1 - 2 De wijzen uit het oosten
1 Toen nu Jezus was geboren in Bethlehem in Judéa, in [de] dagen van koning Herodes, zie, wijzen uit [het] oosten kwamen naar Jeruzalem 2 en zeiden: Waar is de Koning der Joden Die geboren is? Want wij hebben Zijn ster gezien in het oosten en zijn gekomen om Hem te huldigen.
Koning Herodes is aan de macht. Dat geeft aan wat voor tijd het is in Israël als de Heer Jezus wordt geboren. Herodes is het zinnebeeld van de mens die alleen zijn eigen eer zoekt, een beeld van de antichrist, die zich macht aanmatigt. Bij de tweede komst van de Heer Jezus, Zijn wederkomst in macht en majesteit, zal deze valse koning, de antichrist, op de troon zitten en door Hem worden geoordeeld.
De geboorte van Christus is aan Israël als geheel voorbijgegaan. Het volk heeft Hem niet verwacht. God zorgt er echter voor dat Hij wordt gehuldigd. Daarvoor gebruikt hij mensen uit de heidenen die uit een ver land komen. We hebben Gods aandacht voor de heidenen in dit evangelie, dat toch speciaal voor de Joden is geschreven, ook al gezien in het geslachtsregister. Daarin worden twee heidense vrouwen genoemd: Rachab en Ruth.
De wijzen denken dat Jeruzalem de plaats is waar de Koning is geboren. Daar zal Hij wel regeren, maar daar is Hij niet geboren. God leidt de wijzen. Daarvoor gebruikt Hij verschillende middelen waarbij duidelijk wordt dat alles Hem ten dienste staat. Hij gebruikt een ster, een jaloerse Herodes, gevoelloze godsdienstige leiders en de Schrift.
God heeft aan de wijzen de ster, “Zijn” ster, dat is de ster van Christus, laten zien, die zou opgaan: “Er zal een ster uit Jakob opkomen” (Nm 24:17). Zij ondernemen de lange reis om de geboren Koning der Joden te huldigen. Uit wat zij doen, blijkt hun wijsheid.
3 - 8 Reactie van Herodes
3 Toen nu koning Herodes dit hoorde, werd hij ontsteld en heel Jeruzalem met hem; 4 en hij liet alle overpriesters en schriftgeleerden van het volk bijeenkomen en deed bij hen navraag waar de Christus geboren zou worden. 5 En zij zeiden tot hem: In Bethlehem in Judéa; want zo is er geschreven door de profeet: 6 ‘En u, Bethlehem, land van Juda, bent zeker niet [de] geringste onder de vorsten van Juda; want uit u zal een Leidsman voortkomen, Die Mijn volk Israël zal hoeden’. 7 Toen riep Herodes in het geheim de wijzen en onderzocht bij hen nauwkeurig de tijd van het verschijnen van de ster; 8 en hij zond hen naar Bethlehem en zei: Gaat heen en vraagt nauwkeurig naar het Kind; en als u Het vindt, bericht het mij, opdat ik ook kom om Het te huldigen.
Herodes ziet een bedreiging van zijn positie in wat hij hoort over een geboren Koning. Dat is begrijpelijk bij deze goddeloze koning. Maar niet alleen Herodes is ontsteld, heel Jeruzalem is met hem ontsteld. In plaats van gejubel is er ontsteltenis als ze van Zijn geboorte horen! Hun hele houding is afwijzend. De godsdienstige leiders hebben hun keus gemaakt. Zij staan aan de zijde van Herodes, niet aan de kant van Christus. De geboren Koning is een ongewenste indringer en niet de vervulling van een gekoesterde hoop. De Messias is nog een Baby. Hij heeft nog niets gedaan. Toch voelen ze dat Zijn komst een verstoring van hun genoegens zal betekenen.
Allen die in Jeruzalem wonen, zijn de nakomelingen van hen die eens uit Babel naar Israël zijn teruggekeerd. Zij zouden toch hebben moeten uitzien naar de Messias. Maar de Heiland is ruim een jaar onder hen en ze hebben het niet gemerkt omdat hun hart niet naar Hem uitgaat.
Herodes laat “alle overpriesters en schriftgeleerden”, de godsdienstige leiders, bij zich komen en vraagt waar de Christus – in het Hebreeuws Messias; de betekenis van beide woorden is ‘gezalfde’ – geboren zou worden. Het is de eerste kennismaking in dit evangelie met de overpriesters en schriftgeleerden. Hier zijn ze nog onverschillig, maar die onverschilligheid zal uitgroeien tot haat naarmate de Heer Zijn werk in Israël doet.
