1 - 4 Johannes de doper
1 In die dagen nu trad Johannes de doper op en predikte in de woestijn van Judéa 2 en zei: Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. 3 Want deze is het van wie gesproken is door de profeet Jesaja, die zei: ‘Stem van een roepende in de woestijn: Bereidt de weg van [de] Heer, maakt Zijn paden recht’. 4 Hij nu, Johannes, droeg een kleed van kameelhaar en een leren gordel om zijn lendenen; en zijn voedsel was sprinkhanen en wilde honing.
Zonder enige inleiding verschijnt Johannes de doper op het toneel. Hij komt met het geluid van de voetstappen van zijn Heer achter zich. Johannes woont in de woestijn en predikt in de woestijn, verwijderd van het woongebied van de mensen. Dat brengt duidelijk tot uitdrukking hoe God denkt over Jeruzalem, de heilige stad, waar de priesters dienstdoen. Johannes trekt zich van dit alles terug. Hij heeft er geen deel aan.
De uitdrukking “koninkrijk der hemelen” komt uit het Oude Testament. In het Nieuwe Testament komt deze uitdrukking alleen in dit evangelie voor. Mattheüs gebruikt hem ruim dertig keer. Johannes de doper gebruikt deze uitdrukking zonder enige uitleg. Zijn hoorders en de lezers van dit evangelie zijn ermee vertrouwd uit het boek Daniël. Zo spreekt Daniël tot Nebukadnezar over de God van de hemel Die een koninkrijk zal oprichten dat nooit zal worden vernietigd, dat is het koninkrijk der hemelen (Dn 2:44).
Andere uitdrukkingen zijn: koninkrijk van God, koninkrijk van de Vader, koninkrijk van de Zoon des mensen, koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde, het eeuwig koninkrijk. Ze verwijzen allemaal naar de regering van God, naar “de dagen dat de hemel boven de aarde staat” (Dt 11:21), dat zijn de dagen wanneer “de [God van] de hemel de Heerser is” (Dn 4:26).
Zoals gezegd, is Mattheüs van de vier evangelisten de enige die de uitdrukking ‘koninkrijk der hemelen’ gebruikt. De andere evangelisten spreken steeds over het ‘koninkrijk van God’. Het betreft hetzelfde koninkrijk, maar met een verschillend accent. Bij het ‘koninkrijk der hemelen’ ligt de nadruk op de regering over de aarde naar hemelse normen straks in het vrederijk. Bij het ‘koninkrijk van God’ wordt niet alleen aan een rijk op aarde gedacht, maar ook aan de heerschappij van de Heer Jezus over de harten van Zijn onderdanen nu. Het koninkrijk der hemelen ziet meer op de uiterlijke regering. Het koninkrijk van God ziet meer op de innerlijke regering.
Johannes kondigt het koninkrijk aan als “nabij gekomen” omdat de Koning er is (vgl. Lk 17:21). Israël verwerpt zijn Koning echter. Daardoor krijgt het koninkrijk een verborgen karakter. Daarover spreekt de Heer in Mattheüs 13. In zijn prediking kondigt Johannes het koninkrijk der hemelen aan. Maar voordat het echt kan komen, moet er eerst bekering zijn.
Met zijn persoon wordt vervuld wat is voorzegd door Jesaja (Js 40:3). Johannes noemt zichzelf slechts “een stem”, dat wil zeggen dat zijn persoon er niet toe doet. Tevens maakt de aanhaling duidelijk dat het om een Ander gaat Die het werk zal doen. In de profetie van Jesaja gaat het om Jahweh. Mattheüs past dit hier toe op de Heer Jezus. Het is een van de vele bewijzen dat de Heer Jezus Jahweh, de God van het verbond, is.
Wat het uiterlijk van Johannes betreft, passen zijn kleding en zijn voedsel bij zijn prediking. Het is eenvoudige kleding en eenvoudig voedsel. Ook lijken ze te verwijzen naar het feit dat hij niets van mensen aanneemt. De nadrukkelijke vermelding van het materiaal van zijn kleding en gordel lijkt erop te wijzen dat hij die niet van mensen heeft gekregen. Ze komen uit de natuur, de schepping, evenals zijn voedsel. Hij gaat zijn weg in alle opzichten los van mensen vanwege hun zondige toestand en in afhankelijkheid van God.
5 - 6 De doop van Johannes
5 Toen liepen Jeruzalem en heel Judéa en de hele omstreek van de Jordaan uit naar hem toe 6 en zij werden door hem gedoopt in de rivier de Jordaan, terwijl zij hun zonden beleden.
