1 De Heer leert en predikt
1 En het gebeurde toen Jezus had geëindigd aan Zijn twaalf discipelen bevelen te geven, dat Hij vandaar vertrok om te leren en te prediken in hun steden.
Dit hoofdstuk is een overgang van het getuigenis aan Israël naar een nieuwe stand van zaken die de Heer op het punt staat in te voeren. Die overgang begint met de geschiedenis van Johannes de doper in de gevangenis. Zoals Johannes in zijn dienst de Heer is vooruitgegaan, zo gaat hij Hem ook in Zijn verwerping vooruit. Wat met Johannes gebeurt, is een voorbode van wat de Heer zal ondergaan. Voordat het zover is, gaat de Heer door met leren en het prediken van het Woord. De uitzending van de twaalf betekent niet dat Hij nu met Zijn eigen dienst ophoudt.
2 - 6 De vraag van Johannes
2 Toen nu Johannes in de kerker de werken van de Christus hoorde, zond hij door middel van zijn discipelen [een vraag] en zei tot Hem: 3 Bent U Degene Die zou komen, of moeten wij een ander verwachten? 4 En Jezus antwoordde en zei tot hen: Gaat heen en bericht Johannes wat u hoort en ziet: 5 blinden kunnen weer zien en kreupelen lopen, melaatsen worden gereinigd en doven horen, doden worden opgewekt en aan armen wordt het evangelie verkondigd; 6 en gelukkig is hij die over Mij niet ten val komt!
Als Johannes in de gevangenis hoort wat Christus allemaal doet, komen er twijfels in zijn hart op. Ondanks zijn profetische gaven zijn er in zijn hart toch nog Joodse verwachtingen en voorstellingen gebleven. Daarom is het te begrijpen dat Johannes als hij alles hoort wat de Heer Jezus voor anderen doet, zich afvraagt waarom Hij Zijn wondermacht niet ten gunste van hem, Zijn voorloper, gebruikt. Christus is er, bevrijdt allerlei onwaardige personen van allerlei ziekten en plagen, maar vergeet hem, meent hij.
Dat brengt hem in verwarring en tot de vraag die hij door zijn discipelen laat stellen. Het zenden van zijn discipelen naar de Heer laat zien dat hij volledig vertrouwen heeft in het woord van de Heer als Profeet, maar dat hij onkundig is wat Zijn Persoon betreft.
Uit zijn vraag blijkt twijfel of Christus wel de beloofde en door hem aangekondigde Messias is. Zijn vraag komt voort uit een verkeerde voorstelling van de komst en de dienst van de Messias. Ook onze twijfels komen vaak voort uit een verkeerde voorstelling van de Heer en hoe Hij handelt. Wij stellen ons een bepaald patroon van handelen voor en raken in verwarring als het anders verloopt. We denken dan dat we God kunnen voorschrijven hoe Hij moet handelen, terwijl we Zijn plannen niet kennen of ze niet goed hebben geraadpleegd.
Er komt geen woord van verwijt over de lippen van de Heer. Vol liefde en genade beantwoordt Hij de vraag van Zijn voorloper. De discipelen van Johannes moeten hem maar gaan vertellen wat ze hebben gehoord (Zijn woord) en gezien (Zijn werken). Hij somt het voor hen op. Uit die opsomming blijkt dat Hij Zijn macht gebruikt om de nood van mensen te verlichten en niet om de bezettende macht, de Romeinen, te verjagen.
Nooit heeft Hij Zijn macht ten behoeve van Zichzelf gebruikt, maar altijd in genade en barmhartigheid voor anderen. Wat Hij doet en zegt, is de vervulling van de profetie van Jesaja 35 (Js 35:5-6). Aan Zijn daden kan men zien dat Hij de Messias is. Nergens in het Oude Testament worden de ogen van blinden geopend. Dat gebeurt pas als Hij hier is.
De Heer besluit Zijn antwoord voor Johannes met een zachte berisping. Hij noemt hen “gelukkig” die aan Zijn vernedering en het ontbreken van uiterlijke heerlijkheid geen aanstoot nemen en Hem daar niet om afwijzen. Dat is waarvoor Johannes gevaar loopt, hoewel hij zeker de Heer niet heeft afgewezen. Hij, “God geopenbaard in het vlees” (1Tm 3:16), is niet gekomen om de luister van het koningschap te zoeken, maar tot verlossing van lijdende mensen. Daaraan heeft Johannes niet gedacht.
