Inleiding
Het belangrijke thema vanaf Deuteronomium 12 is de plaats die de HEERE heeft uitgekozen om daar te wonen. Dat is voor Israël een gebouw, namelijk de tempel, en een stad, namelijk Jeruzalem. Voor de gemeente is dat geen gebouw of een groep, maar betreft het de geestelijke grondslag waarop gelovigen, die de gemeente vormen, samenkomen en waaraan de Heer Jezus Zijn tegenwoordigheid verbindt door in hun midden te komen.
Een belangrijk kenmerk is dat eerst moet worden weggeruimd wat niet van God is. Dan kan er gezocht worden. Als ze dan die plaats gevonden hebben, zal opnieuw het gevaar opkomen dat de afgoderij weer binnen wil dringen. Dat staat in de laatste verzen van Deuteronomium 12. Er moet niet worden gevraagd naar de goden van de volken (Dt 12:29-32).
Hoe vaak heeft God al in dit boek voor afgodendienst gewaarschuwd! Afgoderij is een wezenlijke aanval op God en de betrekkingen die Hij met Zijn volk heeft. Elke waarschuwing ervoor verhoogt de verantwoordelijkheid van het volk. Afgoderij is alles wat de Heer Jezus en Zijn gezag, Zijn Woord, terzijde stelt of andere dingen ernaast stelt die een hogere plaats krijgen. Hoe vaak heeft God ons al voor bepaalde zonden gewaarschuwd die de Heer Jezus terzijde stellen?
Deuteronomium 13 sluit direct aan op de laatste verzen van het vorige hoofdstuk. We lezen in dit hoofdstuk over drie vormen van afgoderij:
1. In de verzen 1-5 gaat het over een geval van openlijke misleiding. Dit kan gebeuren doordat iemand met tekenen en wonderen het volk van de HEERE achter zich aftrekt om andere goden te gaan dienen.
2. In de verzen 6-11 gaat het niet via openlijke prediking, met tekenen en wonderen, maar betreft het een verborgen misleiding via de natuurlijke banden, familieleden. Dit is een zeer geraffineerde vorm.
3. In de verzen 12-18 is sprake van een collectieve misleiding. We zien hoe een hele stad door verdorven mensen van achter de HEERE wordt weggetrokken.
1 - 5 Openlijke verleiding tot afval
1 Als in uw midden een profeet opstaat of iemand die dromen heeft, en u een teken of wonder geeft, 2 en dat teken of dat wonder waarvan hij tot u gesproken had, komt en hij zegt: Laten we achter andere goden aan gaan, die u niet kent, en laten we die dienen, 3 luister [dan] niet naar de woorden van die profeet of naar hem die die dromen heeft! Want de HEERE, uw God, stelt u [dan] op de proef om te weten of u de HEERE, uw God, liefhebt met heel uw hart en met heel uw ziel. 4 Achter de HEERE, uw God, moet u aan gaan, Hem moet u vrezen, Zijn geboden moet u in acht nemen en Zijn stem gehoorzamen; Hem moet u dienen en u aan Hem vasthouden. 5 En die profeet of hij die die dromen heeft, moet gedood worden, omdat hij heeft opgeroepen afvallig te worden aan de HEERE, uw God, Die u uit het land Egypte heeft geleid en u uit het slavenhuis verlost heeft; [en] omdat hij u [wilde] afbrengen van de weg die de HEERE, uw God, u geboden heeft daarop te gaan. Zo moet u het kwaad uit uw midden wegdoen.
Deze vorm van misleiding en verleiding tot afgoderij kunnen we om ons heen opmerken. We zien die waar gelovigen de plaats van de Heer Jezus ondergeschikt maken aan dingen die indrukwekkender en grootser lijken dan de plaats waar de Heer Jezus in het midden is. Het zijn plaatsen waar de prediking gepaard gaat met tekenen en wonderen. Veel christenen worden daardoor misleid. Veel stromingen waar tekenen en wonderen gebeuren, maken indruk en velen nemen aan dat het van God is. Die stromingen hebben grote aantrekkingskracht.
