Inleiding
In Deuteronomium 2-3 maakt God Zijn volk duidelijk wat wel het land is en wat het niet is. Ze moeten Gods wegen en voorzienigheid met bepaalde landen respecteren. Andere landen hebben ze in bezit moeten nemen en beginnen te erven. Maar ook de landen die ze zijn begonnen te erven, zijn nog niet het eigenlijke land. In Deuteronomium 4 worden de conclusies getrokken uit de lessen van het verleden. Nu moeten er duidelijke afspraken gemaakt worden tussen God en het volk. Daarom begint Mozes dit hoofdstuk in vers 1 met ”nu dan“.
Het aardse volk, Israël, is een afspiegeling van het hemelse volk, de gemeente. De gelovige van de gemeente vindt in de geschiedenis van Israël veel lessen over het leven op aarde en de zegeningen in de hemel. Het gaat om de zegeningen van het land als beeld voor de christen om gelukkig te leven in gemeenschap met God, waarbij centraal staat waar Gods hart naar uit gaat. Alles wat het land ons te bieden heeft, is samen te vatten in alles wat voor Gods hart werkelijk en eeuwig belangrijk is.
De afspraken die gemaakt worden, zijn de grondregels om te genieten van wat het land voor ons heeft. Die grondregels komen in Deuteronomium 4-11 aan de orde. Ze zijn samen te vatten in ‘wet’ en ‘verbond’. De wet is: God liefhebben boven alles en je naaste als jezelf: “Meester, wat is [het] grote gebod in de wet? Hij nu zei tot hem: ‘U zult [de] Heer, uw God, liefhebben met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand’. Dit is het grote en eerste gebod. [Het] tweede nu, daaraan gelijk: ‘U zult uw naaste liefhebben als uzelf’” (Mt 22:36-39).
Nu zijn wij, gelovigen die tot de gemeente behoren, “niet onder [de] wet, maar onder [de] genade” (Rm 6:14). Dat wil echter niet zeggen dat ons leven niet gebaseerd is op gehoorzaamheid. De kennis van de waarheid dat we niet onder de wet, maar onder de genade zijn, heeft geen enkele betekenis als we niet hebben geleerd wat het betekent om de geboden van de Heer Jezus te hebben en te bewaren.
Onder ‘de geboden van de Heer Jezus’ mogen we niet verstaan wat God gegeven heeft in de wet. Ze gaan veel verder. Nergens in de wet wordt bijvoorbeeld van een mens gevraagd zijn leven af te leggen. Dit gebod heeft de Heer Jezus wel van de Vader ontvangen: “Daarom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik mijn leven afleg, opdat Ik het weer neem. … Dit gebod heb Ik van mijn Vader ontvangen” (Jh 10:17,18b). Hetzelfde geldt voor de gelovige die de Heer Jezus als zijn leven heeft ontvangen: “Hieraan hebben wij de liefde gekend, dat Hij zijn leven voor ons heeft afgelegd; ook wij behoren het leven voor de broeders af te leggen” (1Jh 3:16).
De geboden van de Heer Jezus zijn van een ander karakter. Het is het verlangen van het nieuwe leven van de gelovige om alles te doen wat Hij zegt, of Hij dat nu uitdrukkelijk beveelt of dat Hij Zijn wens bekendmaakt. Wie Hem liefheeft, bewaart Zijn geboden en Zijn woord (Jh 14:21,23). Dan komen de Vader en de Zoon en maken woning bij zo iemand. Dat wil, met eerbied gezegd, zeggen dat Zij Zich daar thuis voelen. Dat is gemeenschap.
Het verbond, zowel het oude als het nieuwe, is niet met de gemeente gesloten, maar met Israël (Hb 8:8,13). Het nieuwe verbond is gegrond op het bloed van de Heer Jezus. Waarmee de gemeente wel te maken heeft, is met het bloed van het nieuwe verbond. Daarom staat de instelling van het avondmaal ook in de eerste brief aan de Korinthiërs (1Ko 11:23-26) en niet alleen in de evangeliën. De apostelen zijn “dienaars van het nieuwe verbond” (2Ko 3:6). Zij spreken niet alleen over de gemeente, maar wijzen ook op de toekomst van Israël. Dat de term ‘verbond’ ook in verbinding met de gemeente wordt gebruikt, laat tevens zien dat de betrekkingen die God met ons aanknoopt ook aan voorwaarden onderworpen zijn.
