1 - 2 De zonen van Israël
1 Dit zijn de zonen van Israël: Ruben, Simeon, Levi en Juda, Issaschar en Zebulon, 2 Dan, Jozef en Benjamin, Naftali, Gad en Aser.
Deze verzen geven een opsomming van de zonen van Jakob, hier “Israël” genoemd, in een willekeurige volgorde. Eerst worden de zes zonen van Lea genoemd, dan één van Bilha, vervolgens twee van Rachel, nog één van Bilha en ten slotte twee van Zilpa. Ongeveer tweeëntwintig keer komt er een opsomming van de zonen van Jakob in de Bijbel voor, waarbij de volgorde vaak wisselt.
3 - 17 De nakomelingen van Juda tot David
3 De zonen van Juda zijn: Er, Onan en Sela. Drie zijn er hem geboren uit de dochter van Sua, de Kanaänitische. Er, de eerstgeborene van Juda, was slecht in de ogen van de HEERE; daarom doodde Hij hem. 4 Maar Tamar, zijn schoondochter, baarde hem Perez en Zerah. De zonen van Juda waren vijf in totaal. 5 De zonen van Perez waren Hezron en Hamul. 6 En de zonen van Zerah waren Zimri, Ethan, Heman, Chalcol en Dara. Deze zijn vijf in totaal. 7 De zoon van Charmi was Achar, die Israël in het ongeluk stortte, omdat hij ontrouw was met dat wat door de ban gewijd was. 8 De zoon van Ethan was Azaria. 9 De zonen van Hezron, die hem geboren werden, waren Jerahmeël, Ram en Chelubai. 10 Ram verwekte Amminadab, en Amminadab verwekte Nahesson, de leider van de nakomelingen van Juda. 11 Nahesson verwekte Salma, en Salma verwekte Boaz. 12 Boaz verwekte Obed, Obed verwekte Isaï, 13 Isaï verwekte Eliab, zijn eerstgeborene, Abinadab, de tweede, en Simea, de derde, 14 Nethaneël, de vierde, Raddai, de vijfde, 15 Ozem, de zesde, [en] David, de zevende. 16 Hun zusters waren Zeruja en Abigaïl. De zonen van Zeruja waren Abisaï, Joab en Asaël, drie [zonen]. 17 Abigaïl baarde Amasa; de vader van Amasa was Jether de Ismaëliet.
In de rest van dit hoofdstuk worden de nakomelingen van Juda genoemd. Het geslachtsregister van Juda wordt het eerst genoemd vanwege het koningschap dat aan deze stam verbonden is.
Als Er een grafsteen had gehad, zou daarop als het kenmerk van zijn leven dit opschrift hebben kunnen staan: hij “was slecht in de ogen van de HEERE; daarom doodde Hij hem” (vers 3). Het is een waarschuwing te leven en te wandelen voor Gods aangezicht met vrees, biddend en wakend, omdat er elk ogenblik iets door ons gezegd of gedaan kan worden wat ons leven verder zal kenmerken. Wat zal er op mijn grafsteen staan?
Er worden weinig vrouwen genoemd, maar de naam van Tamar laat een speciale genade van God zien (vers 4). Zij baart Perez als gevolg van een ontuchtige daad die zij met Juda heeft begaan (Gn 38:14-18,27-30). De speciale genade van God is dat zij wordt genoemd in het boek Ruth (Ru 4:12) en in het geslachtsregister van de Heer Jezus (Mt 1:3).
Vier van de vijf zonen van Zerah, “Ethan, Heman, Chalcol en Dara”, zijn bekend om hun wijsheid (vers 6). Als de Heilige Geest de wijsheid van Salomo voorstelt, verklaart Hij Salomo wijzer dan deze vier mannen: “Ja, hij was wijzer dan alle mensen, dan Ethan, de Ezrahiet, Heman, Chalcol en Darda, de zonen van Mahol” (1Kn 4:31). Het is wel zeldzaam dat van vier broers een dergelijk getuigenis gegeven kan worden.
Ook kan nog worden vermeld dat zowel van Ethan als van Heman een psalm in de Heilige Schrift is opgenomen (Ps 88:1; 89:1). Ze moeten niet worden verward met Heman en Ethan, de musici van David (1Kr 15:19), want die zijn van de stam Levi en niet van de stam Juda (vgl. 1Kr 6:33-44).
