Inleiding
David organiseert in deze hoofdstukken de dienst aan God in de tempel. Hij is een type van de Heer Jezus in de toekomst. Hoe deze dienst zal zijn in het duizendjarig vrederijk, wordt beschreven in Ezechiël 40-48. David is ook een type van de Heer Jezus nu, hoe Hij de dienst organiseert in de gemeente. Ook nu zijn er priesters, op grond van Zijn werk (1Pt 2:5; Op 1:6). Het doel van deze dienst is dat er offers van lof, dank en aanbidding worden gebracht.
Als we een taakomschrijving van de Levieten en de priesters moeten geven, kunnen we het volgende zeggen. Levieten zijn als geschenk aan de priesters gegeven, om de priesterdienst mogelijk te maken en die te bevorderen en te verdiepen. Priesters brengen offers.
In beginsel is iedere gelovige een Leviet, niet alleen zij die dienen met het Woord. De Heer heeft ieder een bepaalde taak toevertrouwd. Het grote kenmerk van de dienst van de Levieten is dat zij de gelovigen helpen om betere priesters of betere aanbidders en betere dienaren worden. Iedere gelovige is daartoe een gave aan iedere andere gelovige. Het is een dienst die gelovigen aan elkaar doen met het doel te komen tot een betere dienst aan God.
De taken van de Levieten worden in 1Kronieken 25-27 genoemd. Er worden zeven taken genoemd, wat niet betekent dat er niet meer taken zijn:
1. Zangers (1Kr 25:1-31)
2. Poortwachters (1Kr 26:1-19)
3. Bewakers van de schatkamers (1Kr 26:20-28)
4. Opzichters en rechters (1Kr 26:29-32)
5. Legeroversten (1Kr 27:1-15)
6. Hoofden van de twaalf stammen (1Kr 27:16-24)
7. Andere beambten en raadsheren (1Kr 27:25-34)
1 - 31 1. De zangers
1 Verder zonderde David met de legerbevelhebbers [mensen] af voor het dienstwerk uit de nakomelingen van Asaf, Heman en Jeduthun. Zij profeteerden onder [het spel van] harpen, luiten en cimbalen. Dit is hun aantal, van de mannen werkzaam voor hun dienstwerk. 2 Wat betreft de zonen van Asaf: Zakkur, Jozef, Nethanja en Asarela, zonen van Asaf; onder leiding van Asaf, die profeteerde onder leiding van de koning. 3 Wat betreft Jeduthun: de zonen van Jeduthun waren Gedalja, Zeri, Jesaja, Hasabja en Mattithja, zes. [Zij stonden] onder leiding van hun vader Jeduthun die bij [het spel van] de harp profeteerde onder het loven en prijzen van de HEERE. 4 Wat betreft Heman: de zonen van Heman waren Bukkia, Mattanja, Uzziël, Sebuël, Jerimoth, Hananja, Hanani, Eliatha, Giddalti, Romamti-Ezer, Josbekasa, Mallothi, Hothir [en] Mahazioth. 5 Deze allen waren zonen van Heman, de ziener van de koning, met woorden van God om de hoorn op te heffen. God had Heman veertien zonen gegeven en drie dochters. 6 Deze allen [stonden] onder leiding van hun vader [opgesteld] voor het lied in het huis van de HEERE met cimbalen, luiten, en harpen, voor de dienst in het huis van God, onder leiding van de koning – Asaf, Jeduthun en Heman. 7 Hun aantal was [samen] met hun broeders die onderwezen waren in het lied voor de HEERE, tweehonderdachtentachtig, allen volleerd. 8 Zij wierpen het lot over de taken, zowel de jongste als de oudste, de volleerde [samen] met de leerling. 9 Het eerste lot kwam uit op Asaf, [namelijk] op Jozef. Het tweede [kwam uit op] Gedalja, hij en zijn broeders en zijn zonen, twaalf. 10 Het derde [op] Zakkur; zijn zonen en zijn broeders, twaalf. 11 Het vierde op Jizri; zijn zonen en zijn broeders, twaalf. 12 Het vijfde [op] Nethanja; zijn zonen en zijn broeders, twaalf. 13 Het zesde [op] Bukkia; zijn zonen en zijn broeders, twaalf. 14 Het zevende [op] Jesarela; zijn zonen en zijn broeders, twaalf. 15 Het achtste [op] Jesaja; zijn zonen en zijn broeders, twaalf. 16 Het negende [op] Mattanja; zijn zonen en zijn broeders, twaalf. 17 Het tiende [op] Simeï; zijn zonen en zijn broeders, twaalf. 18 Het elfde [op] Azareël; zijn zonen en zijn broeders, twaalf. 19 Het twaalfde op Hasabja; zijn zonen en zijn broeders, twaalf. 20 Het dertiende op Subaël; zijn zonen en zijn broeders, twaalf. 21 Het veertiende op Mattithja; zijn zonen en zijn broeders, twaalf. 22 Het vijftiende op Jeremoth; zijn zonen en zijn broeders, twaalf. 23 Het zestiende op Hananja; zijn zonen en zijn broeders, twaalf. 24 Het zeventiende op Josbekasa; zijn zonen en zijn broeders, twaalf. 25 Het achttiende op Hanani; zijn zonen en zijn broeders, twaalf. 26 Het negentiende op Mallothi; zijn zonen en zijn broeders, twaalf. 27 Het twintigste op Eliatha; zijn zonen en zijn broeders, twaalf. 28 Het eenentwintigste op Hothir; zijn zonen en zijn broeders, twaalf. 29 Het tweeëntwintigste op Giddalti; zijn zonen en zijn broeders, twaalf. 30 Het drieëntwintigste op Mahazioth; zijn zonen en zijn broeders, twaalf. 31 Het vierentwintigste op Romamti-Ezer; zijn zonen en zijn broeders, twaalf.