1 - 5 Luisteren en doen
1 Nu dan, Israël, luister naar de verordeningen en de bepalingen die ik u leer te doen; opdat u leeft en u het land dat de HEERE, de God van uw vaderen, u geeft, binnengaat en in bezit neemt. 2 U mag aan het woord dat ik u gebied, niets toevoegen en er [ook] niets van afdoen, opdat u de geboden van de HEERE, uw God, die ik u gebied, in acht neemt. 3 Uw ogen hebben gezien wat de HEERE gedaan heeft vanwege Baäl-Peor: dat de HEERE, uw God, iedereen die achter Baäl-Peor aan ging, uit uw midden weggevaagd heeft. 4 U daarentegen, die zich aan de HEERE, uw God, vastgehouden hebt, bent heden allemaal [nog] in leven. 5 Zie, ik heb u de verordeningen en bepalingen geleerd, zoals de HEERE, mijn God, mij geboden heeft; om zo te handelen in het midden van het land waarin u zult komen om het in bezit te nemen.
Met de woorden “nu dan, Israël” waarmee Mozes begint, sluit hij aan op de herinnering aan de weg die God met Zijn volk is gegaan. Hij gaat de geschiedenis nu gebruiken als een aansporing tot het gehoorzaam vervullen van hun plicht. Het woord “luister” houdt in het ter harte nemen en doen. Dit is de voorwaarde om vervolgens de zegen van het land te genieten.
Het onderwijs dat Mozes gaat geven, heeft als doel het echte leven in het land te leven. Het leven in zijn volheid, zoals God bedoeld heeft voor Zijn volk, wordt pas echt genoten als er naar Zijn verordeningen en bepalingen wordt geluisterd. Met verordeningen wordt alles bedoeld wat God heeft gezegd met betrekking tot het dienen van Hem. De bepalingen zijn alle besluiten met betrekking tot burgerlijke zaken, alles wat de onderlinge omgang van de leden van Gods volk betreft. De twee uitdrukkingen omvatten de hele wet van God. Wat God zegt, is afdoende om ons leven te beschermen en het bezit en het genot van het land te garanderen.
Mozes spreekt eerst van ”opdat u leeft”, en vervolgens “en u het land … binnengaat en in bezit neemt”. Dat geldt ook voor ons. Als het Woord van Christus rijkelijk in ons woont, beleven we het hoogste genot van het leven uit God en het leven met God en met elkaar. Dan zal heel ons leven tot eer van God zijn en zullen we Hem prijzen: “Laat het Woord van Christus rijkelijk in u wonen, terwijl u in alle wijsheid elkaar leert en terechtwijst met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen [en] in <de> genade zingt in uw harten voor God. En al wat u doet, in woord of in werk, [doet] alles in [de] Naam van de Heer Jezus, terwijl u God [de] Vader door Hem dankt” (Ko 3:16-17).
De verordeningen en bepalingen bevatten geen voorwaarden hoe je een gelovige kunt worden, maar hoe je als gelovige de zegeningen kunt genieten. Nog voordat Mozes Gods geboden gaat geven, wijst hij in de eerste plaats op het gevaar van toevoegen of afdoen aan Gods geboden (vers 2; Op 22:18-19; Dt 12:32; Sp 30:5-6; Jr 26:2; Mt 5:19). Ze hebben geen aanvullende regels of aanwijzingen nodig en niets ervan is overbodig.
We kunnen Gods geboden alleen onderhouden door ze te nemen zoals Hij ze gegeven heeft. De farizeeën voegen hun eigen geboden aan de wet toe, zij zijn de ritualisten van hun dagen. De sadduceeën doen van de wet af wat ze niet verstandelijk kunnen beredeneren. Zij zijn de rationalisten van hun dagen. Ook wij lopen voortdurend het gevaar om aan Gods Woord toe te voegen of ervan af te doen.
In de tweede plaats herinnert Mozes direct al aan het begin van dit onderwijs aan Baäl-Peor (Nm 25:1-9; Ps 106:28,39; Hs 9:10). Dit is ook veelzeggend. Bij Baäl-Peor heeft het volk zich naar lichaam en geest met de Moabieten verbonden en ontucht gepleegd. Dat hebben ze gedaan op advies van Bileam (Nm 31:16). Gods oordeel is daarover gekomen. Dit hebben ze onlangs nog met ‘eigen ogen’ gezien. Mozes illustreert hiermee de gevolgen van ongehoorzaamheid en gehoorzaamheid aan Gods geboden.
In Openbaring 2 lezen we over “de leer van Bileam” (Op 2:14). Die leer houdt de verbinding tussen de wereld en Gods volk in. In onze dagen zien we dat overal waar met allerlei fraaie smoezen de wereld binnen de muren van de kerk wordt gehaald. Een sterk voorbeeld is het nemen van bepaalde beslissingen in de kerk door te stemmen en een zaak te aanvaarden bij meerderheid van stemmen. De Schrift is niet langer norm, maar de meeste stemmen.