Het opschrift op de grafsteen van Achar, dat is Achan, luidt: “Die Israël in het ongeluk stortte, omdat hij ontrouw was met dat wat door de ban gewijd was” (vers 7). Zijn zonde wordt beschreven in het boek Jozua (Jz 7:1). We zien hier dat tot de beste families, hier Juda, personen kunnen behoren die een schande voor de familie zijn.
De genoemde namen in de verzen 9-12 zijn de directe voorouders van David, naar wie de kroniekschrijver in de geslachtsregisters toewerkt (vgl. Ru 4:19-22). Dat wil niet zeggen dat alle namen van de voorouders vanaf Ram zijn genoemd. Tussen Ram, de zoon van Hezron, en Nahesson, de zoon van Amminadab, zijn drie eeuwen verlopen. Nahesson is “de leider van de nakomelingen van Juda” in de dagen van Mozes in de woestijn (Nm 1:7; 2:3). De zoon van Nahesson, Salmon, trouwt met Rachab, de hoer, na de val van Jericho (Mt 1:5).
Uit vers 16 blijkt dat de drie mannen “Abisaï, Joab en Asaël”, die we kennen uit het leger van David, zonen van Davids zus en dus zijn neven zijn. Hetzelfde geldt voor Amasa, die de zoon van een andere zus is.
18 - 24 De nakomelingen van Kaleb
18 Kaleb, de zoon van Hezron, verwekte [zonen] bij Azuba, [zijn] vrouw, en bij Jerioth. En dit waren haar zonen: Jeser, Sobab en Ardon. 19 Toen Azuba gestorven was, nam Kaleb zich Efrath [tot vrouw]. Deze baarde hem Hur. 20 Hur verwekte Uri, en Uri verwekte Bezaleël. 21 Daarna kwam Hezron bij de dochter van Machir, de vader van Gilead. Hij nam haar [tot vrouw] toen hij zestig jaar was, en zij baarde hem Segub. 22 Segub verwekte Jaïr, en hij had drieëntwintig steden in het land Gilead. 23 Maar Gesur nam, met Aram, Havvoth-Jaïr van hen af, met Kenath en de bijbehorende [plaatsen], zestig steden. Dit zijn allen zonen van Machir, de vader van Gilead. 24 Na de dood van Hezron, in Kaleb-Efratha, baarde Abia, de vrouw van Hezron, hem ook [nog] Assjur, de vader van Tekoa.
Bezaleël, de zoon van Uri (vers 20), is ons bekend van de bouw van de tabernakel (Ex 31:2-4).
Hezron, uit wie Kaleb en zijn nageslacht zijn voortgekomen, blijkt een zeer vruchtbare man geweest te zijn, zelfs in zijn ouderdom. Als hij sterft, is zijn vrouw Abia zwanger en baart hem na zijn dood nog een kind (vers 24).
25 - 41 De nakomelingen van Jerahmeël
25 De zonen van Jerahmeël, de eerstgeborene van Hezron, waren: de eerstgeborene Ram, en [vervolgens] Buna, Oren, Ozem en Ahia. 26 Jerahmeël had nog een andere vrouw, en haar naam was Atara; zij was de moeder van Onam. 27 De zonen van Ram, de eerstgeborene van Jerahmeël, waren Maäz, Jamin en Eker. 28 De zonen van Onam waren Sammai en Jada. En de zonen van Sammai: Nadab en Abisur. 29 De naam van de vrouw van Abisur was Abihaïl; zij baarde hem Achban en Molid. 30 De zonen van Nadab waren Seled en Appaïm; Seled stierf zonder kinderen. 31 De zoon van Appaïm was Jiseï; de zoon van Jiseï was Sesan, en de zoon van Sesan was Achlai. 32 De zonen van Jada, de broer van Sammai, waren Jether en Jonathan; Jether stierf zonder kinderen. 33 De zonen van Jonathan waren Peleth en Zaza. Dit waren de zonen van Jerahmeël. 34 Sesan had geen zonen, maar dochters. Sesan had [echter] een Egyptische slaaf, en zijn naam was Jarha. 35 Sesan gaf zijn dochter aan zijn slaaf Jarha tot vrouw, en zij baarde hem Attai. 36 Attai verwekte Nathan, en Nathan verwekte Zabad, 37 Zabad verwekte Eflal, en Eflal verwekte Obed, 38 Obed verwekte Jehu, en Jehu verwekte Azaria, 39 Azaria verwekte Helez, en Helez verwekte Elasa, 40 Elasa verwekte Sismai, en Sismai verwekte Sallum, 41 Sallum verwekte Jekamja, en Jekamja verwekte Elisama.