In 1 Kronieken 15-16 heeft David de zangers al benoemd en aangesteld. De zang ontbreekt in de tabernakeldienst. In de tempel moet er op geregelde wijze gezongen worden. Iedere gelovige is een zanger. Wij hebben samenkomsten om te zingen. De Heer Jezus heeft Zelf na de paasmaaltijd met de discipelen de lofzang gezongen. Dat is vlak voordat Hij naar het kruis gaat (Mt 26:30).
David kiest samen met de legeroversten de zangers uit (vers 1). Dat wijst erop dat er een verband is tussen zingen en strijd. Een voorbeeld daarvan hebben we in de geschiedenis van Josafat in 2 Kronieken 20. Josafat krijgt een bijzondere bemoediging van een profeet, die hem aanmoedigt onbevreesd op te trekken. Dan loven de Levieten de HEERE met krachtige stem. Vervolgens trekken de zangers voor de legers uit en op het moment dat zij de lofzang aanheffen wordt de vijand verslagen door de HEERE (2Kr 20:21-22).
Juist op kritieke ogenblikken mag de gelovige bidden en zingen. Als Paulus en Silas vanwege hun strijd in het evangelie gevangengenomen zijn, zingen zij in de nacht in de kerker (Hd 16:25a). In het lied verheft de gelovige zijn hart in lofzegging tot God.
Voor het dienstwerk van de zang worden “de nakomelingen van Asaf, Heman en Jeduthun” afgezonderd (vers 1). Asaf is de dichter van de Psalmen 50 en 73-83, Heman van Psalm 88 en Jeduthun van Psalm 39 en mogelijk Psalm 62. Asaf betekent ‘een die vergadert’, Jeduthun ‘een koor van lofprijzing’ en Heman ‘getrouw’. In deze namen zien we wat een plaatselijke gemeente moet kenmerken die samenkomt om te aanbidden.
Het zingen tot eer van God wordt drie keer profetie genoemd (verzen 1-3). We kunnen zeggen dat deze dienst, naar de nieuwtestamentische betekenis van het woord ‘profetie’, een opbouwend, vermanend en vertroostend karakter heeft (1Ko 14:3). Het wordt ook een “dienstwerk” genoemd. Dat betekent dat we in een tijd waarin alles in verval is, ons ervoor moeten inzetten dat deze dienst ook door ons wordt verricht. De dienst van zingen is een dienst, net als het prediken van het evangelie of een andere dienst onder de gelovigen. Deze dienst van zingen is op God gericht.
De dienst van de zangers is een geestelijke dienst. Zoals gezegd, lezen we enkele keren dat zangers door het zingen ‘profeteren’, wat wil zeggen dat hun dienst een geestelijke uitwerking heeft. Dat toont aan dat er verband is tussen het lied en profetie. In die zin spreekt Paulus daar ook over tot de gemeente in Efeze: “En spreekt tot elkaar in psalmen, lofzangen en geestelijke liederen” (Ef 5:19a).
Het aspect van het “tot elkaar” spreken komt in verschillende liederen voor. We moeten daar maar eens op letten als we een lied zingen. Liederen waarin we ‘tot elkaar spreken’, zijn liederen waarin een oproep aan elkaar wordt gedaan. Een voorbeeld daarvan is het lied ‘Voorwaarts christenstrijders’, waarin we elkaar oproepen en aanmoedigen om voorwaarts te gaan in de strijd die we ondervinden als we in het spoor van de Heer Jezus gaan.