Het dienen van God laat zich niet verbinden met het gebruik van de methoden van de wereld. Allen die menen dat dit wel mogelijk is, gaan te gronde. De keus wordt door Mozes in zijn consequenties voorgesteld. Het is een waarschuwing voor de generatie die voor hem staat. Die generatie staat levend voor hem omdat zij zich aan de HEERE hebben vastgehouden. Wie zich aan de HEERE vasthoudt, houdt zich vast aan het leven. Dan – maar ook alleen dan – kan het leven in zijn rijkste vorm geleefd worden. In dat leven werkt de Geest. God heeft niet te doen met de generatie van het vlees, maar met de generatie van de Geest.
Mozes geeft aan het volk door wat de HEERE, zijn God, hem geboden heeft. Hij is een type van de Heer Jezus als de grote Leraar Die de woorden van God spreekt. Het is wijsheid naar Hem te luisteren.
6 - 8 Gods volk en de andere volken
6 Neem ze in acht en doe ze; want dat zal uw wijsheid en uw inzicht zijn voor de ogen van de volken, die al deze verordeningen horen zullen en zullen zeggen: Werkelijk, dit grote volk is een wijs en verstandig volk! 7 Want welk groot volk is er waar de goden zo dicht bij zijn als de HEERE, onze God, [bij ons is], altijd als wij tot Hem roepen? 8 En welk groot volk is er dat [zulke] rechtvaardige verordeningen en bepalingen heeft als heel deze wet, die ik u heden voorhoud?
Werkelijke wijsheid en verstand worden gevonden in een leven dat wordt geleefd naar de normen van God. God heeft die bekendgemaakt in Zijn Woord. Dat Woord heeft Hij Zijn volk gegeven. Het bezit van dat Woord maakt het grote verschil met de wereld om Gods volk heen. Niet hun welvaart of militaire macht, maar een leven naar de verordeningen en bepalingen van Gods Woord onderscheidt Gods volk van de wereld. Als ze gehoorzaam zijn, zullen ze de jaloersheid van alle volken opwekken.
De brief aan de Kolossenzen begint met een gebed om wijsheid en geestelijk inzicht die nodig zijn om de zegeningen van het land te kunnen genieten: “Daarom houden ook wij, van de dag af dat wij ervan gehoord hebben, niet op voor u te bidden en te vragen, dat u vervuld mag worden met de kennis van Zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk inzicht” (Ko 1:9). Het ware leven is “met Christus verborgen in God” (Ko 3:3). Zich daarnaar uitstrekken, daarmee bezig zijn (Ko 3:1) is ware wijsheid en inzicht, want in Hem zijn “al de schatten van de wijsheid en kennis verborgen” (Ko 2:3).
Als we zo in Gods Woord lezen en steeds meer ontdekken van Christus, in Wie al onze zegeningen vervat zijn, zullen we wandelen “in wijsheid tegenover hen die buiten zijn” (Ko 4:5). Zo zegt Mozes dat tegen het volk. Hun luisteren naar de geboden van God zal een getuigenis zijn tegenover de volken om hen heen (vgl. 1Kn 10:4-5). Het ware recht wortelt in God. Als Zijn volk dat handhaaft, wordt Hij daardoor zichtbaar. Hij wordt geëerd. Deze eer komt ook op het volk. Zij die Gods Woord groot maken, zullen er zelf door groot gemaakt worden.
Mozes houdt het volk voor hoe dicht de HEERE bij hen is. Hij is zo dichtbij, dat Hij hen hoort als zij roepen. Er is een werkelijke relatie. Beseft het volk het wel? Beseffen wij het wel? En God geeft antwoord. Zijn antwoord op welke vraag ook, hebben we in Zijn Woord. Daar wijst Mozes dan ook vervolgens op. Vol overtuiging spreekt hij over de ongeëvenaarde rechtvaardigheid van Gods wetten (Ps 147:19-20).
Zijn wij, ben ik, daar volledig en diep van overtuigd? Als er geen overtuiging is van de waarheid van Gods Woord, lezen we er niet in. Als we er wel in lezen zonder die overtuiging, doen we dat zonder het besef dat de levende en liefdevolle God tot ons spreekt. “Zijn geboden zijn niet zwaar” (1Jh 5:3), dat wil zeggen voor het nieuwe leven. Het zijn de beste en rechtvaardigste geboden. De grondslag is de liefde. Hij is Zijn volk zo nabij en wij zijn zo dicht bij Hem gebracht.
We moeten leren ”niet als onwijzen maar als wijzen” te wandelen (Ef 5:15). Dat leren we onder andere door ons met de brief aan de Efeziërs bezig te houden. Daardoor ontvangen we wijsheid en inzicht. Wijsheid is niet te vinden in geleerdheid en wetenschap, in een opleiding in de wereld, maar in de school van God. Ware wijsheid is niet te leren uit een boekje, maar doen we op in de oefenschool van God.
