Inleiding
Met dit hoofdstuk wordt een gedeelte van het boek afgesloten dat in Deuteronomium 12 is begonnen. Deuteronomium 12-22 zijn een uitwerking van de geboden die God heeft gegeven op de stenen tafelen. In het gedeelte van Deuteronomium 12:1-16:18 zien we een uitwerking van de geboden van de eerste tafel die de verhouding tussen God en de mens regelen. De tweede tafel gaat over de verhouding van de mens tot zijn naaste. Dat zien we in het gedeelte van Deuteronomium 16:18-22:30.
1 - 4 Zorg voor bezit van anderen
1 U mag niet het rund of het schaap van uw broeder zien als ze afgedwaald zijn, en u [vervolgens] aan [uw plicht] onttrekken. U moet ze beslist naar uw broeder terugbrengen. 2 En als uw broeder niet dicht bij u [woont], of [als] u hem niet kent, dan moet u het binnen in uw huis brengen, zodat het bij u is totdat uw broeder het zoekt en u het hem terug [kunt] geven. 3 Zo moet u ook doen met zijn ezel, zo moet u doen met zijn kleren, ja, zo moet u doen met elk verloren voorwerp van uw broeder, dat hij verloren heeft en u vindt; u mag zich niet [aan uw plicht] onttrekken. 4 U mag niet de ezel van uw broeder of zijn rund zien als die onderweg gevallen is, en u [vervolgens] aan [uw plicht] onttrekken. U moet [die] beslist [samen] met hem overeind helpen.
Hier zien we het omgekeerde van “u zult niet stelen”, namelijk dat we erop moeten toezien dat onze broeder niets kwijtraakt. Wat geldt voor het geval dat het een vijand betreft (Ex 23:4), geldt des te meer voor een broeder. Niet de letterlijke betekenis van de tien geboden en de uitwerking daarvan hebben voor ons de eerste betekenis, maar de geestelijke betekenis.
Drie keer lezen we in deze verzen over zich niet “aan [uw plicht] onttrekken” met betrekking tot de zorg van het bezit van een broeder. Het niet terugbrengen van iets dat onze broeder is kwijtgeraakt en dat wij zien, is hetzelfde als het stelen. Wij hebben de verantwoordelijkheid het terug te brengen. Het is een handelen naar het beginsel van Mattheüs 7 (Mt 7:12), met dit verschil dat hier niet wordt uitgegaan van onszelf, maar van onze broeder. Er is geen eigen belang in het spel. Uit alles spreekt de zorg voor de medebroeder of medezuster (vgl. Fp 2:21) en niet wat ons voordeel ervan is.
Een broeder die een rund of stuk kleinvee kwijt is, heeft minder om te offeren. We kunnen dat toepassen op een broeder die zijn dank is kwijtgeraakt. Hij heeft geen zicht meer op de zegening in de hemelse gewesten en ziet alleen zijn verwikkelingen in de aardse zorgen. We mogen hem zijn dankbaarheid om wat de Heer Jezus heeft bewerkt, teruggeven. Dat doen we door met hem daarover te spreken.
Veel christenen zijn het zicht op de hemelse zegeningen kwijt. Dat zijn zegeningen die verbonden zijn met de verheerlijkte Mens in de hemel en de inwoning van de Heilige Geest in de gemeente. Velen zijn – geestelijk gezien – ver verwijderd van de plaats waar de Heer Jezus in het midden is. Zij kennen die plaats van afzondering niet. Als wij hen ontmoeten, kunnen we hun dat teruggeven.
Als ze te ver weg zijn, kunnen we het bewaren in huis, als een beeld van de plaatselijke gemeente. Als zij in huis komen, als ze die plaats vinden nadat ze ernaar hebben gezocht, krijgen ze die zegeningen terug. Het zijn hun eigen en eigenlijke zegeningen. Wie ernaar op zoek gaat, zal ze weer vinden.
De ezel is een lastdier en stelt hier de dienstbaarheid aan Christus voor. De ezel die is kwijtgeraakt, spreekt ervan dat de dienst voor Christus niet meer wordt verricht. Dit kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van een te drukke baan in de maatschappij of van het voorrang geven aan allerlei aardse zaken boven het dienen van Christus. Soms moeten anderen daardoor meer doen in het koninkrijk van God dan nodig zou zijn. Het teruggeven van de ezel stelt voor dat aan iemand weer het zicht wordt gegeven op zijn roeping tot dienstbaarheid.