Iemand heeft in de betekenis van een aantal namen van de zonen van Heman (vers 4) een gebed gezien. Te beginnen met Hananja, de zesde zoon van Heman, kunnen de namen van de rest van zijn zonen uit het Hebreeuws worden vertaald. Als we de betekenis van deze namen in volgorde nagaan, ontstaat een gebed dat goed het werk van Heman als “de ziener van de koning” (vers 5) en als dichter beschrijft:
(6e-Hananja) Wees genadig, Jahweh,
(7e-Hanani) wees mij genadig!
(8e-Eliatha) Mijn God, U,
(9e-Giddalti) heb ik geprezen
(10e-Romamti-Ezer) en verhoogd vanwege hulp.
(11e Josbekasa) Hoewel troosteloos neergezeten,
(12e-Mallothi) heb ik geproclameerd
(13e-Hothir) hoogste
(14e-Mahazioth) gezichten.
Liederen moeten ook in overstemming zijn met Gods Woord (vers 5), ze moeten dat Woord ‘vertolken’. Als een lied in overeenstemming met het Woord van God is, geeft het kracht in de dienst, waarvan het opheffen van de hoorn spreekt. Veel liederen in onze tijd bevatten weinig uit het Woord van God of hebben zelfs een inhoud die ermee in strijd is of puur op de emoties is gericht, met veel herhalingen. Het verband tussen het Woord van God, ofwel de dienst van de profetie, en het lied zien we op een prachtige manier in wat Paulus tegen de Kolossenzen zegt: “Laat het Woord van Christus rijkelijk in u wonen, terwijl u in alle wijsheid elkaar leert en terechtwijst met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen” (Ko 3:16).
Het huis van de HEERE (vers 6) is een huis van gezang. De zangers worden verondersteld daar te zijn en niet thuis te blijven of met iets anders bezig te zijn. Dit vindt zijn toepassing in het samenkomen van de gemeente, “[het] huis van God, dat is [de] gemeente van [de] levende God” in deze tijd (1Tm 3:15). We worden vermaand dat “wij onze eigen bijeenkomst niet verzuimen” (Hb 10:25).
Heman heeft als vader in zijn (muzikale) gezin de leiding. Hij stelt zijn kinderen op voor de zangdienst. Het moet een genot zijn geweest Heman met zijn kinderen naar de tempel te zien komen en daar te horen zingen. De kinderen maken de dienst niet uit, niet thuis en niet in het huis van God, maar volgen hun vader en doen wat hij zegt. Het is niet in overeenstemming met Gods gedachten dat er lofprijzingdiensten alleen voor jongeren zijn, of dat zij de dienst in de gemeente bepalen.
Vader Heman geeft het goede voorbeeld omdat hij zelf ook onder “leiding van de koning” staat. In geestelijk opzicht gaan de vaders in Christus de jongeren en kleine kinderen in Christus voor in het lofprijzen van God. Dat kunnen zij ook alleen doen als zij zelf het gezag van Christus over hun leven erkennen. Zij staan onder Goddelijke controle (vgl. Jh 4:24). In de brief aan de Hebreeën worden de offers van lof ook direct verbonden met hen die voorgaan en waken over de zielen (Hb 13:15-17).
Van het zingen van liederen gaat kracht uit. Het opgeven van een lied in de samenkomst dat door de gemeente gezongen wordt, behoort het resultaat van geestelijke oefening te zijn. Het gebeurt “onder leiding van de koning” of ‘op aanwijzing van de koning’ (vers 6), wat voor ons betekent op aanwijzing van de Heer Jezus. Het vraagt oefening in de school van God, een “onderwezen” worden in “het lied voor de HEERE” (vers 7), om een lied op te geven dat door allen kan worden gezongen. Het gaat om “het lied voor de HEERE”. Daarin is iedere gelovige, jong en oud, betrokken (verzen 7-8; 1Kr 24:31; vgl. Mt 21:16).
De uitdrukking “lied voor de HEERE” komt drie keer voor in het Oude Testament. De eerste keer wordt het “lied voor de HEERE” gezongen door Mozes en de Israëlieten, als het volk uit de slavernij in Egypte is verlost (Ex 15:1). De bevrijding is de aanleiding van dit lied. Hier, in 1 Kronieken 25, wordt het voor de tweede keer genoemd. De nadruk ligt hier op wie deze dienst kunnen doen: zij die geroepen en geestelijk onderwezen zijn. De derde keer dat het voorkomt, gaat het erom wanneer er gezongen moet worden: op het ogenblik dat het brandoffer begint (2Kr 29:27). Er is ook nog een keer sprake van een “lied van de HEERE” (Ps 137:4). Daar gaat het om de vraag waar gezongen moet worden: niet in een vreemd land, maar in Jeruzalem.