9 - 14 De HEERE laat Zijn woorden horen
9 Alleen, wees op uw hoede en neem uzelf zeer in acht! Anders vergeet u de dingen die uw ogen gezien hebben, en anders wijken ze uit uw hart alle dagen van uw leven. U moet ze uw kinderen en uw kleinkinderen bekendmaken: 10 Op de dag dat u voor het aangezicht van de HEERE, uw God, stond, bij de Horeb, zei de HEERE tegen mij: Roep het volk voor Mij bijeen, dan zal Ik hun Mijn woorden laten horen, die zij moeten leren, om Mij te vrezen, alle dagen dat zij op de aardbodem zullen leven, en die zij [ook] hun kinderen moeten leren. 11 Toen kwam u naar voren en stond onder aan de berg, terwijl de berg brandde van vuur, tot in het hart van de hemel. Er was duisternis en [er waren] donkere wolken. 12 En de HEERE sprak tot u vanuit het midden van het vuur; het geluid van de woorden hoorde u, maar een gestalte zag u niet, [er was] alleen een stem. 13 Hij maakte u Zijn verbond bekend, dat Hij u beval te doen, de Tien Woorden, en Hij schreef ze op twee stenen tafelen. 14 En mij gebood de HEERE in die tijd om u verordeningen en bepalingen te leren, om die te doen in het land waar u naartoe trekt om het in bezit te nemen.
Altijd is er het gevaar dat de dingen die we hebben meegemaakt en die grote indruk op ons hebben gemaakt, toch weer door ons worden vergeten. Mozes dringt erop aan dat Gods volk in hun hart zal bewaren wat God van Zichzelf aan hen heeft laten zien. Gods openbaring wijkt uit ons hart als we toelaten dat andere dingen ons hart vullen.
Het doorgeven aan onze kinderen en kleinkinderen van de dingen die we van God hebben gezien, is een opdracht en tevens een middel waardoor we ook zelf telkens herinnerd worden aan Hem. In dit boek ligt de nadruk niet zozeer op de priesterdienst of godsdienstig leiderschap, maar meer op de ouders die voor de geestelijke vorming van hun kinderen verantwoordelijk zijn.
Mozes herinnert aan de dag, dat het volk bij de Horeb heeft gestaan “voor het aangezicht van de HEERE, uw God”. Hij spreekt tot hen die toen onder de twintig waren, maar het geldt ook voor hen, die nog in de lendenen van hun vaderen waren en tijdens de woestijnreis geboren zijn. God heeft hem toen het volk laten samenroepen om het Zijn woorden te laten horen. God heeft hun daardoor willen leren Hem te eerbiedigen zolang ze op aarde leven. Ook nu leert God ons, Zijn volk, de gemeente, door Zijn Woord hoe we Hem kunnen eren.
De berg stond in vuur. Het is geen vuur dat is neergedaald op een ontrouw volk om het te verteren. Het is een vuur dat “tot in het hart van de hemel” oplaaide. Het vuur is een symbool van het oordeel. Het hart van de hemel is de Heer Jezus. Hier zien we in beeld dat het vuur van Gods oordeel is gekomen op de Enige Die dat vuur niet heeft verdiend. God heeft het vuur gezonden in de beenderen van de Heer Jezus (Kl 1:13), het hart van de hemel.
Vanuit het midden van het vuur spreekt God. God neemt de grondslag in die Hij heeft gevonden in het oordeel dat Zijn Zoon heeft getroffen. Vanuit die plaats, die rechtvaardige grondslag, spreekt Hij tot Zijn volk. Maar God spreekt niet alleen, Hij schrijft ook. Gods schrijven is een volmaakte weergave van Zijn spreken. Zo heeft Hij Zijn volk voorzien van wat het nodig heeft om de volle zegen in bezit te nemen en te houden.
15 - 20 Verbod enige afgod te maken
15 U moet, omwille van uw leven, zeer op uw hoede zijn – u hebt immers geen enkele gestalte gezien op de dag dat de HEERE bij de Horeb tot u sprak vanuit het midden van het vuur – 16 dat u niet verderfelijk handelt en voor u een beeld maakt, de afbeelding van enig afgodsbeeld, de vorm van een man of vrouw, 17 de vorm van enig dier dat op het land [leeft], de vorm van enige gevleugelde vogel die door de lucht vliegt, 18 de vorm van iets wat op de aardbodem kruipt, [of] de vorm van enige vis die in het water onder de aarde [leeft]. 19 [Pas er ook voor op] dat u uw ogen niet opslaat naar de hemel, en de zon, de maan en de sterren ziet, heel het leger aan de hemel, en u laat verleiden om u voor hen neer te buigen en hen te dienen. De HEERE, uw God, heeft hen aan al de volken onder de hele hemel toebedeeld, 20 maar ú heeft de HEERE genomen en uit de ijzeroven, uit Egypte geleid, om voor Hem tot een erfvolk te zijn, zoals het op deze dag is.
