omstandigheden. Discipelen van de Heer zijn een voorwerp van haat omdat zij de zonde aan de kaak stellen. Vooral godsdienstige mensen zullen zich in hun wreedheid openbaren door de discipelen te geselen, en dat in plaatsen, synagogen, waar Gods wet wordt onderwezen (vgl. Hd 26:11). Terwijl de mens zich in al zijn slechtheid zal openbaren, zal zijn handelen zich als een getuigenis tegen hem keren (Ps 76:11).
Het zal een Goddelijk middel zijn om het evangelie van het koninkrijk voor te stellen aan koningen en andere hoogwaardigheidsbekleders. Hun getuigenis zal in de oren van deze hooggeplaatsten klinken zonder het karakter van het evangelie ook maar enigszins aan te passen aan de wereld. Er zal ook geen sprake zijn van een vermenging van gewoonten van het volk van God met de gewoonten of de grootheid van de wereld. Zulke omstandigheden zullen hun getuigenis opzienbarender maken dan wanneer ze zich een zouden maken met de groten van de aarde. De gebeurtenissen zullen ertoe leiden dat de boodschap ver over de grenzen van Israël heen bekend zal worden.
Dit alles zal over hen komen “om Mij”, dat is vanwege hun verbinding met Hem. Hij heeft ook een woord van bemoediging voor hen. Ze hoeven zichzelf niet te pijnigen met de vraag wat ze zullen moeten zeggen. De woorden zullen hun gegeven worden. Ze zullen niet in eigen kracht spreken, maar in hun spreken zal de Geest van hun Vader openbaar worden.
Evenals in de bergrede is ook hier de verbinding met hun Vader de basis voor de bekwaamheid van de dienst die ze moeten volbrengen. Die gedachte geeft rust en vertrouwen. De Vader is ten nauwste betrokken bij wat hen overkomt, het gaat Hem aan.
21 - 23 Volharden tot het einde
21 Een broer nu zal [zijn] broer tot [de] dood overleveren, en een vader [zijn] kind, en kinderen zullen opstaan tegen [hun] ouders en hen doden; 22 en u zult door allen gehaat worden ter wille van Mijn Naam; wie echter volhardt tot [het] einde, die zal behouden worden. 23 Wanneer zij u nu in deze stad vervolgen, vlucht in de andere; want voorwaar, Ik zeg u: u zult met de steden van Israël geenszins zijn klaargekomen voordat de Zoon des mensen komt.
Het uitgaan voor de Heer Jezus zal de nauwste familiebanden beïnvloeden op een manier die de ergste vijandschap openbaart. Broers die vaak samen door dik en dun zijn gegaan, komen tegenover elkaar te staan. Als er door een van de broers een keus voor de Heer Jezus wordt gemaakt, wat tot uiting komt door een van Zijn discipelen op te nemen, zal dat bij de andere broer tot gevolg hebben dat zijn broederliefde omslaat in haat. Het opnemen van een van de discipelen van de Heer zal worden gezien als verraad aan de familie. Als een kind de kant van de discipelen kiest, zal een vader, die zijn kind zou moeten beschermen, het overleveren tot de dood. Omgekeerd zullen kinderen de ouderliefde en het gezag van de ouders vertrappen. Ze zullen hun ouders zelfs doden als die zich bij de discipelen van de Heer Jezus aansluiten.
Discipelen worden gehaat omdat zij de Naam van de Heer Jezus dragen. Al deze vervolgingen en haat zullen de ware discipel openbaar maken, evenals de valse. De valse discipel zal afvallen; de ware discipel zal volharden tot het einde en behouden worden. Hij zal de behoudenis bereiken, dat wil zeggen dat hij het vrederijk zal binnengaan. “[Het] einde” is de komst van de Zoon des mensen (vers 23), dat wil zeggen Zijn tweede komst (Mt 24:3,6,13-14) om Zijn koninkrijk te vestigen. Dat rijk heeft Johannes aangekondigd, de Heer heeft het aangekondigd en de discipelen hebben het aangekondigd. Het is echter niet opgericht omdat de Koning van het rijk is verworpen en daarmee het rijk dat zij hebben aangekondigd.