Johannes predikt buiten het godsdienstige centrum van die dagen, Jeruzalem. De kracht van God is echter met Johannes op een wijze dat de mensen naar hem toestromen. Menigten komen overal vandaan naar hem toe. Ze worden aangetrokken door zijn prediking die toch radicaal is. De mensen zoeken naar de zin van hun leven. Die vinden ze niet in het godsdienstige centrum Jeruzalem, maar ook niet op het platteland. De boodschap van Johannes biedt hoop.
De doop die Johannes verricht, is niet de christelijke doop. Door de christelijke doop wordt een discipel toegevoegd aan een gestorven Christus. Na de doop volgt de christen een verworpen Christus. De doop van Johannes voegt mensen toe aan een op aarde levende Messias. Zijn doop is verbonden met de komst van de Messias Die de troon zal bestijgen en het koninkrijk zal vestigen. De Heer Jezus voegt Zich door Zich te laten dopen bij dit gezelschap (vers 13).
7 - 10 Prediking van Johannes
7 Toen hij echter zag dat velen van de farizeeën en sadduceeën tot zijn doop kwamen, zei hij tot hen: Adderengebroed, wie heeft u een aanwijzing gegeven om de komende toorn te ontvluchten? 8 Brengt dan vrucht voort, de bekering waardig; 9 en denkt niet dat u bij uzelf kunt zeggen: Wij hebben Abraham tot vader! Want ik zeg u, dat God uit deze stenen Abraham kinderen kan verwekken. 10 En de bijl ligt al aan de wortel van de bomen; elke boom dan die geen goede vrucht voortbrengt, wordt omgehakt en in [het] vuur geworpen.
Ook de godsdienstige leiders, dat zijn de farizeeën en sadduceeën, komen tot de doop van Johannes. De farizeeën zijn orthodox. Zij voegen toe aan het Woord van God. Zij zijn het meest invloedrijk en willen wat zij als waarheid zien, krachtig vasthouden. De sadduceeën zijn vrijzinnig. Zij breken het Woord van God af en geloven alleen wat ze kunnen beredeneren. Johannes scheert hen over één kam als hij hen adderengebroed noemt.
De godsdienstige leiders zien de enorme kracht van de prediking van Johannes en ook hoe menigten naar hem toe gaan. Daar willen ze niet buiten blijven. Ze menen er deel aan te kunnen hebben zonder bekering. Het gaat hun alleen om hun eigen voornaamheid. Ze willen hun invloed op de menigten blijven houden.
Johannes wil hen niet dopen. Hij doorziet hun doortrapte bedoelingen. Door hen ‘adderengebroed’ te noemen verklaart hij ronduit dat zij nakomelingen van de duivel zijn. Hij vraagt hun hoe ze erbij komen om de komende toorn te ontvluchten. Deze vraag moet hun geweten raken, zodat ze werkelijk tot bekering zullen komen.
Johannes verklaart niet hoe een zondaar gered kan worden of hoe God zonden kwijtscheldt. Hij wijst er alleen op dat iemand die zegt met God in verbinding te staan, dit moet bewijzen door daden te tonen die bij God passen. Als er waarachtig en levend geloof is, zal dat uit de werken blijken (Jk 2:14).
Hij houdt hun voor dat ze ook niet hoeven te wijzen op hun afstamming van Abraham, want dat is volkomen zinloos. God kijkt niet naar onze ouders of voorouders, maar naar ons hart. Niet onze afkomst telt voor Hem, maar of we met berouw over onze zonden naar de Heer Jezus zijn gegaan. God kan leven geven aan dode stenen. Dat heeft Hij in geestelijke zin ook gedaan, want de gelovigen worden “levende stenen” genoemd (1Pt 2:5).
De godsdienstige leiders moeten goed bedenken dat het oordeel dichtbij is. De bijl van het oordeel zal binnenkort de boom van hun hoogmoed, waaraan geen enkele vrucht voor God is, omhakken. Daarna zal die boom in het vuur van de hel worden geworpen waardoor ze voor eeuwig gescheiden zullen zijn van de God aan Wie ze nooit deel hebben gehad.