7 - 11 Getuigenis over Johannes
7 Toen nu dezen weggingen, begon Jezus tot de menigten te zeggen over Johannes: Wat bent u in de woestijn gaan aanschouwen? Een riet door wind bewogen? 8 Maar wat bent u gaan zien? Een mens in zachte kleren gekleed? Zie, zij die de zachte kleren dragen, zijn in de huizen van de koningen. 9 Maar wat bent u gaan zien? Een profeet? Ja, zeg Ik u, zelfs meer dan een profeet. 10 Deze is het van wie geschreven staat: ‘Zie, Ik zend Mijn bode voor U uit, die Uw weg voor U heen zal bereiden’. 11 Voorwaar, Ik zeg u: onder hen die uit vrouwen geboren zijn, is geen grotere opgestaan dan Johannes de doper; maar de geringste in het koninkrijk der hemelen is groter dan hij.
Na Zijn woorden voor Johannes richt de Heer Zich tot de menigten over Johannes. Voor Johannes heeft de Heer woorden die zijn zwakke geloof tot steun zijn. Tot de menigten spreekt Hij over Johannes als een niet te evenaren profeet. Hij plaatst hem voor de menigten en houdt hun voor welke mening zij zich over hem hebben gevormd. Na zijn uiting van zwakheid zouden ze hem kunnen vergelijken met een riet dat door de wind wordt bewogen, een man zonder kracht. Het zou ook kunnen zijn dat Johannes op een andere manier niet aan hun verwachtingen beantwoordt en wel omdat hij wars is van alles wat groots en pralend is.
Of zouden er in de menigten ook zijn die in Johannes een profeet zien? De laatsten zijn het dichtst bij de waarheid, maar ze zijn er toch ook weer ver vandaan. Johannes is namelijk niet zomaar een profeet. Hij is een profeet die onmiddellijk als een heraut aan de komst van de Messias vooraf is gegaan om Hem als de komende Messias aan te kondigen. Niet alleen de Messias is door de profeten aangekondigd, maar ook Johannes de doper.
Over hem zegt Maleachi dat hij de engel of bode is “die voor Mij de weg bereiden zal” (Ml 3:1). Met “Mij” wordt de HEERE, Jahweh, bedoeld. De Heer Jezus zegt hier in Zijn aanhaling van dit vers: “Ik zend Mijn bode voor U uit.” Daardoor is duidelijk dat Hij de aangekondigde Jahweh is. Johannes is de bode die door Jahweh is uitgezonden om de weg van Jahweh Die als de Messias in nederigheid is gekomen voor te bereiden. Het bereiden van de weg wil zeggen het klaarmaken van de harten van de mensen om de Messias te ontvangen. Dat heeft hij gedaan door zijn prediking van berouw en bekering.
Gabriël heeft bij de aankondiging van zijn geboorte al van hem gezegd: “Want hij zal groot zijn voor het aangezicht van <de> Heer” (Lk 1:15a). Nu noemt de Heer hem de grootste die uit vrouwen geboren is vanwege zijn directe verbinding met de Messias omdat hij Zijn voorloper is en hij Hem heeft aangekondigd. Vanzelfsprekend is dat zonder rekening te houden met Hem Zelf. Hij vergelijkt Johannes niet met Zichzelf, maar met alle andere mensen die tot dat ogenblik geboren zijn.
Tegelijk zegt Hij erbij: “De geringste in het koninkrijk der hemelen is groter dan hij.” Dit betekent dat er na Johannes een nieuwe stand van zaken begint. Het verschil ligt niet in wat iemand in zichzelf is, maar in de positie die iemand inneemt. Het gaat om het koninkrijk der hemelen. Dat heeft Johannes aangekondigd, maar hij is er niet in gegaan, want het komt pas nadat de Heer Jezus is verworpen en is teruggekeerd naar de hemel. Het koninkrijk heeft zijn oorsprong in de hemel, maar zijn werksfeer is op aarde. Dat geldt nu en ook straks als Christus op aarde regeert.