Het kleed spreekt van het gedrag, wat de mensen van ons zien. Ook het christelijk gedrag kan verloren gaan. Het kleed stelt ook onze christelijke positie voor. Zo zijn we bekleed met de klederen van het heil en met de mantel van de gerechtigheid (Js 61:10). Velen kennen hun christelijke positie niet. We mogen hun daarover vertellen of wachten op de juiste gelegenheid daarvoor.
In vers 4 zijn ezel en rund beide een beeld van dienstbaarheid (vers 10). Iemand die een dienst voor Christus wil doen, kan daaronder zo gebukt gaan, dat hij bezwijkt en het opgeeft. Als we dat zien, moeten we hem niet nog meer lasten opleggen. Het is belangrijk hem te bemoedigen en overeind te helpen.
5 Kledingvoorschrift
5 De kleren van een man mogen niet door een vrouw [gedragen] worden, en een man mag geen vrouwenkleding aantrekken, want ieder die dat doet, is voor de HEERE, uw God, een gruwel.
In de verzen 5-12 gaat het om de natuurlijke aspecten van ons bestaan. Het eerste aspect is het onderscheid tussen man en vrouw. God wil dat dit zichtbaar is in de positie die ze beiden innemen en in het gedrag van beiden, waarvan de kleren spreken. Het gaat om de uiterlijke openbaring, van het gedrag dat door anderen wordt waargenomen.
Het is waar dat in Christus ”geen man of vrouw” is (Gl 3:28). Dat betreft de positie in Christus voor God. Hier gaat het om het gedrag in de wereld, om de scheppingsorde van God. Daarmee hebben de gelovigen ook te maken: “Maar ik wil dat u weet, dat Christus is het Hoofd is van iedere man, en de man [het] hoofd van [de] vrouw” (1Ko 11:3).
Het is voor God een gruwel als het onderscheid in de openbaring naar buiten toe verdwijnt. Ieder heeft van God zijn en haar speciale plaats gekregen. De een mag niet gaan staan op de plaats die God aan de ander heeft gegeven. Het gaat om de volledige openbaring die bij de man of de vrouw hoort, maar die bij de ander te zien is. Deze rolwisseling is voor God een gruwel.
God wil dat in Zijn huis rekening wordt gehouden met het verschil in gedrag tussen mannen en vrouwen. In de gedragsregels die Hij voor Zijn huis heeft gegeven (1Tm 3:15), komt dit verschil duidelijk tot uiting: “Ik wil dan dat mannen in elke plaats bidden met opheffing van heilige handen, zonder toorn en twist. Evenzo dat <ook> vrouwen zich tooien in waardige kleding met bescheidenheid en ingetogenheid, niet met haarvlechten en goud of parels of kostbare kleding; maar – zoals het vrouwen past die belijden godvrezend te zijn – door goede werken. Een vrouw moet zich stil, in alle onderdanigheid laten leren; maar ik sta aan een vrouw niet toe dat zij leert of over een man heerst, maar zij moet stil zijn. Want Adam is eerst geformeerd, daarna Eva; en Adam werd niet verleid, maar de vrouw werd verleid en viel in overtreding” (1Tm 2:8-14). Het streven naar emancipatie in de wereld dat zich ook in de christenheid heeft genesteld, verandert niets aan deze aanwijzingen.
6 - 7 Nest met moeder en jongen of eieren
6 Wanneer u onderweg een vogelnest tegenkomt, in welke boom dan ook of op de grond, met jongen of eieren, en de moeder zit op de jongen of op de eieren, dan mag u met de jongen niet [ook] de moeder meenemen. 7 U moet de moeder zeker vrijlaten, maar de jongen mag u voor uzelf meenemen, opdat het u goed zal gaan en u [uw] dagen zult verlengen.
Door de toevoeging “opdat het u goed zal gaan en u [uw] dagen zult verlengen”, is er verband tussen dit voorschrift en het vijfde gebod, dat van het eren van vader en moeder. Bij het vijfde gebod wordt een gelijksoortige toevoeging gegeven (Dt 5:16). In de toepassing kunnen we hierin de verhouding zien tussen ouderen en jongeren in de gemeente. Er zijn vaders, jongelingen en baby's (1Jh 2:13). Oudere en jongere gelovigen zijn wel broeders van elkaar, maar er is ook onderscheid in geestelijke groei.