11 - 12 Johannes kondigt Christus aan
11 Ik doop u wel met water tot bekering; maar Hij Die na mij komt, is sterker dan ik, Wiens sandalen ik niet waard ben te dragen; Hij zal u dopen met [de] Heilige Geest en vuur; 12 Zijn wan is in Zijn hand en Hij zal Zijn dorsvloer door en door zuiveren en Zijn tarwe in de schuur samenbrengen, maar het kaf met onuitblusbaar vuur verbranden.
In zijn aankondiging van de Sterke geeft Johannes aan dat er tussen Degene Die na hem komt en hem geen vergelijking is. Johannes maakt zichzelf tot niets en Christus alles. In Zijn tegenwoordigheid voelt Johannes zich niets. Het gaat er niet om dat hij zich niet bij Christus op zijn gemak zou voelen, maar de heerlijkheid van Christus is zo groot voor hem, dat hij zelf in het niet verdwijnt. De wandel van Christus is zoveel verhevener dan zijn wandel. Hij waagt het niet zijn wandel met die van Christus te vergelijken.
Ook het werk van Christus is zoveel verhevener dan zijn werk. Hij doopt met water, maar Christus zal hen dopen met de Heilige Geest en vuur. De doop met de Heilige Geest en de doop met vuur zijn twee verschillende dingen die op twee verschillende tijdstippen zullen gebeuren. De doop met de Heilige Geest heeft te maken met de eerste komst van de Heer Jezus op aarde, met Zijn volbrachte werk op het kruis en Zijn verheerlijking in de hemel. De doop met vuur heeft te maken met Zijn tweede komst op aarde, als Hij komt om te oordelen. Tussen beide komsten ligt de genadetijd.
Beide gebeurtenissen geven de grote kenmerken aan van de beide komsten van Christus. De doop met de Heilige Geest is de kracht van Gods zegen met het oog op het koninkrijk der hemelen zoals het nu, in de genadetijd, is. De doop met vuur zal het koninkrijk der hemelen vergezellen als Christus terugkomt om Zijn rijk in majesteit op aarde te vestigen.
De komst van Christus zal scheiding teweegbrengen tussen wie van Hem zijn, “Zijn tarwe”, en wie niet van Hem zijn, “het kaf”. Het beeld van de dorsvloer wordt gebruikt. Daar wordt met de wan het kaf van het koren gescheiden. Daardoor vindt volkomen zuivering plaats. De tarwe is een beeld van de gelovigen. Zij hebben Christus aangenomen en Hij is hun leven. Het kaf is een beeld van de ongelovigen. Hij zal Zijn ‘tarwe’ dopen met de Heilige Geest en het ‘kaf’ zal Hij dopen met vuur. Dit zal voor Israël vervuld worden bij het begin van het vrederijk. Een voorvervulling van de doop met de Heilige Geest heeft op de Pinksterdag plaatsgevonden. Daardoor is de gemeente ontstaan.
13 - 17 De doop van de Heer Jezus
13 Toen kwam Jezus uit Galiléa naar de Jordaan tot Johannes om door hem gedoopt te worden. 14 Johannes hield Hem echter tegen en zei: Ik heb nodig door U gedoopt te worden, en U komt tot mij? 15 Jezus antwoordde echter en zei tot hem: Laat [Mij] nu [begaan]; want zo past het ons alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij Hem [begaan]. 16 Nadat nu Jezus was gedoopt, steeg Hij terstond op uit het water; en zie, de hemelen werden <Hem> geopend, en Hij zag <de> Geest van God neerdalen als een duif <en> op Zich komen; 17 en zie, een stem uit de hemelen zei: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik welbehagen heb gevonden.
Hier vinden we het eerste openbare optreden van de Heer Jezus. Over de tijd tussen Zijn geboorte en Zijn eerste openbare optreden zegt de Schrift niet veel. Alleen Lukas vermeldt iets over Hem als Hij twaalf jaar is (Lk 2:41-52). Daar blijkt dat Hij in de dingen van Zijn Vader is en aan Zijn aardse ouders onderdanig. Dit kenmerkt Hem, Die God openbaart aan de mensen en tegelijk op volmaakte wijze de Mens aan God voorstelt. Hij leeft, ook in de jaren vóór Zijn openbare optreden, zoals God heeft bedoeld dat de mens zal leven. In Hem is het woord waarheid dat God welbehagen in de mens heeft en wel in die Mens.
De Heer Jezus komt tot Johannes om door hem gedoopt te worden. De doop is de deur waardoor Hij als de Herder naar binnen moet gaan om Zijn dienstwerk te gaan beginnen (Jh 10:2). Hij komt niet uit Jeruzalem. Daar heeft Hij, net als Johannes, nooit gewoond. Hij wil gedoopt worden om Zich te voegen bij hen die door de doop hebben aangegeven naar Hem uit te zien. Door Zijn doop erkent Hij hen als Zijn volk.