De opdracht van de discipelen is in de tijd van de Heer Jezus dan ook niet ten volle vervuld. Die opdracht zal vlak voor Zijn tweede komst vervuld worden. Dat zal gebeuren onder grote verdrukking en vervolging. De Heer spreekt over een tijd van grote verdrukking (Mt 24:21). Terwijl de discipelen die er dan zijn zo bezig zijn de opdracht te vervullen die Hij Zijn discipelen heeft gegeven toen Hij bij hen op aarde was, zal Hij als de Zoon des mensen verschijnen. Dit karakter van “de Zoon des mensen” geeft een macht en heerlijkheid aan die groter is dan die van Zijn openbaring als Zoon van David, als Messias. Dit laatste is Hij met name voor Israël, terwijl Hij als Zoon des mensen over de hele schepping zal regeren.
De zending van de apostelen is abrupt afgebroken door de verwerping van de Messias en, als gevolg daarvan, de verwoesting van Jeruzalem. De tijd die volgt, is die van de gemeente. Wanneer de gemeente is opgenomen, wordt de zending voortgezet. Met de tussenperiode van de gemeente wordt hier geen rekening gehouden. De Heer spreekt over de zending van de apostelen als iets dat doorgaat, terwijl Hij voorbijgaat aan de huidige tijd van de gemeente.
24 - 25 Discipel-meester; slaaf-heer
24 Een discipel is niet boven zijn meester, en een slaaf niet boven zijn heer. 25 Het is de discipel genoeg dat hij wordt als zijn meester, en de slaaf als zijn heer. Als zij de heer des huizes Beëlzebul hebben genoemd, hoeveel te meer zijn huisgenoten!
Een “discipel” is een leerling die van zijn “meester” leert hoe hij zich in alle dingen van het leven moet gedragen. Hij streeft ernaar op zijn meester te lijken, hem in alles te evenaren, te worden als hij. Voor een discipel van de Heer Jezus is het volkomen genoeg als hij mag lijken op zijn Meester. Bij de verhouding “discipel”-“meester” gaat het erom het voorbeeld van de meester na te volgen. Bij de verhouding “slaaf”-“heer” gaat het erom dat de slaaf onderworpen is aan het gezag van zijn heer en doet wat hij zegt.
In deze beide verhoudingen zien we de verbondenheid van de discipel en slaaf aan de Heer Jezus als zijn Meester en Heer. De Heer verbindt hem in Zijn genade aan Zichzelf. Het gevolg daarvan is dat de discipel en slaaf ook deelt in het lot van zijn Meester en Heer. Als wij trouwe volgelingen van de Heer Jezus zijn, moeten wij ermee rekenen dat de wereld ons net zo zal behandelen als zij Hem heeft behandeld (Jh 15:18). Wij staan niet boven Hem.
Hoe de wereld, en in het bijzonder de godsdienstige wereld, met Hem heeft gehandeld, brengt Hij in de derde verhouding naar voren, in die van “heer des huizes”-“huisgenoten”. De Heer Jezus is de Heer van het huis. De discipelen zijn daarin huisgenoten. De godsdienstige leiders noemden Hem “Beëlzebul”, dat is een naam voor de satan. De Heer zegt tegen Zijn discipelen dat zij des te meer van deze lasteringen te lijden zullen hebben.
26 - 31 Bemoedigingen
26 Weest dan niet bang voor hen; want er is niets bedekt dat niet ontdekt, en verborgen dat niet bekend zal worden. 27 Wat Ik u zeg in de duisternis, zegt dat in het licht; en wat u in het oor hoort, predikt dat op de daken. 28 En weest niet bang voor hen die het lichaam doden maar de ziel niet kunnen doden, maar weest veeleer bang voor Hem Die zowel ziel als lichaam kan verderven in [de] hel. 29 Worden niet twee musjes voor een penning verkocht? En niet een van hen zal op de aarde vallen zonder uw Vader. 30 Van u echter zijn zelfs de haren van uw hoofd alle geteld. 31 Weest dan niet bang; u gaat vele musjes te boven.
Na Zijn waarschuwingen voor Zijn discipelen over komende vervolgingen, gaat de Heer hen bemoedigen. De eerste bemoediging is dat alle lasteringen die over hen zullen worden verspreid, eens in het licht gesteld zullen worden. Dan wordt duidelijk dat het werkelijk lasteringen zijn geweest. Allen die deze lasteringen hebben verspreid en allen die ze hebben geloofd, ondergaan daarvoor de rechtvaardige straf. We zullen in sommige gevallen nu al, maar in elk geval straks de verborgen redenen van de vijandschap van de mensen te weten komen. Het is overigens ook een grote bemoediging te weten dat de Heer als Eerste het pad van de verwerping heeft betreden.
Ons optreden behoort heel anders te zijn dan het stiekem lasteren van onze tegenstanders. De Heer geeft ons de opdracht om wat Hij in onze verborgen omgang met Hem tot ons persoonlijk zegt, luid en duidelijk aan anderen door te geven.