In dit voorschrift kunnen we iets leren van moederlijke gevoelens. God kent moederlijke genegenheden: “Zoals iemands moeder hem troost, zo zal Ík u troosten; ja, in Jeruzalem zult u getroost worden!” (Js 66:13). Ook de apostel Paulus en zijn medewerkers bezitten die: “Maar wij waren vriendelijk in uw midden, zoals een voedende moeder haar eigen kinderen koestert” (1Th 2:7). In de gemeente mogen die moederlijke gevoelens niet ontbreken. Het is Gods bedoeling dat moederlijke gevoelens zich vrij kunnen uiten en dat er van de vrucht van moederlijke gevoelens wordt genoten. Dat bevordert de kwaliteit en de duur van het leven in het land.
8 Een borstwering op het dak
8 Wanneer u een nieuw huis bouwt, moet u op uw dak een borstwering maken, zodat u geen bloedschuld op uw huis laadt, wanneer iemand eraf valt.
Bij de bouw van een nieuw huis dient er aandacht te worden besteed aan de veiligheid van hen die in dat huis komen. De bouwer moet rekening houden met anderen. Hij moet ervoor zorgen dat bewoners en bezoekers van het huis niet verongelukken.
Moederlijke gevoelens mogen niet ten koste van de veiligheid gaan. Het maken van een borstwering op het dak van het huis – een verhoogd gedeelte om het dak heen, een veiligheidsmuur, om te voorkomen dat iemand van het dak afvalt – is evenzeer een activiteit die voortkomt uit de zorg van een moeder. We kunnen dat toepassen op de geestelijke activiteit bij het onderwijzen van gelovigen over hun gedrag in het huis van God. Het kan gelovigen betreffen die nieuw in een plaatselijke gemeente komen. Het kan ook gaan om het ontstaan van een nieuwe plaatselijke gemeente.
Er moet in die situatie rekening worden gehouden met gelovigen dat zij niet ten val komen. Paulus vermaant om geen aanstoot te geven, dat wil zeggen niets te doen waardoor een ander tot zonde verleid wordt (1Ko 8:9). Hij past dit ook op zichzelf toe (1Ko 8:13). Het hebben van een dergelijke gezindheid ziet toe op het welzijn van de ander, het zijn genegenheden waarin de ander centraal staat.
9 - 11 Wat niet samen mag gaan
9 U mag uw wijngaard niet met twee soorten [zaad] inzaaien; anders wordt de volle [opbrengst] van het zaad dat u gezaaid hebt, en de opbrengst van de wijngaard geheiligd. 10 U mag niet ploegen met een rund en een ezel tegelijk. 11 U mag geen kleding van twee soorten stof aantrekken, van wol en linnen tegelijk.
In deze verzen gaat het over het verbod om zaken te vermengen die niet met elkaar vermengd mogen worden. Er worden drie zaken genoemd:
1. de wijngaard, die spreekt van vreugde,
2. het ploegen met een rund en een ezel tegelijk, dat spreekt van de dienst voor de Heer en
3. een kledingstuk van twee soorten stof, dat spreekt van gedrag.
We vinden hier beelden van wat Paulus in de tweede brief aan de Korinthiërs zegt: “Gaat niet met ongelovigen onder een ongelijk juk. Want welk deelgenootschap hebben gerechtigheid en wetteloosheid? Of welke gemeenschap heeft licht met duisternis? En welke overeenstemming heeft Christus met Belial? en welk deel heeft een gelovige met een ongelovige? En welke overeenkomst heeft Gods tempel met afgoden?” (2Ko 6:14-16a).
Het inzaaien heeft te maken met het uitstrooien van het Woord van God. “Het zaad is het Woord van God” (Lk 8:11). Het zaad moet zuiver en alleen Gods Woord zijn en mag niet worden vermengd met een woord van mensen. De prediking van het Woord moet evenwichtig zijn. Er moet bijvoorbeeld zowel over Gods liefde als over Gods heiligheid worden gesproken. Een eenzijdige prediking met alle nadruk alleen op Gods heiligheid of alleen op Gods liefde is verkeerd zaad.