De charismatische beweging is geen nieuwe groepering. Het laat de mensen waar ze zijn, om daar wonderen en tekenen te beleven. Het is een beweging die ernaar streeft om wondergaven binnen het bereik van alle christenen te brengen. Zo roepen zij in hun prediking en tijdschriften op tot het gebruik van tongentaal en genezing van zieken, alsof dat de opdracht van iedere christen is. Het zijn gaven die beleving geven en de persoon op de voorgrond plaatsen. Ervaring is ook vandaag belangrijker dan gehoorzaamheid aan Gods Woord.
Wat is de kracht van tekenen en wonderen volgens Gods Woord? Ze zijn bedoeld om een gesproken getuigenis van God te ondersteunen: “Hoe zullen wij ontkomen als wij zo’n grote behoudenis veronachtzamen, waarover aanvankelijk gesproken is door de Heer en die aan ons bevestigd is door hen die het gehoord hebben, terwijl God bovendien meegetuigde zowel door tekenen als wonderen en allerlei krachten en uitdelingen van [de] Heilige Geest naar Zijn wil” (Hb 2:3-4).
De satan kan tekenen en wonderen nadoen. Dat zal hij in het bijzonder in de eindtijd doen (2Th 2:9; Op 13:14). Aangezien we daarin leven, zien we in toenemende mate wonderen en tekenen om ons heen. De Heer Jezus heeft ervoor gewaarschuwd: “Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en grote tekenen en wonderen geven om zo mogelijk ook de uitverkorenen te misleiden” (Mt 24:24).
Waar tekenen en wonderen gebeuren om de tekenen en wonderen zelf en niet om het gepredikte Woord van God te ondersteunen, moet zeer argwanend gekeken worden naar de oorsprong. In de begintijd is het Woord van God nog niet compleet. Dan worden tekenen en wonderen gegeven tot bevestiging ervan, wat inhoudt dat ook dan het geschreven Woord bovenaan staat. Dat is niet zo in de moderne charismatische beweging.
Een droom kan van God of van demonen komen. Valse profeten zijn te herkennen aan de vrucht (Mt 7:15-20). Allen die iets verkondigen naast of in plaats van de bijbelse boodschap, moeten afgewezen worden (Gl 1:8). Elke beweging die iets anders dan de Persoon van de Heer Jezus op de voorgrond stelt, is niet uit God. Waar gezegd wordt dat geloof wel mooi is, maar niet voldoende omdat er ook nog handoplegging en spreken in tongen moeten volgen, is een leugengeest aan het werk. Wie vervuld is met de Heilige Geest, zal niet over zijn vervulling spreken, maar over de Heer Jezus. Niet het teken of het wonder is doorslaggevend, maar het Woord van God.
De toetssteen van wat zich als wonderen en tekenen aandient, is luisteren naar de woorden die gepredikt worden. Als daarin een oproep tot volgen van andere goden doorklinkt, is het niet goed. We worden opgeroepen om terug te denken “aan de woorden die tevoren door de heilige profeten gesproken zijn en aan het gebod van de Heer en Heiland, door uw apostelen [verkondigd]” (2Pt 3:2). We moeten terug naar wat van het begin af is, naar “het geloof dat eenmaal aan de heiligen is overgeleverd” (Jd 1:3). De Heer stelt ons op de proef. Hij stelt ons ook alle middelen ter beschikking om de proef te doorstaan.
Iemand die het volk van God op een verkeerde weg brengt, moet uit het midden worden weggedaan. Het gebod om iemand uit het midden van Gods volk weg te doen komt negen keer voor (Dt 13:6,10; 17:7,12; 19:19; 21:21; 22:21,22,24; 24:7). Hierin hebben we een voorbeeld van wat aan de gemeente in Korinthe wordt opgedragen. Waar in het Oude Testament iemand in een bepaald geval moet worden gedood, vindt dat in het Nieuwe Testament zijn tegenhanger in de opdracht: “Doet de boze uit uw midden weg” (1Ko 5:13b).