Dat de “geringste” in het koninkrijk groter is dan Johannes de doper, heeft te maken met de verwerping van Christus en Zijn volbrachte werk. Dit werd in het Oude Testament niet gekend door de gelovigen. De “geringste” is bekleed met voorrechten die geen gelovige in het Oude Testament heeft bezeten. Dit heeft te maken met de waardering van God van het volbrachte werk van Zijn Zoon. Wie daarmee verbonden is – en dat geldt voor de leden van de gemeente van de levende God – krijgt die geweldige positie.
12 - 15 De dagen van Johannes de doper
12 Van de dagen nu van Johannes de doper tot nu toe wordt het koninkrijk der hemelen met geweld ingenomen, en geweldenaars rukken het weg. 13 Want alle profeten en de wet hebben tot op Johannes geprofeteerd. 14 En als u het wilt aannemen, hij is Elia die zou komen. 15 Wie oren heeft <om te horen>, laat hij horen.
Het koninkrijk der hemelen is door Johannes aangekondigd, maar het is niet aangebroken omdat de Koning van dat rijk niet is aangenomen. De prediking van Johannes en van de Heer Jezus heeft het verdorven hart van de mens geopenbaard en zijn zonde aan het licht gebracht. De mens en vooral de godsdienstige mens wil zich niet bekeren.
Het koninkrijk der hemelen heeft in deze tijd, de tijd van de verwerping van Christus, een andere gedaante. Nu Hij het koninkrijk niet openlijk heeft kunnen vestigen – hoewel dat in de toekomst zeker zal gebeuren –, is geweld nodig om het binnen te kunnen gaan. Het geweld of de kracht waardoor dit gebeurt, ligt in het geloof. Het betreft het geweld of de kracht van het geloof dat nodig is om het rijk binnen te gaan. Als het rijk in waarneembare, uiterlijke vorm openbaar is, is dat geweld van het geloof niet nodig.
Met Johannes wordt dan ook een periode afgesloten en wel de periode van alle profeten en de wet. In die hele periode is het koninkrijk der hemelen steeds weer aangekondigd. Dat is gebeurd in beloften die God telkens in de wet heeft gedaan en in de bevestiging van die beloften door de profeten die daar telkens naar hebben verwezen. In de wet zijn ook de grondbeginselen van het koninkrijk neergelegd, dat zijn de regels die in dat koninkrijk gelden en waarnaar wordt geregeerd.
Wat Johannes betreft, de Heer noemt hem “Elia die zou komen”. Maleachi heeft Elia aangekondigd (Ml 4:5). Elia is de profeet die Gods volk heeft teruggebracht naar de wet en daarmee de weg naar de zegen opende. Elia is de voorloper van Elisa, de man van de genade. Johannes is in geestelijk opzicht Elia. Hij heeft boete gepredikt om het volk klaar te maken voor het ontvangen van de Messias. Maar wie Johannes niet zag als de Elia die zou komen, bleef ook blind voor Hem Die door Johannes was aangekondigd. De Heer zegt dan ook: “Als u het wilt aannemen.” Er is geloof voor nodig om dat aan te nemen.
Dat heeft het volk als geheel niet gedaan. Daarom moet Elia nog eens komen. Dat gebeurt bij de komst van de twee getuigen in Jeruzalem in de eindtijd, van wie hij er een is (Op 11:3-6). Niet dat hij als persoon een van die getuigen is, maar dat een van die getuigen zijn kenmerken vertoont.
De boodschap van de Heer over Johannes kan alleen worden begrepen door hen die oren hebben om te horen, dat wil zeggen de aandachtig luisterende gelovige. De uitdrukking “wie oren heeft om te horen” wordt gebruikt als de massa is afgeweken en de individuele gelovige in de massa wordt aangesproken. De woorden van de Heer maken enerzijds het ongeloof van de menigte openbaar en anderzijds het geloof van een overblijfsel. Zijn woorden gaan aan de ongelovigen voorbij, terwijl de gelovige erdoor wordt bemoedigd.