De leiders weten de vraag onmiddellijk en precies te beantwoorden. Ze kennen de Schrift, althans wat de letter betreft, en gebruiken die alleen als een informatieverschaffer. Wat ze weten, stellen ze in dienst van de tegenstander. Aan de hand van de Schrift vertellen ze Herodes de weg. Zelf weigeren ze die weg ook maar één stap te gaan hoewel die weg naar het Bethlehem van hun profeet loopt. Terwijl de wijzen zijn gekomen om de Messias te huldigen, spannen zij samen met Herodes die het plan heeft om de Koning te doden.
Nadat de wijzen door de ster zijn geleid, worden ze nu geleid door het Woord. De leidslieden wijzen de plaats van de geboorte van de Messias aan door aan te halen wat de profeet Micha heeft gezegd (Mi 5:1). Micha spreekt over Hem als een Heerser Die tegelijk Zijn volk zal hoeden, dus een Herder zal zijn. De beide aspecten van deze prachtige combinatie komen alleen in Gods Zoon volkomen tot hun recht (vgl. 1Kr 11:2).
Herodes weet nu de plaats van de geboorte, maar hij wil meer informatie om zijn moorddadige plannen zo effectief mogelijk uit te voeren. Leugenachtig onderzoekt hij daarom bij de wijzen het verloop van de geboorte. Vervolgens zendt hij hen naar Bethlehem en wordt zo onbedoeld een wegwijzer naar het Kind. Wel wil hij dat ze, als ze het Kind hebben gevonden, hem dat komen vertellen. Hij vraagt hun dat met de huichelachtige mededeling dat hij het Kind ook wil huldigen.
9 - 12 De wijzen bij het Kind
9 Zij nu hoorden de koning aan en gingen weg; en zie, de ster die zij in het oosten hadden gezien, ging voor hen uit, totdat zij kwam en boven de plaats bleef staan waar het Kind was. 10 Toen zij nu de ster zagen, verheugden zij zich met zeer grote vreugde. 11 En toen zij het huis waren binnengegaan, zagen zij het Kind met Maria, Zijn moeder, en zij vielen neer en huldigden Het; en zij openden hun schatten en boden Het geschenken aan: goud, wierook en mirre. 12 En toen zij in een droom een Goddelijke aanwijzing ontvangen hadden om niet naar Herodes terug te keren, vertrokken zij langs een andere weg naar hun land.
Zonder een woord tegen Herodes te zeggen gaan de wijzen weg. Als ze buiten zijn, zien ze weer de ster die ze hebben gezien op het moment van de geboorte van de Heer Jezus. Die ster heeft hen ertoe gebracht op weg te gaan, maar de ster heeft hen niet onderweg geleid. De ster gaat hen nu voor tot bij de plaats waar de Heer Jezus is. Het zien van de ster veroorzaakt grote vreugde bij hen. God zorgt altijd voor leiding bij allen die wandelen naar het licht dat zij hebben, al is dat nog zo gering. Het aanwezige en toegevoegde licht leidt altijd naar Christus en geeft grote vreugde.
Ze komen in een huis en niet in een stal (vgl. Lk 2:7). Dit is ook een aanwijzing dat er geruime tijd is verstreken sinds de geboorte van de Heer Jezus. Ze zien ”het Kind met Maria, Zijn moeder” en aanbidden het Kind. Maria is geen voorwerp van aanbidding. De schatten die ze hebben meegenomen, worden geopend. Ze bieden het Kind geschenken aan. Deze geschenken passen bij dit Kind en wijzen symbolisch op de heerlijkheid van Zijn Persoon en op de uitnemendheid en het einde van Zijn leven op aarde. Het goud stelt Zijn Goddelijke heerlijkheid voor. De wierook is de welriekende geur die van Zijn leven uitgaat naar Zijn omgeving en omhooggaat naar God. De mirre spreekt van het lijden en de dood die Hij zal ondergaan.
Christus wordt gevonden in een huis. We kunnen dit toepassen op Gods huis in deze tijd, dat is de gemeente van God (1Tm 3:15). De Geest leidt mensen die Hem zoeken altijd naar de gemeente. Daar alleen is Hij te vinden. Daar is Hij het voorwerp van aanbidding. De wijzen vertegenwoordigen de volken. Christus is “de hoop van de heerlijkheid” voor de volken (Ko 1:27). Dit tafereel ziet ook op de tijd na de gemeente, wanneer de volken komen om Hem te eren (Ps 72:11).