Er is onderscheid tussen haten van het kwaad en liefhebben van de zondaar. Met het kwaad mag geen gemeenschap zijn. Er wordt tegen ons gezegd: “En haat zelfs het kleed dat door het vlees bevlekt is” (Jd 1:23). Dat wil zeggen dat we ervoor moeten waken dat ons uiterlijk gedrag geen kenmerken van de zonde vertoont. Tegelijk houdt de Heer ons voor dat we iemand die “door een overtreding overvallen wordt”, terecht moeten brengen, maar dat wel moeten doen “in een geest van zachtmoedigheid, ziende op uzelf, opdat ook u niet in verzoeking komt“ (Gl 6:1). Beide zijden zijn van belang.
Israël moet de HEERE aanhangen. Hij heeft hen uit Egypte bevrijd en heeft hen tot Zijn volk aangenomen. Hij is niet alleen hun Schepper, maar ook hun Verlosser. Hij heeft hun geboden gegeven aangaande de weg die ze hebben te gaan. Dat heeft Hij niet gedaan door hen met Zijn kracht tot het gaan van die weg te dwingen, maar door hen te overreden met Zijn Woord, door Zijn argumenten te geven voor die weg. De oproep om andere goden te gaan dienen is een regelrechte belediging van Hem en een loochening van de verlossing die Hij, en geen afgod, tot stand heeft gebracht. Het is daarom ook de grootste ondankbaarheid. Als wij beseffen wat de Heer Jezus voor ons heeft gedaan, zullen we alleen Hem willen aanhangen en dienen.
6 - 11 Verborgen verleiding tot afval
6 Wanneer uw broer, de zoon van uw moeder, of uw zoon, of uw dochter, of uw innig geliefde vrouw, of uw boezemvriend u in het geheim aanspoort door te zeggen: Laten we andere goden gaan dienen, die u niet kent, u niet en [ook] uw vaderen niet, 7 uit de goden van de volken die rondom u zijn, dicht bij u of ver bij u vandaan, van het [ene] einde van de aarde tot het [andere] einde van de aarde, 8 bewillig er dan niet in en luister niet naar hem! Laat uw oog hem niet ontzien, heb geen medelijden en houd hem niet verborgen. 9 Integendeel, u moet hem zeker doden. Eerst moet uw [eigen] hand zich tegen hem keren om hem ter dood te brengen, daarna de hand van heel het volk. 10 U moet hem met stenen stenigen zodat hij sterft, omdat hij heeft geprobeerd u af te brengen van de HEERE, uw God, Die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis, heeft geleid. 11 Heel Israël zal het horen en bevreesd zijn, en een dergelijke wandaad niet meer in uw midden verrichten.
Hier zijn familiebetrekkingen en vriendschapsbanden in het spel (Mi 7:5). De boezemvriend is de ‘vriend, die als uw ziel is’ (vgl. 1Sm 18:3). Boezemvrienden zijn zo nauw aan elkaar verbonden, dat het is alsof één ziel zich door middel van twee lichamen uit. Van een verleiding door iemand met wie de intiemste verhouding bestaat, hebben we een voorbeeld in de verleiding door Eva van Adam.
Als intieme banden in welke relatie ook ons brengen op een weg die van de Heer en het Woord afwijkt, moeten we daar radicaal mee breken. Daar is veel geestelijke kracht voor nodig. We kunnen goed weten hoe er in bepaalde situaties moet worden gehandeld in geval van tucht; maar als het om de eigen man of vrouw, zoon of dochter, broer of zus gaat, of om dierbare vrienden, kan er soms heel anders gehandeld worden.
De goden van dichtbij zijn die van de buurvolken zoals van Edom, Moab en Ammon. De goden van veraf zijn die van bijvoorbeeld Babel en Perzië. Mozes betrekt alle volken van de aarde in zijn waarschuwing, want alle volken van de aarde hebben hun goden. Dit laat de algemeenheid van de afgoderij zien. De meest algemene afgod zien we in de hemellichamen die boven de hele aarde te zien zijn.
Deze waarschuwing geldt vandaag net zo goed voor de gemeente. De oosterse godsdiensten laten hun invloed steeds meer gelden. Een grote vermenging vindt plaats. In de preek bij de begrafenis van koningin Juliana, op 30 maart 2004, verwees de remonstrantse voorgangster naar Johannes 14 (Jh 14:2). Ze zei: ‘Zij [koningin Juliana] was ervan overtuigd dat vele wegen leiden naar de ene God. Of, zoals Jezus dichterlijk sprak: het huis van mijn Vader heeft vele woningen.’