Voor de tweede keer dringt Mozes erop aan op hun hoede te zijn (vers 15; vers 9), nu om niet verderfelijk te handelen door een afbeelding van God te maken. Hoe zouden ze God moeten uitbeelden? Ze hebben immers Zijn gelijkenis niet gezien, maar alleen Zijn stem gehoord. Als ze het wel zouden doen, zouden ze iets uit de schepping moeten nemen. Er is niets tegen de dingen in de schepping. Maar iets wat geschapen is, losmaken van de schepping en dat maken tot een voorwerp van aanbidding, is afgoderij.
Mozes somt op wat allemaal misbruikt kan worden. Hij begint met het hoogste in de schepping op aarde, man en vrouw, en daalt af tot de laagste soort van schepselen, naar het voorbeeld waarvan een gesneden beeld gemaakt kan worden. Ook rechtstreekse aanbidding van hemellichamen als een boven de aarde verheven vorm van aanbidding is een gruwel voor God.
De mens komt er gemakkelijk toe hemellichamen te aanbidden. Ze maken grote indruk door hun hoogte, hun glans en hun betekenis voor het leven op aarde, terwijl aan Hem Die ze gemaakt heeft, niet wordt gedacht. Talloos zijn de zonaanbidders, maar gering in aantal zijn de ware aanbidders van de Vader die Hem aanbidden in geest en waarheid (Jh 4:23). Elke vorm van afgoderij is een grote belediging van Hem en een groot bedrog voor de afgodendienaar zelf.
Het volk van God is een verlost volk. God heeft Zijn volk verlost, opdat het Zijn eigen volk zal zijn. Hij heeft het bevrijd uit “de ijzeroven, uit Egypte”. Een ijzeroven wordt zo heet mogelijk gestookt om het metaal daarna te bewerken. Egypte is voor Israël een plaats van grote nood en ellende geweest, waar het vuur van de beproeving heet gestookt is. Hun bevrijding daaruit moet een geweldige verlichting hebben gegeven.
God wil dat Zijn volk alleen Hem dient en eert en dat op de manier die Hij aangeeft. Elke betrekking die Zijn volk onderhoudt met iets dat Hij geschapen heeft om daaraan eer te geven die alleen Hem toekomt, is zonde. Het is een loochening van de bijzondere verhouding die Hij tot dit volk heeft en het bijzondere werk waardoor Hij hen tot Zijn eigen volk heeft gemaakt. God heeft gezegd dat zij Hem tot een eigen volk zullen zijn en nu is dat werkelijkheid geworden.
De laatste woorden van vers 20, “zoals het op deze dag is”, klinken als een uitroep die de verhouding van het volk tot God onderstreept. Het klinkt als de uitroep “en wij zijn het ook” van Johannes die direct volgt op wat hij heeft gesproken over de liefde die “de Vader ons gegeven heeft, dat wij kinderen van God genoemd zouden worden” (1Jh 3:1a).
21 - 24 De toorn van de HEERE
21 Ook werd de HEERE toornig op mij, vanwege uw woorden. Hij zwoer dat ik de Jordaan niet zou oversteken en niet zou komen in het goede land dat de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit geven zal. 22 Want ik zal in dit land sterven; ik zal de Jordaan niet oversteken. Maar u zult hem [wel] oversteken en dat goede land in bezit nemen. 23 Wees op uw hoede, dat u het verbond van de HEERE, uw God, dat Hij met u gesloten heeft, niet vergeet en voor u een beeld maakt, de afbeelding van enig ding dat de HEERE, uw God, u verboden heeft. 24 Want de HEERE, uw God, is een verterend vuur, een na-ijverig God.
Voordat Mozes verdergaat met te spreken over het land waarheen ze op weg zijn, wijst hij voor de derde keer op de toorn van de HEERE op hem vanwege hen (Dt 1:37; 3:26). Na wat hij heeft gezegd over het gevaar van afgoderij, maakt hij hiermee duidelijk dat Gods verterende vuur (vers 24; Hb 12:29) elke vorm van afgoderij zal uitdelgen. Het spreekt ervan dat God in ons leven niets kan toelaten wat op het kruis door het vuur van Zijn oordeel is verteerd. Er mag niets van de oude natuur of het vlees in de eredienst worden ingebracht, want God is daarvoor vertoornd geweest op de Heer Jezus.