16 - 19 Fluitspel en klaagliederen
16 Met wie echter zal Ik dit geslacht vergelijken? Het is gelijk aan kinderen die op de markten zitten en de anderen de woorden toeroepen: 17 Wij hebben voor jullie op de fluit gespeeld en jullie hebben niet gedanst; wij hebben klaagliederen gezongen en jullie hebben niet geweeklaagd. 18 Want Johannes is gekomen zonder te eten en te drinken, en zij zeggen: Een demon heeft hij. 19 De Zoon des mensen is gekomen en heeft gegeten en gedronken, en zij zeggen: Zie, een mens die een gulzigaard en wijndrinker is, een vriend van tollenaars en zondaars. En de wijsheid is gerechtvaardigd door haar werken.
De Heer vergelijkt het ongelovige geslacht met nukkige kinderen die er niet toe te bewegen zijn om te reageren op wat ze horen. Noch de aantrekkelijkheid van de genade, gekomen in Christus met Zijn welluidende tonen, noch de dreiging van de gerechtigheid, gekomen in Johannes met zijn klaagliederen, heeft enige invloed op hen. De oorzaak van hun passiviteit ligt in hun valse oordeel zowel over Johannes als over Hem.
Johannes is volgens hen bezeten, hij heeft een demon. Tot die uitspraak komen zij naar aanleiding van zijn sobere leefwijze, die trouwens zo geheel past bij zijn boodschap die hij heeft gebracht. Hun oordeel over de Heer Jezus Die als de Zoon des mensen niet vast maar gewoon eet en drinkt, is net zo dwaas. Ze lasteren over Hem dat Hij een gulzigaard en wijndrinker is. Dat doen ze omdat ze zelf vol vraatzucht en drankzucht zijn. Wel hebben ze er gelijk in dat Hij een vriend van tollenaars en zondaars is.
In alle werken die Hij doet, komt Zijn volmaakte wijsheid tot uiting. In Zijn omgang met tollenaars en zondaars wordt Zijn wijsheid gerechtvaardigd. Dat wijsheid gerechtvaardigd wordt, wil zeggen dat de wijsheid in het gelijk wordt gesteld door de manier waarop de wijsheid wordt gebruikt en in wat zij bewerkt.
20 - 24 ‘Wee’ over de steden van Galiléa
20 Toen begon Hij de steden waarin Zijn meeste krachten waren gebeurd, te verwijten dat zij zich niet hadden bekeerd: 21 Wee u, Chorazin, wee u, Bethsaïda, want als in Tyrus en Sidon de krachten waren gebeurd die in u zijn gebeurd, allang zouden zij zich in zak en as hebben bekeerd. 22 Ik zeg u evenwel: het zal voor Tyrus en Sidon draaglijker zijn in [de] dag van [het] oordeel dan voor u. 23 En u, Kapernaüm, zult u soms tot [de] hemel verhoogd worden? Tot [de] hades zult u worden neergestoten! Want als in Sodom de krachten waren gebeurd die in u zijn gebeurd, het zou tot op heden zijn gebleven. 24 Ik zeg u evenwel, dat het voor [het] land van Sodom draaglijker zal zijn in [de] dag van [het] oordeel dan voor u.
Als de Heer verwijten gaat maken, zijn die volkomen terecht. Het zal ieder mens die zich niet heeft bekeerd, verweten worden dat hij zich niet heeft bekeerd. Het zich niet bekeren getuigt van onwil. Het verwijt dat de een krijgt, kan wel zwaarder zijn dan het verwijt dat de ander krijgt. Dat heeft te maken met de mate van verwijtbaarheid. Een rechter die de wet overtreedt die hij moet toepassen, is schuldiger dan iemand die onwetend de wet overtreedt.
Zo is het met de steden waarin de Heer Jezus op de duidelijkste wijze heeft laten zien Wie Hij is. Als die steden ondanks de veelheid aan bewijzen Hem afwijzen, zijn zij schuldiger dan steden waarin Hij Zich niet op die wijze heeft geopenbaard. Ook die heidense steden zullen het oordeel krijgen dat zij door hun immorele gedrag verdienen. Toch zal het oordeel over hen lichter uitvallen dan het oordeel over de steden waar Christus zo’n duidelijk getuigenis van Zichzelf heeft gegeven en die Hem desondanks hebben verworpen.