Verkeerd zaad is bijvoorbeeld ook als tegen christenen wordt gezegd dat ze politieke verantwoordelijkheid moeten dragen. We moeten niet aan de ene kant de verdorvenheid van het vlees voorstellen en aan de andere kant wijzen op middelen die er in feite op neerkomen dat het vlees wordt opgeknapt.
Hier gaat het over het zaad voor een wijngaard. We zien hierin het beeld dat een juiste, evenwichtige prediking van het Woord de vreugde van de gemeenschap met God en de Heer Jezus, de Vader en de Zoon, zal bevorderen, en “onze blijdschap volkomen is” (1Jh 1:4). Om die ware blijdschap te kennen moet er alleen goed en onvermengd zaad, dat is “Gods levend en blijvend Woord” (1Pt 1:23), worden gezaaid.
Als er wel met twee soorten zaad wordt gezaaid, wordt de hele opbrengst heilig, dat wil zeggen dat die apart moet worden gehouden. De opbrengst is onrein, zoals andere vertalingen dit weergeven. De opbrengst moet buiten de consumptie worden gehouden en is een verliespost. De verwachte ‘vreugde’ is niet die waarin God kan delen.
Het ploegen met rund en ezel samen is verboden. Dat ziet op samen een werk voor de Heer doen. Een rund is een rein dier en een ezel is een onrein dier. De toepassing ervan zien we in het hierboven aangehaalde woord van Paulus in 2 Korinthiërs 6 (2Ko 6:14). Een gelovige kan niet samen met een ongelovige een werk voor de Heer doen.
Wol en linnen mogen niet samen worden gebruikt om er één kledingstuk van te maken (vgl. Lv 19:19; Zf 1:8). Wol is goed en linnen is goed, maar niet om met elkaar vermengd te worden. Linnen heeft te maken met de dienst in het heiligdom. We zien dat aan het linnen in de kleden en de voorhof van de tabernakel en de linnen kleren van de priesters (Ex 26:9; 28:4b-5). In die dienst is echter voor de wol geen plaats (Ez 44:17).
Wol geeft de natuurlijke warmte van het dier weer. Natuurlijke gevoelens zijn niet verkeerd. Ze hebben hun eigen plaats, maar ze mogen geen rol spelen in wat met het heiligdom te maken heeft. Daar moet de dienst gebeuren volgens de gegevens van de Schrift en niet volgens de menselijke gevoelens. Het gaat niet om een dienst waar wij ons behaaglijk bij voelen, maar waar God Zich behaaglijk bij voelt. Daaraan wordt voldaan als we de aanwijzingen van Zijn Woord volgen.
12 Kwastjes op de hoeken van het bovenkleed
12 Aan de vier hoeken van het bovenkleed waarin u zich hult, moet u voor uzelf kwastjes maken.
De vier hoeken aan het bovenkleed staan in verband met het geheel van onze handelwijze in alle kontakten die er zijn om daarin geestelijke vrucht voort te brengen. Hier is geen sprake van de blauwpurperen draad (Nm 15:38), want de voorschriften in dit boek hebben betrekking op het land en niet op de woestijn. We zijn hier niet meer in de woestijn, maar in het land. Geestelijk gesproken hebben we daarom de herinnering aan de hemel, de blauwpurperen draad, niet nodig. Als we hemelsgezind zijn, komt dat in ons hele handelen tot uiting.
13 - 21 Beschuldiging ontbreken maagdelijkheid
13 Wanneer een man een vrouw neemt, bij haar komt, en [vervolgens] een afkeer van haar krijgt, 14 en [als] hij haar [dan] allerlei dingen ten laste legt, haar een slechte naam bezorgt, en zegt: Deze vrouw heb ik [tot vrouw] genomen, maar toen ik tot haar naderde, ontdekte ik dat ze geen maagd [meer] was, 15 dan moeten de vader van dit meisje en haar moeder [het bewijs] van de maagdelijkheid van het meisje meenemen en naar de oudsten van de stad brengen, naar de poort. 16 De vader van het meisje moet dan tegen de oudsten zeggen: Ik heb mijn dochter aan deze man tot vrouw gegeven, maar hij heeft een afkeer van haar gekregen. 17 En zie, hij heeft [haar] allerlei dingen ten laste gelegd door te zeggen: Ik heb ontdekt dat uw dochter geen maagd [meer] was. Maar dit is [het bewijs] van de maagdelijkheid van mijn dochter. Vervolgens moeten zij het kleed voor de oudsten van de stad uitspreiden. 18 Dan moeten de oudsten van die stad die man meenemen en hem straffen. 19 Ze moeten hem een boete van honderd zilverstukken opleggen en die aan de vader van het meisje geven, omdat hij een maagd uit Israël een slechte naam heeft bezorgd. Verder zal zij hem tot vrouw blijven; hij mag haar al zijn dagen niet wegsturen. 20 Maar als dit woord waar is, [als] ontdekt wordt dat het meisje geen maagd [meer] was, 21 dan moeten zij het meisje naar buiten brengen, naar de deur van het huis van haar vader, en de mannen van haar stad moeten haar met stenen stenigen, zodat zij sterft, want zij heeft een schandelijke daad in Israël begaan door hoererij te bedrijven in het huis van haar vader. Zo moet u het kwaad uit uw midden wegdoen.
