1 - 8 De Heer is opgestaan!
1 Laat op de sabbat nu, tegen het aanbreken van de eerste dag van de week, kwam Maria Magdalena en de andere Maria om het graf te bezien. 2 En zie, er kwam een grote aardbeving, want een engel van [de] Heer daalde neer uit [de] hemel, trad toe en wentelde de steen af en ging daarop zitten. 3 Zijn gedaante nu was als een bliksem en zijn kleding wit als sneeuw. 4 Uit bangheid voor hem nu beefden de wachters en werden als doden. 5 De engel antwoordde echter en zei tot de vrouwen: Weest ú niet bang, want ik weet dat u Jezus, de Gekruisigde zoekt. 6 Hij is hier niet, want Hij is opgewekt zoals Hij heeft gezegd. Komt hier, ziet de plaats waar <de Heer> gelegen heeft. 7 En gaat vlug heen en zegt Zijn discipelen: Hij is opgewekt <van de doden>, en zie, Hij gaat u voor naar Galiléa; daar zult u Hem zien. Zie, ik heb het u gezegd. 8 En zij gingen vlug weg van het graf, met vrees en grote blijdschap, en liepen snel om het Zijn discipelen te berichten.
De twee Maria’s wijken niet van de Heer. Ze willen zijn waar Hij is. Daarom komen ze om het graf, Zijn graf, te bezien. Ze doen dat op de avond van de zaterdag, de sabbat, als naar de Joodse tijdrekening – waarbij een dag om zes uur in de avond begint – de sabbat is afgelopen. Als de vrouwen daar zo staan, lijkt alles afgelopen, voorbij.
Dan, vroeg in de morgen van de zondag, gebeurt het grote wonder van de opstanding van de Heer Jezus. Die geweldige gebeurtenis gaat gepaard met een reactie van de aarde in de vorm van een grote aardbeving. Er komt een engel uit de hemel op aarde. Hij loopt naar het graf, wentelt de steen weg die de opening afdicht en gaat daarop zitten, als het ware om daardoor te voorkomen dat iemand hem weer terug zal rollen.
Aardse machten hadden het graf verzegeld (Mt 27:66), een veel hogere hemelse macht verbreekt dat valse zegel. De engel wordt als het ware het nieuwe zegel op de steen voor de nieuwe situatie door erop te gaan zitten. Niemand kan hem terugrollen voordat er een afdoende getuigenis is gegeven van de opstanding van Christus. Dat getuigenis zal worden gegeven door mensen die het lege graf hebben gezien. Christus heeft het graf al verlaten voordat de steen werd weggerold. Het wegrollen is niet gebeurd om Hem eruit te laten, maar om mensen erin te laten, opdat ze kunnen zien dat Hij niet meer in het graf is.
De gedaante van de engel straalt het oordeel en de reinheid van de hemel uit. Het effect van zijn verschijning op de soldaten die het graf bewaken, is dat hun heldhaftigheid verandert in doodsangst. Ze verstijven van schrik. Wat ze nu meemaken, bestaat in hun wereld niet. Toch maken ze het mee, want wat voor hen niet bestaat, is werkelijkheid. Ieder mens die alleen gelooft in wat hij kan zien, zal eens door deze angst worden overvallen als hij oog in oog komt te staan met de Rechter van levenden en doden.
Ook de vrouwen zijn bang geworden, maar de engel spreekt tot hen de vertroostende woorden: “Weest ú niet bang.” Vervolgens vertelt hij dat hij weet dat zij niet tot de vijanden van de Heer Jezus behoren, maar dat ze hier zijn om Hem te zoeken. De engel spreekt over “Jezus, de Gekruisigde”, waarmee hij verwijst naar de Heer zoals ze Hem voor het laatst hebben gezien en zoals Hij in hun gedachten verder leeft. Hij heeft een goede boodschap voor hen, namelijk dat Hij is opgewekt, zoals Hij dat ook Zelf heeft gezegd. Ze hadden het kunnen weten. Dan nodigt hij hen uit in het graf te zien naar de plaats waar “de Heer” gelegen heeft. Ze zijn er getuigen van geweest dat Hij daar werd gelegd (Mt 27:59-61).