In deze opsomming worden namen genoemd van mensen van wie als bijzonderheid wordt vermeld dat ze kinderloos zijn gestorven of zonder zonen (verzen 30,32,34). Kinderloosheid is niet nieuw. Gods voorzienigheid geeft of onthoudt kinderen, of geeft ze soms alleen van hetzelfde geslacht. Voor wie ernaar verlangen kinderen te hebben is het een grote beproeving als de kinderwens onvervuld blijft.
De nood die dat met zich mee kan brengen, is niet te begrijpen door hen die kinderen hebben. Alleen de Heer kan daarin Zijn troost geven. Door Zijn troost kunnen zij ertoe komen in geloofsvertrouwen te aanvaarden dat dit de weg is die Hij met hen wil gaan. Op deze weg kunnen ze op een speciale manier Hem dienen. Aan hen die Hem liefhebben, zal Hij in Zijn huis een plaats en een naam geven, beter dan die van zonen en dochters (Js 56:5).
Het huwelijk van de dochter van Sesan met een Egyptische slaaf (vers 35) kan alleen geoorloofd zijn als we veronderstellen dat deze slaaf een Jodengenoot, proseliet, is geworden.
42 - 55 De nakomelingen van Kaleb
42 De zoon van Kaleb, de broer van Jerahmeël, is Mesa, zijn eerstgeborene (dat is de vader van Zif), en de zonen van Maresa, de vader van Hebron. 43 De zonen van Hebron waren Korach, Tappuah, Rekem en Sema. 44 Sema verwekte Raham, de vader van Jorkeam; Rekem verwekte Sammai. 45 De zoon van Sammai was Maon, en Maon was de vader van Beth-Zur. 46 Efa, de bijvrouw van Kaleb, baarde Haran, Moza en Gazez; Haran verwekte Gazez. 47 De zonen van Jochdai waren Regem, Jotham, Gesan, Pelet, Efa en Saäf. 48 Bij [zijn] bijvrouw Maächa verwekte Kaleb Seber en Tirhana. 49 En [de vrouw van] Saäf, de vader van Madmanna, baarde Seva, de vader van Machbena en de vader van Gibea. De dochter van Kaleb was Achsa. 50 Dit waren de zonen van Kaleb, de zoon van Hur, de eerstgeborene van Efratha: Sobal, de vader van Kirjath-Jearim, 51 Salma, de vader van Bethlehem [en] Haref, de vader van Beth-Gader. 52 De zonen van Sobal, de vader van Kirjath-Jearim, waren Haroë [en] half Menuchoth. 53 De geslachten van Kirjath-Jearim waren de Jithrieten, de Futieten, de Sumathieten en de Misraïeten. Uit hen zijn de Zorathieten en de Esthaolieten voortgekomen. 54 De zonen van Salma waren Bethlehem, de Netofatieten, Atroth, Beth-Joab, de helft van de Manachathieten [en] de Zorieten. 55 En de geslachten van de schrijvers, die in Jabez woonden: de Tirathieten, de Simathieten [en] de Suchathieten. Dit zijn de Kenieten die van Hammath, de vader van het huis van Rechab, afstammen.
In dit gedeelte vallen “de geslachten van de schrijvers” op (vers 55a). Schrijven is belangrijk in de dingen van God. Het betekent ermee bezig zijn en vastleggen en zo doorgeven aan de volgende generaties. Op die manier kunnen de volgende generaties onderwezen worden in de dingen van God.
De Kenieten (vers 55b) behoren oorspronkelijk niet tot Israël. Ze zijn een van de heidense volken van het land Kanaän (Gn 15:18-21). Hier zijn ze opgenomen in de registers van de stam Juda. Het lijkt erop dat zij in de loop van de jaren steeds meer, mogelijk door huwelijken, van de stam Juda deel zijn gaan uitmaken. Ze zijn een volk dat, behalve door Kaleb, een van de twaalf verspieders, ook bekend is geworden door de trouw van een van hun families, die van de Rechabieten. Hun trouw aan de gebruiken van hun vaders wordt door de HEERE zozeer gewaardeerd, dat Hij in het boek Jeremia dit geslacht aan Zijn ontrouwe volk tot voorbeeld stelt (Jr 35:12-16).