Op deze manier wordt op sluwe wijze het Woord van God vervalst. De predikante haalde een woord van de Heer Jezus aan om te bewijzen dat er in het Vaderhuis voor alle godsdiensten een plaats is. Deze heimelijke oproep tot afgoderij, waarbij een wangestalte van God wordt neergezet, is een kwaad dat in de gemeente van God geen plaats mag hebben.
Iemand die verzocht wordt, moet niet toegeven aan de verleiding. Hij moet zich er met afschuw en verontwaardiging van afwenden. De woorden “luister niet naar hem”, kunnen ook slaan op de vraag van de verleider om hem niet aan te geven als de verzochte persoon niet aan zijn verleiding toegeeft. Dan kan het geheim blijven en kan hij verdergaan met zijn verderfelijke werk bij anderen. Op die manier wordt hij, en daarmee het kwaad, beschermd. Maar Gods geboden moeten altijd over menselijke gevoelens regeren (Zc 13:3).
Bij steniging moet de eerste getuige van het kwaad als eerste de steen nemen om mee te gooien. Hiermee toont de getuige aan dat hij geen deel heeft aan de verleiding en tevens bekrachtigt hij zijn getuigenis aangaande de verleider. Hij kan niet iemand beschuldigen en de uitvoering van het oordeel aan anderen overlaten. Deze betrokkenheid zal iemand ervoor bewaren lichtvaardig een ander te beschuldigen. Daarna wordt het een zaak van het hele volk. Uitoefening van tucht is geen privéaangelegenheid. De steniging gebeurt ook niet met een paar stenen, maar gaat door tot de schuldige dood is.
Deze handeling is alleen te begrijpen als we ons enigszins kunnen inleven in wat de zonde betekent voor een heilig God. Als we de waarheid liefhebben boven alles, kunnen we ertoe komen deze banden buiten beschouwing te laten als Gods heiligheid in het geding is. Over de keus tussen de Heer Jezus en de familie, zegt de Heer Jezus: “Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mij niet waard; en wie zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mij niet waard” (Mt 10:37; Ex 32:25-29; Dt 33:9).
Oordeel over het kwaad is een voldoen aan Gods heiligheid. Ook gaat van oordeel over het kwaad een waarschuwende en vreeswekkende werking uit (Hd 5:10-11). Wie betrokken is bij de uitoefening van het oordeel, zal zich bewust zijn dat hetzelfde met hem of haar zal gebeuren als hij of zij een dergelijk kwaad begaat.
12 - 18 Collectieve verleiding
12 Als u over een van uw steden die de HEERE, uw God, u geeft om er te wonen, hoort zeggen: 13 Er zijn mannen, verdorven lieden, uit uw midden voortgekomen en zij hebben de inwoners van hun stad verleid door te zeggen: Laten we andere goden gaan dienen, die u niet kent, 14 dan moet u het onderzoeken, grondig uitzoeken en goed navragen. En zie, is het de waarheid, staat de zaak vast, is zo'n gruwelijke daad in uw midden gedaan, 15 dan moet u de inwoners van die stad geheel en al slaan met de scherpte van het zwaard, door haar met alles wat erin is, ook haar vee, met de scherpte van het zwaard met de ban te slaan. 16 Al haar buit moet u op het midden van haar marktplein bijeenbrengen, en vervolgens moet u de stad en al haar buit met vuur verbranden, als een offer dat geheel verteerd wordt voor de HEERE, uw God. Ze moet eeuwig een ruïne blijven [en] mag nooit herbouwd worden, 17 en niets van datgene waarop de ban rust, mag u zelf houden. Dan zal de HEERE Zijn brandende toorn laten varen en u barmhartigheid geven, Zich over u ontfermen en u talrijk maken, zoals Hij aan uw vaderen gezworen heeft [te zullen doen] 18 als u de stem van de HEERE, uw God, gehoorzaamt, door al Zijn geboden die ik u heden gebied, in acht te nemen, [en] door te doen wat juist is in de ogen van de HEERE, uw God.