Dan geeft de engel hun de opdracht om dit blijde nieuws aan Zijn discipelen te vertellen. Ze moeten erbij zeggen dat zij Hem in Galiléa zullen zien, want daarheen is Hij hen voorgegaan. Van de discipelen wordt, net als vóór Zijn dood, gevraagd dat zij Hem ook nu zullen volgen. Ook is Hem volgen de voorwaarde om Hem te zien. De engel benadrukt zijn woorden door tegen hen te zeggen dat hij, de boodschapper van God uit de hemel, het hun heeft gezegd. Ze dromen niet.
De vrouwen reageren direct. Nog bang vanwege de indrukwekkende verschijning van de engel en tegelijk heel blij vertrekken ze vlug van het graf en gaan snel naar de discipelen van de Heer om hun dit prachtige bericht te brengen.
9 - 10 Verschijning aan de vrouwen
9 En <terwijl zij heengingen om het Zijn discipelen te berichten,> zie, Jezus ontmoette hen en zei: Gegroet! Zij nu kwamen naar Hem toe, grepen Zijn voeten en huldigden Hem. 10 Toen zei Jezus tot hen: Weest niet bang; gaat heen, bericht Mijn broeders dat zij moeten weggaan naar Galiléa, en daar zullen zij Mij zien.
Terwijl de vrouwen onderweg zijn om de discipelen te vertellen dat de Heer is opgestaan en waar ze Hem kunnen zien, verschijnt de Heer aan hen. Het is “Jezus”, want Hij is Dezelfde als voor Zijn dood. Ze herkennen Hem direct. Ze vallen voor Hem neer en grijpen Zijn voeten die zo lieflijk zijn omdat Hij de vreugdebode is Die behoudenis verkondigt (Js 52:7). Ze brengen Hem hulde, Hij heeft de dood overwonnen en alle verwachting van de mensen die Hem ter dood hebben gebracht, beschaamd. Hun geloof is niet tevergeefs geweest.
Ook de Heer spreekt het woord “weest niet bang” tot hen en herhaalt wat de engel heeft gezegd. Alleen sprak de engel over “Zijn discipelen”, terwijl de Heer spreekt over “Mijn broeders”. Dit is een prachtige uitdrukking van de nieuwe verhouding die in genade door Zijn werk aan het kruis en Zijn opstanding tot stand is gekomen.
11 - 15 Het bedrog van de overpriesters
11 Terwijl zij nu heengingen, zie, enigen van de wacht kwamen in de stad en berichtten aan de overpriesters alles wat er was gebeurd. 12 En nadat zij waren bijeengekomen met de oudsten en hadden beraadslaagd, gaven zij de soldaten veel geld en zij zeiden: 13 Zegt: Zijn discipelen zijn ‘s nachts gekomen en hebben Hem gestolen terwijl wij sliepen. 14 En als dit de stadhouder ter ore komt, zullen wij hem overtuigen en maken dat u zonder zorg bent. 15 Zij nu namen [het] geld en deden zoals hun geleerd was. En dit woord is bij [de] Joden verbreid tot op <de dag van> heden.
Niet alleen de vrouwen zijn van het graf weggegaan met een boodschap voor anderen van wat zij hebben gezien en gehoord. Ook enkele wachters gaan van het graf weg met een bericht over wat er is gebeurd. Alleen gaan zij niet naar de discipelen, maar naar Jeruzalem waar ze de overpriesters opzoeken om aan hen hun belevenissen te vertellen.
Wat de soldaten vertellen, is voor de overpriesters en oudsten een streep door de rekening. Ze overleggen hoe ze dit nieuwe probleem moeten oplossen. Zoals zoveel duistere zaken met geld in de doofpot worden gestopt, zo nemen ook zij hun toevlucht tot omkoping van de getuigen. Judas gaven ze slechts dertig zilverlingen voor het overleveren van de Heer Jezus, maar aan de soldaten geven zij “veel geld” om een leugen over Zijn opstanding te verspreiden.