Voor de derde keer klinkt in dit hoofdstuk de waarschuwing om ergens voor op hun hoede te zijn (vers 23; verzen 9,15). Hier gaat het om het niet vergeten van het verbond dat de HEERE met hen gesloten heeft en het verbod om afgoden te maken. Het verbond bepaalt het volk bij de bijzondere verhouding waarin God het volk tot Zich heeft geplaatst. Afgoderij is daarmee ten stelligste in strijd en ontoelaatbaar. God kan dat niet toestaan. Hij is een jaloers God, Die de liefde van Zijn volk onmogelijk met anderen kan delen. Hij kan het niet verdragen als Zijn volk niet al hun liefde alleen aan Hem geeft. Hij heeft alles gedaan voor dat volk om hun onverdeelde liefde te mogen verwachten. Hij heeft ook alle recht om elk overspelig handelen van het door Hem geliefde volk te straffen.
25 - 28 Gevolgen van afgoderij
25 Als u kinderen en kleinkinderen verwekt zult hebben en in het land oud geworden zult zijn en verderfelijk zult handelen, [als] u een beeld zult maken, de afbeelding van enig ding, en doen wat slecht is in de ogen van de HEERE, uw God, om Hem tot toorn te verwekken, 26 dan roep ik heden de hemel en de aarde tot getuige tegen u, dat u zeker [al] snel zult verdwijnen uit het land waarvoor u de Jordaan oversteekt om het in bezit te nemen. U zult [uw] dagen daarin niet verlengen, maar zeker weggevaagd worden. 27 De HEERE zal u dan overal verspreiden onder de volken. U zult [met slechts] weinig mensen overblijven onder de heidenen naar wie de HEERE u voeren zal. 28 Daar zult u goden dienen die het maaksel van mensenhanden zijn, hout en steen, en die niet zien, niet horen, niet eten en niet ruiken kunnen.
Mozes wijst op de gevolgen voor kinderen en kleinkinderen indien het volk toch tot afgoderij vervalt. Dan volgt een opmerkelijk gedeelte, waarin Mozes als een profeet aankondigt dat het volk zal falen door toch afgoderij te gaan plegen. Het gevolg is dat ze het land zullen verliezen. Ze zullen erin omkomen of eruit worden weggevoerd. Ze willen de goden van andere volken dienen? Dan zullen ze komen in de landen van de afgoden die zij hun eigen land hebben binnengehaald (Ri 10:14).
In de christenheid is het ook zo gegaan. Door het invoeren van afgoderij, het zich verbinden met de wereld en het invoeren van wereldse elementen in de eredienst, is het zicht op de hemelse zegeningen verloren gegaan. Waar “het maaksel van mensenhanden” de leiding van Gods Geest in de gemeente overneemt, doet de dood zijn intrede.
Aan dingen waarin geen leven is, dingen “die niet zien, niet horen, niet eten of niet ruiken kunnen”, wordt een plaats gegeven in de dienst aan God. Theologische bolwerken hebben het heft in handen genomen. Er wordt gevraagd naar papieren en niet naar leven. Als diploma’s de grondslag worden die toegang verlenen tot een dienst aan God, raken de zegeningen in Christus, die het deel zijn van ieder die opnieuw geboren is, in het vergeetboek.
29 - 31 Bekering brengt de beloofde zegen
29 Dan zult u daar de HEERE, uw God, zoeken en u zult [Hem] vinden, als u Hem met heel uw hart en met heel uw ziel zoekt. 30 Wanneer u in benauwdheid zult zijn en al deze dingen u getroffen hebben, in later tijd, dan zult u terugkeren naar de HEERE, uw God, en Zijn stem gehoorzamen. 31 Want de HEERE, uw God, is een barmhartig God; Hij zal u niet loslaten, en u niet te gronde richten; Hij zal het verbond met uw vaderen, dat Hij onder ede met hen gesloten heeft, niet vergeten.
Als het gemis aan de geestelijke, hemelse zegeningen wordt gevoeld, is de weg naar het herstel van het genot van de zegen ingeslagen (Lk 15:17). Bij bekering van dit ‘maaksel van mensenhanden’, in welke vorm het ook maar toegang heeft gekregen in de gemeente, kan de beloofde zegen alsnog of weer worden genoten.
Gods genade brengt tot herstel. Dat geldt voor Israël straks, in de toekomst. Onverdiend werkt God in hun harten tot bekering. Het geldt ook voor de laatste fase van de christenheid waarin wij ons bevinden. God wil ook nu in harten van christenen werken dat zij terugkeren naar de zegeningen van het land. Dat wil zeggen dat zij weer oog krijgen voor de hemelse plaats en roeping van de gemeente. Die waarheid is in de christenheid grotendeels verloren gegaan door de betrokkenheid in en zelfs verwevenheid van de gemeente met de aardse dingen en die als haar eigenlijke roeping te beschouwen en te presenteren.
De waarheid van de brief aan de Romeinen is de rechtvaardiging op grond van geloof. In de geschiedenis van de christenheid is die waarheid opnieuw ontdekt, van onder het stof tevoorschijn gekomen, in de Reformatie. In ons persoonlijk leven kan het nodig zijn die waarheid opnieuw te ontdekken als in ons leven als christen werken weer de basis worden waardoor we menen door God aangenomen te worden. Met de invloed van het rooms-katholicisme is dit voorwaar een zaak om aandacht aan te schenken.