Een tweede bemoediging om niet bang te zijn is de zorg van onze Vader. We hoeven niet bang te zijn voor de mensen. Zij kunnen niet meer doen dan het lichaam doden. Het doden van de ziel ligt buiten hun bereik. Het verderf van zowel lichaam als ziel in de hel komt alleen God toe Die alleen de macht daartoe heeft. We hebben niet met mensen te doen, maar met God. Iemand die dat goed voor de aandacht stond, is de Godsman John Knox (1514–1572). Op zijn grafsteen staat: ‘Hier ligt iemand die zozeer God vreesde, dat hij voor geen mens angst had.’
Voor de trouwe volgeling van de Heer Jezus is God een Vader. Zijn zorg strekt zich uit naar diertjes die voor de mens nauwelijks van betekenis zijn en naar dingen waar een mens helemaal niet over nadenkt, zoals het aantal haren van zijn hoofd. Als Gods zorg uitgaat naar die voor de mens zo totaal onbelangrijke dingen, hoeveel te meer gaat Gods zorg dan uit naar hen die verbonden zijn aan Zijn Zoon en in Zijn lot op aarde delen. Musjes maken zich geen zorgen en haren nog minder en God zorgt ervoor. Discipelen gaan voor God vele musjes te boven. Daarom hoeven ze er niet over in te zitten of God wel aan hen denkt als ze te maken krijgen met de vijandschap van de wereld.
32 - 33 Belijden of verloochenen
32 Ieder dan die Mij zal belijden voor de mensen, die zal ook Ik belijden voor Mijn Vader Die in <de> hemelen is. 33 Maar wie Mij verloochent voor de mensen, die zal ook Ik verloochenen voor Mijn Vader Die in <de> hemelen is.
Een derde bemoediging is loon. Discipelen van de Heer Jezus belijden Hem voor de mensen, ondanks de haat en bespotting die dit met zich meebrengt. Hij beloont dat door hen te belijden voor Zijn Vader. Deze erkenning door de Heer voor de Vader gaat de eer van mensen vele malen te boven.
Maar wie Hem verloochent voor de mensen, zal door Hem verloochend worden voor Zijn Vader. Mensen die alleen maar met hun mond belijden dat zij de Heer kennen, Hem aanspreken met “Heer, Heer” (Mt 7:21), komen in situaties waarin zij Hem verloochenen. Hij zal ook hen verloochenen. De consequenties daarvan zijn vreselijk. Zij zullen voor eeuwig door Hem worden verloochend (vers 33; Mt 7:22-23).
De verloochening door Petrus is van een andere aard. Het is een beschamende daad. Tegen beter weten in ontkent hij dat hij de Heer kent (Mt 26:69-74). Van Petrus weten we zeker dat hij een gelovige is, want hij heeft deze zonde beleden en de Heer heeft hem vergeven. Deze zonde kan door iedere gelovige worden begaan. Als dat gebeurt, moet de Heer die gelovige verloochenen, zoals Hij ook Petrus heeft moeten verloochenen.
Vanaf het moment dat Petrus de Heer Jezus verloochende, heeft de Heer tegen Zijn Vader gezegd dat Hij Petrus niet kende. Dat wil niet zeggen dat de Heer Petrus niet in het oog hield. We weten dat Hij hem tot berouw heeft gebracht (Lk 22:61). Maar tot het ogenblik van berouw ontkende de Heer voor Zijn Vader dat Hij Petrus kende. Deze verloochening door de Heer houdt ook in dat Petrus zegen en loon verloor die hij had gekregen als hij de Heer niet had verloochend. Het verloochenen van de Heer heeft een gevolg voor het heden en voor de toekomst.
34 - 39 Geen vrede, maar het zwaard
34 Meent niet dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te brengen maar een zwaard. 35 Want Ik ben gekomen om een man op te zetten tegen zijn vader, een dochter tegen haar moeder, en een schoondochter tegen haar schoonmoeder; 36 en iemands huisgenoten zullen zijn vijanden zijn. 37 Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mij niet waard; en wie zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mij niet waard; 38 en wie zijn kruis niet opneemt en Mij navolgt, is Mij niet waard. 39 Wie zijn leven vindt, zal het verliezen; en wie zijn leven verliest ter wille van Mij, zal het vinden.