Ze schrijven de soldaten voor wat ze moeten zeggen als er vragen komen. De waarheid mag nooit bekend raken. De leugen moet heersen. Zo handelen deze verdorven lieden die Gods waarheid aan Gods volk zouden moeten leren. Ze garanderen de soldaten zelfs dat ze de stadhouder zullen overtuigen dat de soldaten niets anders dan de waarheid spreken. Dit is het leugenachtige getuigenis dat de leiders van Gods volk de heidenen voorhouden. Hoe groot is hun verantwoordelijkheid voor dit afschuwelijke, door en door leugenachtige getuigenis.
De leiders weten wat voor man Pilatus is en ook de soldaten weten dat. Pilatus is even gemakkelijk om te kopen als zij. Als de soldaten horen dat ze niet bang hoeven te zijn voor Pilatus, nemen ze dat ook gewoon aan. De soldaten zijn ook mensen zonder geweten die alles doen voor geld. Ze doen wat hun is geleerd en verbreiden de leugen die er bij de Joden goed ingaat. Ook de Joden willen niet met de waarheid worden geconfronteerd en blijven liever volharden in het geloof in de leugen. Hoe groot zal de ontnuchtering zijn van allen die bij deze leugen betrokken zijn op het moment dat ze Hem zullen zien Die zij hebben doorstoken en hebben verloochend nadat Hij was opgestaan.
16 - 20 De zendingsopdracht
16 De elf discipelen nu gingen naar Galiléa, naar de berg waar Jezus hen had ontboden. 17 En toen zij Hem zagen, huldigden zij <Hem>, maar sommigen twijfelden. 18 En Jezus kwam naar hen toe en sprak tot hen de woorden: Mij is gegeven alle macht in hemel en op <de> aarde. 19 Gaat dan heen, maakt alle volken tot discipelen, hen dopend tot de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest en hen lerend te bewaren alles wat Ik u heb geboden. 20 En zie, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding van de eeuw.
De vrouwen hebben de boodschap overgebracht. Daarop gaan “de elf discipelen” – Judas is er niet meer – naar de berg in Galiléa waarvan de Heer gezegd heeft dat Hij hen daar zal ontmoeten. Als de elf Hem zien, blijkt er onderscheid in geloof bij de discipelen te zijn. Er zijn er die direct overtuigd zijn dat het de Heer is. Er zijn ook sommigen die twijfelen. De Schrift noemt geen namen van de twijfelaars, opdat we voor onszelf nagaan of wij er misschien ook bij zouden kunnen horen. Zien wij Hem altijd en huldigen wij Hem voortdurend?
De Heer blijft niet als een ongenaakbare en verhevene staan. Hij nadert tot hen. Hij blijft de Dienende Die tegemoetkomt aan hun behoeften. Dan spreekt Hij woorden die Zijn opperheerschappij over het heelal aangeven. In hemel en op aarde, in beide sferen, oefent Hij alle macht uit en is er niets wat niet aan Hem onderworpen is.
Vanuit dit gezag over alle dingen geeft Hij Zijn discipelen de opdracht om discipelen te maken. Die opdracht is nu niet beperkt tot de verloren schapen van het huis van Israël (Mt 10:5-6), maar strekt zich uit tot alle volken. Discipelen worden gemaakt door hen te dopen. De doop is hier de doop in de Naam van de drie-enige God. Om een echte discipel te zijn is er ook onderwijs nodig. Ook dat moeten zij geven aan hen die zij hebben gedoopt.
De Heer besluit Zijn opdracht – en dit hele bijbelboek – met een woord van grote bemoediging: “En zie, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding van de eeuw.” Dit woord is door de eeuwen heen voor talloze gelovigen tot enorme steun geweest. Het geloof in dit woord is door tallozen ervaren tijdens de moeilijkste momenten en in de donkerste perioden van het leven die het deel zijn van iedere gelovige.
Dit woord is de naklank van dit bijbelboek. Het volgt ieder die in trouw aan de opdracht van de Heer bezig is met de verkondiging van het evangelie door de Persoon voor te stellen om Wie het in het evangelie gaat: Jezus Christus, de gestorven en opgestane Heer.