In de huwelijksverhouding komt het meest tot uiting hoe we handelen met het oog op de hemelse dingen. De situaties die Mozes hier schetst, zijn allemaal afwijkingen van Gods blauwdruk voor het huwelijk. Ze laten zien waartoe de mens in de meest intieme relatie in staat is. De huwelijksrelatie is een beeld van de verbinding tussen God en Zijn aardse volk Israël en ook van de verbinding tussen de Heer Jezus en de gemeente, het hemelse volk.
Er zijn praktische en geestelijke lessen te leren voor ons persoonlijk en voor de gemeente. In vers 13 wordt direct al duidelijk wat de volgorde is: eerst trouwen en daarna pas echtelijke gemeenschap. Echtelijke gemeenschap kan er pas zijn, nadat man en vrouw ‘in de echt verbonden zijn’. Alle seksuele gemeenschap buiten echtelijke gemeenschap is hoererij.
In de verzen 13-21 doet zich het geval voor van een man die een afkeer krijgt van zijn vrouw. Hij beschuldigt haar van eerdere gemeenschap met een andere man. Het kan zijn dat de beschuldiging vals is. Dat zal blijken als de ouders van het meisje de bewijsstukken van haar onschuld kunnen overleggen. In dat geval wordt de man getuchtigd, moet hij een boete betalen en mag hij haar nooit wegzenden.
Blijkt de beschuldiging wel waar te zijn, dan moet het meisje gestenigd worden voor de deur van het huis van haar vader. Tot aan haar huwelijk is zij verbonden aan het huis van haar vader. Zij heeft dan ook in verbinding met het huis van haar vader deze schanddaad gepleegd. Dat de doodstraf moet worden voltrokken om op die manier het kwaad uit het midden van Israël weg te doen, toont wel aan hoe ernstig God deze schanddaad opneemt.
Het voorschrift in deze verzen is een bescherming tegen een valse aanklacht door de man. Het voorschrift zorgt ervoor dat een man niet uit willekeur met zijn vrouw handelt. Bij een dergelijke regeling zal hij zich er wel voor wachten zijn vrouw vals te beschuldigen.
We kunnen deze verzen toepassen op de verhouding tussen God en Zijn volk. Het gaat erom dat openbaar wordt of Zijn volk Hem trouw of ontrouw is. Voor God is dat geen vraag. Hij weet dat natuurlijk volmaakt. Voor Hem hoeft een dergelijk onderzoek niet te worden gedaan. Hij handelt zeker niet in willekeur.
De vraag is of onze geestelijke ouders – niet wijzelf – de bewijzen van onze trouw aan God kunnen overleggen of niet. Als wij ons hebben afgegeven met dingen die niet met Christus in verbinding staan, kunnen de bewijzen van onze ‘maagdelijkheid’ niet geleverd worden. Het tegendeel zal blijken. Ontrouw staat in verbinding met ons vroegere leven, zonder God en zonder Christus. Dat moet als zodanig worden erkend en worden geoordeeld. Maagdelijkheid stelt een beginsel voor dat voor iedere gelovige geldt. Het wil zeggen dat er geen gemeenschap is met personen of leringen die niet met Christus in verbinding staan (Op 14:4; 2Ko 11:2-3).
Christus zal straks tegen de valse kerk zeggen dat zij niet maagdelijk is. De valse christelijke kerk, het grote Babylon, de rooms-katholieke kerk, die zich aanmatigt de bruid van Christus te zijn, wordt “de grote hoer” en “de moeder van de hoeren” genoemd (Op 17:1,5). De valse aanklachten tegen hen die de Heer trouw willen zijn, zullen dan blijken ongegrond te zijn. De bewijzen zullen worden geleverd.