De waarheid van de brief aan de Efeziërs en de inhoud van de brieven van Johannes gaan verder dan wat ons in de brief aan de Romeinen wordt geleerd over de rechtvaardiging. In die brieven ontvouwt God aan Zijn kinderen waarheden die te maken hebben met de hemel, met het eeuwige leven, met Christus in de hemel Die het eeuwige leven is. Dat maakt geen zweverige christenen, maar christenen die weten waar en hoe ze het echte leven mogen leven, terwijl ze daar in hun aardse betrekkingen getuigenis van afleggen.
De weg naar die zegen wordt geopend door een barmhartig God Die ons oproept naar Hem te luisteren. Op Zijn trouw mogen we rekenen en een beroep doen.
32 - 40 Reden voor gehoorzaamheid
32 Vraag immers toch naar de vorige dagen, die vóór u geweest zijn, vanaf de dag dat God de mens op de aarde geschapen heeft, van het [ene] einde van de hemel tot het [andere] einde van de hemel, of zoiets indrukwekkends [ooit] gebeurd is, of dat zoiets [ooit] gehoord is: 33 Heeft [ooit] een volk de stem van God horen spreken vanuit het midden van het vuur, zoals ú gehoord hebt, en [daarbij] het leven behouden? 34 Of heeft God [ooit] getracht om voor Zich een volk uit het midden van een [ander] volk weg te halen, met beproevingen, met tekenen, met wonderen en met strijd, met sterke hand, met uitgestrekte arm en met grote ontzagwekkende daden, zoals de HEERE, uw God, dat alles met u in Egypte voor uw ogen gedaan heeft? 35 Aan ú is dat getoond, opdat u zou weten dat de HEERE God is, niemand anders dan Hij alleen! 36 Vanuit de hemel heeft Hij u Zijn stem laten horen om u gehoorzaamheid bij te brengen, en op de aarde heeft Hij u Zijn grote vuur laten zien, en u hebt Zijn woorden gehoord vanuit het midden van het vuur. 37 Omdat Hij uw vaderen liefhad en hun nageslacht na hen verkozen had, heeft Hij u Zelf met Zijn grote kracht uit Egypte geleid, 38 om volken die groter en machtiger zijn dan u, van voor uw [ogen] uit hun bezit te verdrijven, om u in hun land te brengen [en] het u als erfelijk bezit te geven, zoals het op deze dag is. 39 [Daarom] moet u heden weten en ter harte nemen dat de HEERE God is, boven in de hemel en beneden op de aarde, niemand anders! 40 En u moet Zijn verordeningen en Zijn geboden, die ik u heden gebied, alle dagen in acht nemen, opdat het u en uw kinderen na u goed gaat en opdat u [uw] dagen verlengt in het land dat de HEERE, uw God, u geeft, alle dagen.
Mozes wordt niet moe het volk te herinneren aan wat God voor hen heeft gedaan. Hij nodigt hen uit onderzoek te doen in het verleden en over de breedte van de aarde of iets dergelijks ooit is gebeurd. Ze moeten maar eens nagaan of de omvang van de gebeurtenis en de inhoud ervan ook elders te vinden zijn. Is het niet van onovertrefbare grootte dat een volk gebracht is aan het hart van God? Is het niet van onvermoede inhoud dat God uit het vuur spreekt en dat zij tot wie Hij Zich richt in leven blijven? Is de wijze waarop Hij dit volk tot Zijn eigen volk heeft gemaakt, niet ver boven elk menselijk denken verheven? Zoiets kan toch alleen van de ene, unieke, met niemand te vergelijken God komen (verzen 35,39; Dt 32:39; Js 45:5a,21b)? En die God is hun God!
De reden dat die God hen tot Zijn volk heeft gemaakt, is Zijn liefde voor hun vaderen en dat Hij hun nageslacht heeft verkozen (vers 37). Daarom is Hij zo voor hen bezig. Alles is van Hem uitgegaan en blijft van Hem uitgaan. Hij is de Enige in de hemel en op de aarde. Het is naast dwaasheid ook ondankbaarheid om iets anders dan Hem te eren. Alleen als zij – en wij – Hem zo zien in al Zijn liefde en genade, zal dat het hart verootmoedigen en verbreken om Zijn verordeningen en Zijn geboden te houden.
41 - 43 Vrijsteden in het Overjordaanse
41 Toen zonderde Mozes drie steden af, aan deze zijde van de Jordaan, waar de zon opkomt, 42 zodat iemand die zijn naaste gedood heeft, daarheen zou kunnen vluchten, wanneer hij dit zonder voorbedachten rade heeft gedaan en hem tevoren niet haatte. Hij zal naar een van deze steden vluchten en in leven blijven: 43 Bezer in de woestijn, in het land van de hoogvlakte, voor de Rubenieten; Ramoth in Gilead voor de Gadieten; en Golan in Basan voor de Manassieten.