Hier betreft het een collectief kwaad. Er is sprake van “verdorven lieden” of ‘Belials-kinderen’ dat wil zeggen duivelskinderen, die een hele stad onder hun invloed hebben gekregen. Als dit andere steden ter ore komt, moeten die niet direct met zwaard en geweld op die stad afgaan, maar eerst “onderzoeken” en “grondig uitzoeken” en vervolgens “goed navragen” wat ze hebben gehoord (vgl. Dt 17:4). Zo gaat God Zelf ook te werk, bijvoorbeeld in het geval van Sodom en Gomorra (Gn 18:21).
Pas als de waarheid van wat ze hebben vernomen, is vastgesteld, dat dit kwaad inderdaad ”in uw midden”, dat wil zeggen in het midden van Gods volk, is gedaan, moet er gehandeld worden. De stad moet door alle Israëlieten worden geoordeeld en ze moeten ermee handelen alsof het een Kanaänitische stad is. Met betrekking tot de gemeente waarschuwt Paulus ook voor mannen die in het midden van gelovigen hun verderfelijke invloed willen uitoefenen (Hd 20:29-30).
In de gemeente van God bestaan geen afstanden. Of een dergelijk kwaad nu in een naburige plaatselijke gemeente gebeurt of in een plaatselijke gemeente in een ander land of werelddeel, alle gelovigen hebben de verantwoordelijkheid dit kwaad te oordelen. Het zal dan een kwaad betreffen waarover Gods Woord het duidelijke oordeel van kwaad uitspreekt.
In de praktijk zal het betekenen dat broeders uit een nabijgelegen plaatselijke gemeente onderzoek zullen doen en zullen navragen. Hun bevindingen zullen zij delen met de plaatselijke gemeente waar zij thuishoren. Als vaststaat dat de hele onderzochte plaatselijke gemeente door het kwaad is beïnvloed en men weigert dat kwaad te oordelen, zal er voor alle gelovigen met die plaatselijke gemeente geen gemeenschap meer mogelijk zijn.
Als alle leden van Gods volk op de hoogte zijn van het kwaad in die stad, moeten zij allen handelen. Een voorbeeld hebben we in Richteren 20, waar alle steden worden opgeroepen om met de stad Gibea in het gebied van Benjamin te handelen. De misdaad die in Gibea is gebeurd, vereist vergelding. Het hele volk trekt ertegen op (Ri 20:11; Dt 20:1).
Omdat dit optrekken niet in de juiste gezindheid gebeurt, moet God het volk eerst een les leren. Ze moeten zich eerst bewust worden dat het kwaad door hun ‘broeder Benjamin’ is gebeurd, dat wil zeggen in hun midden. Als dat besef doorgewerkt is, stellen zij zich niet meer op als de betere Israëlieten. Zij maken zichzelf als het ware een met het kwaad. Dan helpt de HEERE om het kwaad te straffen. Jabes blijft neutraal en stelt zich daarmee aan de kant van het kwaad en wordt geoordeeld.
Bij elk tuchtgeval in de gemeente zal het besef aanwezig moeten zijn van schaamte dat een kwaad ‘in ons midden’, in het midden van de gemeente, heeft kunnen plaatsvinden. Het kwaad van de een betekent de schande van het geheel. Elk lid van de gemeente moet zich diep bewust zijn dat dit kwaad door hem of haar zelf kan gebeuren. Het kwaad wordt niet weggedaan omdat de anderen beter zijn, maar omdat God in het midden woont en Zijn heiligheid het vereist.
Gehoorzaamheid aan dit gebod tot verdelging van de stad zal reiniging van het land en een geestelijke vernieuwing tot gevolg hebben. In Zijn barmhartigheid zal de HEERE de zonde van de ene stad niet het hele land aanrekenen, terwijl het hele land er toch door verontreinigd is. De verdelging betekent een verlies aan mensen, maar de HEERE verbindt aan deze daad van gehoorzaamheid de belofte dat Hij hen weer in aantal zal doen toenemen. Zo zal Hij Zijn belofte aan de aartsvaders aangaande vermeerdering van hun zaad, waarmaken.
In geestelijke zin is dit ook waar. Als er in trouw wordt gehandeld met zonde in de gemeente, kan de Heer dat zegenen door groei te geven als de boze is weggedaan.