22 Straf op overspel
22 Wanneer [ergens] een man aangetroffen wordt terwijl hij met een vrouw slaapt die met een [andere] man getrouwd is, dan moeten zij beiden sterven, de man die met de vrouw geslapen heeft, en de vrouw. Zo moet u het kwaad uit Israël wegdoen.
Hier is geen verdenking, maar is iemand betrapt op overspel. De zonde van overspel en hoererij vraagt om tucht. In Israël betekent dat de dood, waardoor er een einde komt aan het leven in het land en het genot van de zegen ervan. In de gemeente betekent het buiten de gemeente sluiten, zowel van het avondmaal als van andere vormen van gemeenschap (1Ko 5:13b).
De uitsluiting door de gemeente heeft tot doel dat de zondaar tot berouw komt en de zonde belijdt en ermee breekt. Hierna kan de tucht opgeheven worden, kan vergeving worden uitgesproken en kan er terugkeer zijn in de gemeenschap van de gelovigen. Dat is in de gemeente in Korinthe ook gebeurd met de man die is buitengesloten: “Voor zo iemand is deze straf genoeg, die door de velen [uitgeoefend] is, zodat u integendeel veeleer moet vergeven en vertroosten, opdat zo iemand niet door de overmatige droefheid wordt verslonden. Daarom spoor ik u aan, dat u hem van [uw] liefde verzekert” (2Ko 2:6-8).
23 - 24 Overspel in de stad
23 Wanneer een meisje [nog] maagd is, maar [wel] in ondertrouw met een man, en een [andere] man treft haar binnen de stad aan en slaapt met haar, 24 dan moet u hen beiden naar buiten brengen, naar de poort van die stad, en moet u hen met stenen stenigen, zodat zij sterven; het meisje vanwege het feit dat zij binnen de stad niet om hulp geroepen heeft, en de man vanwege het feit dat hij de vrouw van zijn naaste vernederd heeft. Zo moet u het kwaad uit uw midden wegdoen.
Wie ondertrouwd is, is een verbinding met verplichtingen aangegaan. De ondertrouwde vrouw wordt aan het eind van vers 24 “de vrouw van zijn naaste” genoemd. In geval van ontrouw aan die bestaande verbinding moet tucht worden uitgeoefend. Dit geval beziet onze betrekking tot de Heer Jezus vanuit het standpunt dat de bruiloft van het Lam nog niet heeft plaatsgevonden. Dit is echter geen vrijbrief om nog bevrediging in de wereld te zoeken en relaties aan te gaan die de Heer Jezus naar het tweede plan verwijzen. Alles wat Hem jaloers maakt, is een loochening van onze verbinding met Hem.
Er zijn bij gemeenschap van iemand die ondertrouwd is twee situaties te onderscheiden: ontrouw die plaatsvindt in de stad en ontrouw die plaatsvindt in het veld. Bij gemeenschap in de stad is er sprake van schuld en moeten de vrouw en de man allebei gestenigd worden. Bij gemeenschap in het veld is de ondertrouwde vrouw niet schuldig en moet alleen de man worden gedood (vers 25).
Als een ondertrouwde vrouw in de stad met een andere man gemeenschap heeft, wil dat zeggen dat zij aan de ontrouw heeft meegewerkt. Ze zou hebben kunnen roepen. Wie weet, zou er dan hulp gekomen zijn, want de kans is groot dat er iemand op het hulpgeroep zou zijn afgekomen. In de stad loopt iemand die ondertrouwd is weinig gevaar. Het is een veilige omgeving, want er zijn andere mensen in de buurt.
Dit kunnen we toepassen op een plaatselijke gemeente. Als iemand daarvan deel uitmaakt, maar hij laat invloeden in zijn leven toe die van Christus afvoeren, onttrekt zo iemand zich bewust aan de gemeenschap van de gelovigen. Zo iemand had om hulp kunnen vragen aan medegelovigen. Te behoren tot een plaatselijke gemeente met een corrigerende werking van geestelijke vaders en moeders is een grote zegen en geeft bewaring voor het kwaad. Dat is de zegen van de stad.