Na hun eerbetoon aan de geboren Koning der Joden krijgen de wijzen een aanwijzing van God om niet naar Herodes terug te keren. Ook nu laten ze zich leiden door wat God zegt. Daarom gaan ze niet weer via Jeruzalem, maar keren langs een andere weg naar hun land terug.
13 - 18 Vlucht naar Egypte
13 Toen zij nu waren vertrokken, zie, een engel van [de] Heer verscheen in een droom aan Jozef en zei: Sta op, neem het Kind en Zijn moeder mee en vlucht naar Egypte, en wees daar totdat ik het u zeg; want Herodes zal het Kind zoeken om het om te brengen. 14 En hij stond op, nam het Kind en Zijn moeder ‘s nachts mee en vertrok naar Egypte. 15 En hij was daar tot de dood van Herodes; opdat vervuld werd wat door [de] Heer gesproken is door middel van de profeet, die zei: ’Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen’. 16 Toen werd Herodes, daar hij zag dat hij door de wijzen was misleid, zeer toornig; en hij zond [knechten] en doodde alle jongens die in Bethlehem en in het hele gebied daarvan waren, van twee jaar en daaronder, overeenkomstig de tijd die hij bij de wijzen nauwkeurig onderzocht had. 17 Toen werd vervuld wat gesproken is door de profeet Jeremia, die zei: 18 ‘Een stem is in Rama gehoord, geween en veel geklaag: Rachel die haar kinderen beweende, en zij wilde niet getroost worden, omdat zij niet [meer] zijn’.
Jozef krijgt van God – weer in een droom (vers 13; Mt 1:20) – de opdracht om naar Egypte te vluchten. Daar moet hij blijven ”totdat Ik het u zeg”. Dit is een belangrijke mededeling voor iedere gelovige. Het houdt in dat hij pas moet handelen als God iets zegt. Jozef is hier steeds de persoon aan wie God Zijn opdrachten geeft.
Jozef is gehoorzaam en doet direct, in dezelfde nacht, wat God tegen hem heeft gezegd. Zo moet de Heer Jezus, als Hij nog maar een Baby is, al vluchten. Engelen, die Zijn geboorte hebben aangekondigd, vormen geen escorte om Hem te beschermen. Hij is hier in nederigheid. Nooit heeft Hij Zijn macht gebruikt om Zichzelf tegen kwaad te beschermen. Hij vlucht of Hij verbergt Zich. Hij neemt hierin geen bijzondere plaats in te midden van de mensenkinderen, maar deelt in hun algemene lot. Hij ondergaat elke vernedering, want Hij wil niet dat Zijn volk iets lijdt zonder dat Hij daarin deelt.
Pas als Herodes is gestorven, keert Jozef terug. Hij daagt het gevaar niet uit. En als hij terugkeert, wordt weer een profetisch woord vervuld. Weer zien we hoe God de vijand gebruikt om Zijn Woord te vervullen. God weet het handelen van de mens en Zijn eigen handelen, handelingen die zo tegengesteld zijn aan elkaar, met elkaar te verbinden tot vervulling van Zijn plannen. Dit is een grote bemoediging voor allen die Hem toebehoren.
Het profetisch woord is een aanhaling uit Hosea. Het is een woord dat Hosea heeft gesproken met het oog op Israël en de roeping van dat volk uit de slavernij in Egypte. God noemt Israël “Mijn zoon” (Hs 11:1; Ex 4:22-23). Mattheüs past het nu toe op de Heer Jezus. Dat maakt duidelijk dat Christus Zijn geschiedenis op aarde wil beginnen waar Zijn volk is begonnen. Hij vereenzelvigt Zich met hen.
Maar hoe verschillend is Zijn weg van die van hen. Waar het volk in zijn roeping als zoon heeft gefaald, zal Christus volmaakt aan die roeping beantwoorden. Zo wordt Hij in Jesaja 49 de ware Knecht en in Johannes 15 de ware wijnstok – posities waarin Israël eens is geweest, maar niet in overeenstemming daarmee heeft geleefd. Hij is het ware Israël. In ruimere zin begint Hij de geschiedenis van de eerste mens, dat is van de hele mensheid, opnieuw. Hij doet dat als de tweede Mens en als de laatste Adam (1Ko 15:45-47) in verbinding met God.