We zouden ons kunnen afvragen waarom God dan aan de heidense steden die de Heer hier noemt niet een dergelijk getuigenis heeft gegeven, want dan zouden ze zich bekeerd hebben. Het antwoord is dat Tyrus en Sidon en Sodom en Gomorra naar de wijsheid van God een volmaakt bij hen passend getuigenis van Zijn openbaring hebben gehad. Zij hebben Gods getuigenis in de schepping gezien (Rm 1:19-20), maar zij hebben zich niet voor Hem gebogen. Zij hebben naar hun verdorven aard gehandeld en zich niets van Zijn openbaring in de schepping aangetrokken. Op grond van die verwerping van Gods getuigenis zullen ze geoordeeld worden. Zo wordt elk volk onderworpen aan een test van hun gehoorzaamheid aan God op een wijze die volkomen aansluit op hun verantwoordelijkheid.
Van Kapernaüm wordt nog iets speciaals gezegd. Die stad heeft van alle steden van Israël een nog groter voorrecht verworpen. De Heer Jezus heeft daar gewoond. Ze hebben Hem dagelijks meegemaakt. Door Zijn aanwezigheid is de stad tot de hemel verhoogd, want in de Zoon van God is de hemel tot hen gekomen. Maar ze zullen in werkelijkheid niet in de hemel komen. Het tegendeel is het geval. Ze zullen tot de hades worden neergestoten. Ze hebben niets gedaan met het enorme voorrecht dat God onder hen heeft gewoond. Het heeft geen enkel effect op hen gehad.
25 - 27 Ja Vader
25 In die tijd antwoordde Jezus en zei: Ik prijs U, Vader, Heer van de hemel en van de aarde, dat U deze dingen voor wijzen en verstandigen hebt verborgen en ze aan kleine kinderen hebt geopenbaard. 26 Ja Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor U. 27 Alles is Mij overgegeven door Mijn Vader; en niemand kent de Zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon, en hij aan wie de Zoon [Hem] wil openbaren.
Na het uitspreken van het ‘wee’ over de steden waarin Hij zo heeft gewerkt, zouden we kunnen denken dat de Heer ontmoedigd is. Zo heeft Hij Zich profetisch geuit in Jesaja 49 (Js 49:4). Het leek allemaal tevergeefs. We lezen ook Gods antwoord. Hij zegt dat het niet tevergeefs is, maar dat uit Zijn verwerping een grotere zegen zal voortkomen, niet alleen voor Israël, maar voor alle volken (Js 49:5-6). En hier lezen we het antwoord van de Heer op Zijn verwerping door het volk.
Hij prijst de Vader als de “Heer van de hemel en van de aarde”. Daarmee zegt Hij dat alles in de hemel en op de aarde onder Zijn gezag staat. Er is niets wat Hem uit de hand loopt, maar alles dient Zijn doel. Alleen de kleine kinderen, de gelovigen die geen hoge gedachten over zichzelf hebben, zien dat.
De wijzen en verstandigen van de wereld hebben daar geen enkel begrip van. Het is voor hen verborgen. Diepzinnige denkers, de wijzen, komen niet op het idee dat God op deze wijze Zijn plannen vervult. Zij zoeken oplossingen in de mens. Als de mens zich maar anders gaat gedragen, komt het wel goed, zo menen zij. Heldere denkers, de verstandigen, zoeken de oplossing in de omgeving, de natuur. Als ze de omgeving maar kunnen beïnvloeden, dan komt het wel goed, zo menen zij.
Voor de Vader is bij de diepzinnige en heldere denkers echter geen plaats, laat staan voor een “ja Vader”. En dat geeft nu juist de oplossing voor elke teleurstelling. In dit “ja Vader” horen we niet zozeer berusting, maar aanvaarding en volledige instemming. Het is geen vraag of het anders kan, maar de zekerheid dat het alleen zó goed is. Daarbij komt het bewustzijn van het welbehagen van de Vader. Hij handelt niet alleen goed, Hij handelt vanuit Zijn welbehagen, Zijn vreugde.
Door zo Zijn Vader te vertrouwen met het besef dat de Vader handelt vanuit en met het oog op Zijn welbehagen, ziet de Heer Jezus de hele omvang van de heerlijkheid die zal volgen op Zijn verwerping. De troon van Israël is Hem geweigerd, de Joden verwerpen Hem, de leidslieden verachten Hem. Maar wat krijgt Hij? “Alle dingen” – dat is veel meer dan wat aan David en Salomo is beloofd.