25 - 27 Straf op verkrachting in het veld
25 Maar als de man het ondertrouwde meisje in het open veld aantreft, en de man haar vastgrijpt en met haar slaapt, dan moet alleen de man die met haar geslapen heeft, sterven. 26 Het meisje mag u niets doen, [want] het meisje heeft geen zonde [begaan] die de dood [verdient]. Deze zaak komt immers overeen met het geval dat een man zijn naaste aanvalt en deze om het leven brengt. 27 Hij trof haar namelijk aan in het open veld, [en] het ondertrouwde meisje riep, maar er was niemand die haar verloste.
Gelovigen bevinden zich niet altijd in het gezelschap van andere gelovigen. Zij bevinden zich ook wel eens in het veld, de wereld. Daar kunnen zij tegen hun wil misbruikt worden. Er zijn situaties waarbij men zich niet altijd aan het verderf kan onttrekken. We kunnen bijvoorbeeld denken aan gelovige kinderen met goddeloze ouders of een gelovige vrouw die een ongelovige, vijandige man heeft. Zij leven soms in een gezinssituatie waarin de onreinheid nog hoogtij viert. Waar dan om hulp wordt geroepen, is Gods genade aanwezig.
28 - 29 Gemeenschap vóór het huwelijk
28 Wanneer een man een meisje aantreft, een maagd die niet in ondertrouw is, en hij grijpt haar en slaapt met haar, en zij worden ontdekt, 29 dan moet de man die met haar geslapen heeft, aan de vader van het meisje vijftig zilverstukken geven, en zij zal hem tot vrouw zijn, omdat hij haar vernederd heeft. Hij mag haar al zijn dagen niet wegsturen.
Hier is sprake van buitenechtelijke gemeenschap, maar zonder dat er ontrouw wordt begaan ten aanzien van een al bestaande verbinding, hetzij door huwelijk, hetzij door ondertrouw. Dat betekent niet dat deze daad geen gevolgen heeft. De man is verplicht haar tot vrouw te nemen en de vader van het meisje een bruidsschat te geven.
Het is tegen Gods wil dat er wordt vooruitgegrepen op het huwelijk. Gebeurt het toch, dan moeten zij die dit hebben gedaan, de gevolgen van hun daden dragen. Zij mogen zich niet aan de verantwoordelijkheden ervan onttrekken. De man mag haar nooit wegzenden. Zij zijn voor het leven aan elkaar verbonden.
[Zie echter ook Exodus 22 waar aan ditzelfde geval wordt toegevoegd dat de vader het recht heeft te weigeren dat zijn dochter aan die man wordt verbonden: “Wanneer iemand een maagd verleidt die niet in ondertrouw is, en hij met haar slaapt, moet hij haar voor zichzelf tot vrouw nemen door volledige betaling van de bruidsschat. [Maar] als haar vader beslist weigert haar aan hem te geven, moet hij een geldsom afwegen die overeenkomt met de bruidsschat voor een maagd” (Ex 22:16-17).]
30 Tegennatuurlijke gemeenschap
30 Een man mag de vrouw van zijn vader niet [tot vrouw] nemen, en hij mag het kleed van zijn vader niet openslaan.
Dit geval van gemeenschap gaat tegen de natuurlijke gevoelens van gemeenschap in. Hier is niet alleen sprake van buitenechtelijke geslachtsgemeenschap, maar ook van tegennatuurlijke geslachtsgemeenschap. Er is niet alleen gebrek aan respect voor Gods instelling van het huwelijk, maar het ontbreekt ook aan eerbied voor de ouders (Gn 35:22; 49:4).
Dit geval doet zich voor in de gemeente in Korinthe: “Men hoort algemeen van hoererij onder u, en zo’n hoererij als zelfs onder de volken niet [bestaat], dat iemand [de] vrouw van zijn vader heeft” (1Ko 5:1). Het hoeft ons dan ook niet te verbazen dat allerlei vormen van hoererij ook vandaag in tal van kerken en gemeenten worden gevonden.
Wat ons wel met diep verdriet zou moeten vervullen, is dat dergelijke seksuele zonden geen zonde meer worden genoemd. De gemeente is een vrijplaats voor de zonde geworden in plaats van dat er tucht over wordt uitgeoefend. In Korinthe heeft men gelukkig aan de aanwijzingen die Paulus daarvoor geeft, gehoor gegeven (2Ko 7:10-12).