Ineens wordt de toespraak van Mozes onderbroken door een handeling: het aanwijzen van drie vrijsteden in het gebied aan de woestijnzijde van de Jordaan als een toevluchtsoord voor de doodslager. De zonde van afgoderij die in het voorgaande gedeelte onder de aandacht is gekomen, is niet het enige kwaad van Israël. Het tweede grote kwaad is dat zij de doodslager van de Heer Jezus zijn geworden.
Het is pure genade dat God Zijn volk na de afgoderij heeft teruggebracht in het land. Het is ook pure genade dat God voorziet in vrijsteden voor het volk ten behoeve van een doodslager. Deze beide zonden van Israël zijn ook aanwezig in de christenheid. We vinden ze in het invoeren van vreemde elementen in de eredienst en het buitensluiten van de Heer Jezus. Dergelijke dingen betekenen een verloochening van Zijn Persoon en Zijn rechten.
Als wij Zijn rechten in ons dagelijks leven en in de samenkomsten van de gemeente niet erkennen, maken wij ons in geestelijke zin schuldig aan doodslag. De voorwaarde tot bezit en genot van het land houdt voor ons in dat wij Zijn Naam niet verloochenen (Op 3:8). Maar er is ook voor ons een vrijstad. Die vinden we in de waarheid van Zijn Woord. Terug naar de Heer, het erkennen van Zijn Naam, dat wil zeggen Zijn gezag, betekent buigen voor Zijn Woord.
Het zijn hier de vrijsteden in het gebied aan de woestijnzijde van de Jordaan, dus nog niet in land. Het gaat om ons leven op aarde voor Gods aangezicht, leven in gemeenschap met Hem. Het gaat om de erkenning van Zijn rechten in het dagelijks leven. Als we die om wat voor reden ook niet langer erkennen en in geestelijke zin tot afgoderij en doodslag vervallen, komt dat doordat we vergeten zijn wat het betekent gerechtvaardigd te zijn door het geloof. Dan moet dat opnieuw zijn betekenis voor ons krijgen.
Die betekenis en het leven in overeenstemming daarmee komen terug als wij Gods Woord weer gaan lezen en Gods Geest Zijn werk in ons laten doen. Dan ontdekken we weer dat de gerechtigheid van God de gerechtigheid is die Hem eigen is en van Hem uitgaat en die wij door het geloof in de Heer Jezus hebben ontvangen. We zullen geborgen zijn in de vrijstad in het ervaren van de waarheid van het eerste vers van Romeinen 5 (Rm 5:1).
44 - 49 Waar Mozes het volk de wet voorhoudt
44 Dit is de wet die Mozes de Israëlieten voorhield. 45 Dit zijn de getuigenissen, de verordeningen en de bepalingen die Mozes tot de Israëlieten sprak, toen zij uit Egypte vertrokken waren, 46 aan deze zijde van de Jordaan, in het dal tegenover Beth-Peor, in het land van Sihon, de koning van de Amorieten, die in Hesbon woonde [en] die Mozes en de Israëlieten verslagen hadden, toen zij uit Egypte kwamen. 47 Zij hadden zijn land in bezit genomen en het land van Og, de koning van Basan, twee koningen van de Amorieten, die aan deze zijde van de Jordaan [woonden], waar de zon opkomt, 48 [het gebied] vanaf Aroër, dat aan de oever van de beek Arnon ligt, tot aan de berg Siyon, dat is de Hermon, 49 en heel de vlakte aan de overzijde van de Jordaan, waar [de zon] opkomt, tot aan de zee van de Vlakte, onder aan de hellingen van de Pisga.
De slotverzen van Deuteronomium 4 zijn de inleiding op de volgende rede van Mozes. Zij beschrijven de plaats waar en de omstandigheden waaronder “de getuigenissen, de verordeningen en de bepalingen” (vers 45) worden gegeven: in de vlakten van Moab, na de bevrijding uit Egypte, de woestijnreis en het in bezit nemen van het land van Sihon en Og. Hun voeten staan op veroverd gebied als ze naar de rede van Mozes luisteren. Mozes spreekt vanuit een overwinningspositie. Dat moet een krachtig motief voor het volk zijn om gevolg te geven aan wat hij te zeggen heeft. De rede van Mozes bevat motieven, bemoedigingen en voorwaarden om te gehoorzamen, nodig om de zegen te beërven.
“De wet” (vers 44) is de algemene aanduiding van Gods geboden en wordt nader omschreven in de aanduidingen “getuigenissen”, ”verordeningen” en “bepalingen” in vers 45.