Johannes voelt zich onwaardig om deze handeling aan Christus te verrichten. Hij wil dat het andersom gebeurt. De Heer wijst hem zachtmoedig terecht. Dit moet gebeuren. Johannes moet Hem laten begaan. In Zijn genade verbindt Hij Johannes met Zichzelf als Hij zegt: “Zo past het ons.” Hij zegt daarmee: ‘In het volbrengen van de wil van God heb Ik Mijn deel en jij het jouwe.’
Als de Heer Jezus Zich laat dopen, is dat om “alle gerechtigheid” te vervullen, dat wil zeggen om te doen wat recht is en dat in alle opzichten waarin God dat van Hem vraagt. Als het volk zich laat dopen, is dat onder belijdenis van hun ongerechtigheid. De Heer Jezus heeft geen zonden te belijden. Hij kan zeggen: “Wie van u overtuigt Mij van zonde?” (Jh 8:46). Maar omdat Hij Zijn plaats als Mens heeft ingenomen, is het gepast dat Hij Zich een maakt met de vromen die op deze wijze hun plaats voor God innemen. Hij doet dat in genade, zoals Hij alles in genade doet. Hij vervult zo “alle” gerechtigheid en niet alleen wat de wet eist.
Als Christus opstijgt uit het water, vindt de eerste grote openbaring van de Goddelijke drie-eenheid plaats. Nooit eerder is de hemel opengegaan om Gods welbehagen te laten horen over iets of iemand op aarde. Nu is dat wel zo. Ook voor ons is de hemel nu open, de voorhang is gescheurd. Wij zijn verzegeld en gezalfd net als Hij (2Ko 1:21). De Vader erkent ons ook als zonen van Zijn welbehagen. De Heer Jezus is dit in Zijn eigen kracht en recht, wij zijn in de verhouding als zonen tot de Vader gekomen door genade en de verlossing die dé Zoon tot stand heeft gebracht.
De hemel gaat open boven Hem. Dat is niet om Hem daar een voorwerp te geven, zoals bij Stéfanus het geval was (Hd 7:55-57). Hij is Zelf het Voorwerp van de geopende hemel. Als de hemel opengaat, is het altijd om Hem te vertonen en te verheerlijken (Jh 1:52; Op 19:11).
Dan horen we het wonderbare getuigenis van God de Vader: “Deze is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik welbehagen heb gevonden.” Dit getuigenis is het gevolg van het vervullen door Christus van alle gerechtigheid in het water van de Jordaan. Tegelijk is het Gods jaloersheid voor de eer van Zijn Zoon. Hij wil niet dat op enige manier de ongepaste gedachte bij de omstanders zou opkomen dat de Heer Jezus een mens is zoals allen die zich hebben laten dopen. Hij is de unieke, zondeloze Zoon van God.
Dat Hij Zoon van David en Zoon van Abraham is (Mt 1:1), spreekt van wat Hij officieel is. Dat staat in verbinding met de heerlijkheid van de troon en de zekerheid van de beloften. Hij is ook de Zoon van de maagd (Mt 1:21), het Nageslacht van de vrouw (Gn 3:15). Zo staat Hij in verbinding met het menselijke geslacht. Maar de stem van de Vader proclameert Hem als Zijn geliefde Zoon, het voorwerp van Zijn bijzondere welbehagen.
Hij is de Zoon in Zijn Mensheid met het uitdrukkelijke voornemen om door Zijn dood anderen in die heilige verbinding met de Vader te brengen om met Hem te delen in de liefde van de Vader. Hier is een Mens op aarde, verzegeld door de Vader, Die ons laat zien wat de plaats van de christen vandaag op aarde is.
Er zijn vier zegeningen die wij hebben gekregen omdat wij met de Heer Jezus verbonden zijn. Wat voor ons zegeningen zijn, was altijd al bij Hem aanwezig. Die zegeningen mogen wij met Hem delen vanwege Wie Hij voor God is en op grond van de verlossing die Hij door Zijn werk op het kruis voor ons heeft bewerkt:
1. De hemel is voor ons geopend.
2. De Heilige Geest is ons gegeven.
3. We hebben deel gekregen aan het zoonschap.
4. We zijn voorwerpen van het welbehagen van de Vader.