Hij wordt verworpen als Messias. Maar wat wordt openbaar? Dat Hij de eeuwige Zoon van de Vader is, Die door niemand dan alleen door de Vader ten volle wordt gekend. De beloften worden op dit moment niet vervuld. Maar wat doet Hij? Hij openbaart de Vader, want Hij kent de Vader. Die kennis wil Hij met de gelovigen delen. Hij brengt hen daardoor tot een diepere kennis van God dan vóór die tijd mogelijk was.
28 - 30 Komt tot Mij
28 Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast bent, en Ik zal u rust geven. 29 Neemt Mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en u zult rust vinden voor uw zielen; 30 want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht.
De Heer Jezus wil ons in de gemeenschap met Zijn Vader brengen. Hij wil de vermoeidheid en de lasten wegnemen die daarvoor de verhindering zijn. Mensen die vermoeid zijn door het leven in ellende en belast zijn door de zonden, op wie de last van de zonden zwaar drukt en die zich dat bewust zijn, mogen tot de Heer Jezus komen.
Dit woord richt Hij niet alleen tot de Joden, maar tot “allen”. Het genot van dit grote voorrecht is voor ieder die maar tot Hem komt. Hij maakt geen enkel voorbehoud. Aan allen die zo komen, geeft Hij rust, want Hij heeft de last van de zonden op Golgotha op Zich genomen. Zo neemt Hij de last van de zonden af van hen die discipelen van het koninkrijk worden en voert Hij ze in de gemeenschap met Zijn Vader in.
Maar er is meer. Wie eenmaal een discipel is, moet leren hoe het leven als discipel moet worden geleefd. Dat kan alleen geleerd worden van de Heer Jezus. Daarvoor moet het juk van de volle onderwerping aan de Vader worden opgenomen, zoals Hij dat heeft gedaan. Dat zien we als Hij de Vader zelfs prijst onder de grootste afwijzing. Dit drukt Hem niet terneer, maar Hij aanvaardt dit uit de hand van de Vader. Hij is zachtmoedig en nederig onder alle omstandigheden. Nooit heeft Hij de Vader enig verwijt gemaakt.
Wat ook de omstandigheden zijn, Hij neemt alles aan uit de hand van de Vader. Zijn onderwijs is daarop gebaseerd. Zij die komen, krijgen de openbaring van de Vader en leren in Hem hoe zij zich kunnen buigen onder wat de Vader op hun weg brengt. Ze leren hoe ze elke omstandigheid als komend uit Zijn hand kunnen aanvaarden.
Als het ons moeite kost het juk van de Heer Jezus te dragen, komt het omdat we niet nederig zijn. Als we opstandig reageren, komt dat omdat we niet zachtmoedig zijn. Telkens moeten we leren alles over te geven aan de Vader.
De genade laat het niet aan de mens over om te doen wat hij zelf wil. De genade stelt het hart, dat de genade aanneemt, in staat ernaar te verlangen om de wil van God te doen. Dan vindt de mens rust. De rust die de Heer geeft, is het gevolg van komen tot Hem en betreft de zondaar. De rust die gevonden wordt, is het gevolg van het volgen van de Heer en betreft de gelovige.
De Heer leert hen op een nieuwe wijze. Leren van Hem is ook kijken naar Hem en leren van de voorbeelden die Hij overvloedig geeft. Zachtmoedigheid en nederigheid van hart zijn nodig als er een plaats van afhankelijkheid moet worden ingenomen en bewaard.
Rust voor de ziel is al door Jeremia voorgesteld als het resultaat van een trouwe wandel op de oude paden (Jr 6:16), maar in die rust is geen mens ingegaan. De enige weg tot rust voor de ziel wordt nu door de Zoon bekendgemaakt. Die rust krijgt iemand die het juk wil dragen dat Hij aanbiedt. Zijn juk staat tegenover het zware en drukkende juk van de wet. Zijn juk is niet knellend, maar zacht, en Zijn last is niet drukkend, maar licht. Hij helpt dragen.