De Heer schildert Zijn discipelen geen rooskleurige toekomst op aarde voor. Hij is niet gekomen om vrede te brengen op de aarde. Dat zegt Hij zelfs twee keer. Zeker is Hij oorspronkelijk wel gekomen om vrede te brengen. Zo is het bij Zijn geboorte verkondigd (Lk 2:14). Door de opstand van de mens die zover is gegaan dat hij de Vredevorst verwierp, kon die vrede niet op aarde worden gevestigd. Vrede is er alleen voor hen die hun zonden belijden. Bij hen komt er vrede in het hart. Tegelijk ontstaat er een scheiding tussen hen en hun ongelovige en in de zonde volhardende omgeving. Het nieuwe leven wordt door de ongelovigen gehaat zoals de Heer Jezus werd en wordt gehaat.
Het zwaard van de verdeeldheid brengt scheiding in familierelaties en tussen huisgenoten. Het veroorzaakt situaties die openbaar maken of er echte liefde is voor de Heer Jezus. Uit de keuzes die gemaakt worden, zal blijken of de liefde tot Hem elke aardse liefde te boven gaat. Hij kan geen genoegen nemen met de tweede plaats. Hem komt de plaats toe die alles en iedereen te boven gaat. Wie Hem die niet wil geven, maar de liefde tot een familielid de boventoon laat voeren, is Hem niet waard. Christus moet voor de Zijnen kostbaarder zijn dan vader of moeder of zelfs het eigen leven. De liefde voor ons eigen leven kan nog veel meer dan de liefde voor onze familie Christus van Zijn plaats beroven.
We zijn Hem ook niet waard als we Hem niet volgen op Zijn weg van verwerping. In ons hart kunnen we Christus wel de eerste plaats willen geven, maar er hoort ook een openlijk belijden bij. Dat wordt gezien in het opnemen van ons kruis, dat wil zeggen het innemen van de plaats van verachting in de wereld. Het kruis is de plaats waar Christus stierf als de Verachte. Daar hebben we ons leven, dat leven dat we voor onszelf hebben geleefd, verloren en hebben we het nieuwe leven gevonden.
40 - 42 Beloning voor navolging
40 Wie u ontvangt, ontvangt Mij; en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem Die Mij heeft gezonden. 41 Wie een profeet ontvangt in naam van een profeet, zal [het] loon van een profeet krijgen; en wie een rechtvaardige ontvangt in naam van een rechtvaardige, zal [het] loon van een rechtvaardige krijgen. 42 En wie een van deze kleinen slechts een beker koud <water> te drinken zal geven in naam van een discipel, voorwaar, Ik zeg u, hij zal zijn loon geenszins verliezen.
Het bezit van het nieuwe leven heeft ons in een nieuw gezelschap gebracht. Dat nieuwe gezelschap bestaat uit mensen die ook dat nieuwe leven hebben. Als we hen ontvangen, ontvangen we Hem en daardoor ontvangen we de Vader. De ene zegen vloeit uit de andere voort en brengt ons bij de bron van alle zegen.
De discipelen worden uitgezonden als profeten. Overal in Israël brengen zij het Woord van God. Wie een van hen als profeet van God niet afwijst, maar ontvangt, zal hetzelfde loon als de profeet krijgen. Hetzelfde geldt voor hen die een rechtvaardige zullen ontvangen juist vanwege het feit dat het een rechtvaardige is. Een rechtvaardige is iemand die leeft in overeenstemming met Gods Woord.
De Heer noemt nog een derde categorie waarmee Zijn discipelen worden vergeleken: “Deze kleinen.” Zijn discipelen zijn de onaanzienlijken van de wereld, de ‘kleinen’ die niet in tel zijn. Wie zulke niet-geachte boodschappers van een verkoeling voorziet juist vanwege het feit dat ze geminacht worden, krijgt van de Heer de versterkte verzekering – “voorwaar, Ik zeg u” – dat zijn loon hem niet zal ontgaan. Het gaat om het motief, niet om een goede daad uit medelijden of gewoon om goed te doen en daarbij te denken dat God daar wel tevreden mee zal zijn.
Een profeet spreekt het Woord van God, een rechtvaardige leeft het Woord van God, een kleine openbaart de gezindheid van het Woord van God. Deze drie personen met deze kenmerken worden door de wereld gehaat, vervolgd en niet meegeteld. Alle drie kenmerken hebben de grootste betekenis voor God, want het zijn de kenmerken van Zijn Zoon. Als Hij deze kenmerken bij discipelen ziet, wordt Hij herinnerd aan Zijn Zoon. Al die discipelen zullen daarvoor door Hem worden beloond, evenals zij die zich met deze discipelen vereenzelvigen.