Herodes wordt woest als hij merkt dat hij door de wijzen is misleid. In hem herkennen we de draak die het mannelijk Kind zoekt om het te verslinden (Op 12:3-5). Zijn haat tegenover de geboren Koning uit zich in een vreselijke moordpartij. Onschuldige kinderen vallen ten prooi aan de haat die zich tegen Christus richt. Hier zien we dat de geringste verbinding met een Christus Die aanwezig is, de satan actief maakt in zijn haat. De kinderen van twee jaar en jonger lijken zozeer op Hem, dat zij delen in het lot dat Hem wordt toegedacht. God voorkomt niet dat Herodes een kindermoordenaar wordt. Al die jonge kinderen worden ervoor bewaard op te groeien en later met het volk de Heer Jezus te vermoorden. Zij zijn in de hemel.
Met zijn slachtpartij vervult Herodes een woord van de profeet Jeremia (Jr 31:15). Groot is de smart vanwege de dood van deze kinderen. De kinderen worden aan Rachel toegerekend, de vrouw van Jakob, de moeder van Jozef en Benjamin. Zij is ontroostbaar vanwege dit verlies. Het lijkt alles voorbij. Maar het loopt God niet uit de hand. Hij houdt Zijn beschermende hand over Hem door en in Wie al Zijn beloften aan Zijn volk in vervulling zullen gaan.
In de toekomst, tijdens de grote verdrukking, zullen ook velen worden omgebracht die met Hem verbonden zijn en zal er ook grote rouw zijn. Dan verschijnt de Heer Jezus en brengt uitredding en voert Zijn volk in de zegen.
19 - 23 Terug in Israël
19 Toen nu Herodes was gestorven, zie, een engel van [de] Heer verscheen in een droom aan Jozef in Egypte 20 en zei: Sta op, neem het Kind en Zijn moeder mee en ga naar het land Israël; want zij die het Kind naar het leven stonden, zijn gestorven. 21 En hij stond op, nam het Kind en Zijn moeder mee en kwam in het land Israël. 22 Toen hij echter hoorde dat Archelaüs koning over Judéa was in de plaats van zijn vader Herodes, was hij bang daarheen te gaan; en toen hij een Goddelijke aanwijzing in een droom ontvangen had, vertrok hij naar de streken van Galiléa, 23 en kwam en woonde in een stad, Nazareth geheten; opdat vervuld werd wat gesproken is door de profeten dat Hij Nazoreeër zou worden genoemd.
Als Herodes, de kindermoordenaar, is gestorven, krijgt Jozef in een nieuwe droom de opdracht terug te gaan naar Israël. God bemoedigt hem door tegen hem te zeggen dat zij, die uit waren op de dood van het Kind, gestorven zijn (vgl. Ex 4:19). Het land wordt door God “het land Israël” genoemd, want Hij heeft de draad er weer mee opgenomen door het te bezoeken. Deze naam herinnert aan de door God gegeven beloften.
Zoals steeds gehoorzaamt Jozef ook nu weer direct. Maar als hij hoort wie de opvolger van Herodes is, wordt hij bang. Dan komt God in een nieuwe droom aan zijn angst tegemoet met een nieuwe aanwijzing. God komt ook ons in onze zwakheden tegemoet als wij niet op het niveau van Zijn gedachten zijn. Deze nieuwe aanwijzing sluit aan bij Zijn Woord en dient tot vervulling ervan, want Jozef gaat met de Heer Jezus en Maria in Nazareth wonen, dat in de streken van Galiléa ligt.
Nu staat nergens in de profeten dat Christus in Nazareth zou gaan wonen. Meerdere profeten hebben er echter wel over gesproken dat Hij veracht zou worden. Dat is met het wonen in Nazareth vanaf het begin in vervulling gegaan. Na de verworpen Koning – Hij moest vluchten – is Hij nu de Verachte door te gaan wonen in de meest verachte stad in de meest verachte provincie (Jh 1:47).
Door in Nazareth te gaan wonen zal Hij Nazoreeër worden genoemd. Dit woord is afgeleid van het Hebreeuwse woord nezer dat ‘spruit’ of ‘scheut’ betekent. Dit is het woord dat de profeet Jesaja voor de Messias gebruikt om daarmee Zijn geboorte als Nakomeling van Isaï, dus als de ware David, aan te kondigen (Js 11:1). Ook in die zin is Zijn wonen in Nazareth een vervulling van wat door de profeten is gesproken.