Inleiding
Het is niet het doel van 1 Kronieken om het leven van Saul in detail voor te stellen omdat het weinig bijdraagt aan het onderwerp van dit bijbelboek: het huis van God. De bijzonderheden van het leven van Saul worden in 1 Samuel gegeven. Er wordt verondersteld dat de lezer die kent. In 1 Samuel wordt het falen van de mens in zijn verantwoordelijkheid voorgesteld. Dan gaat God werken aan de vervulling van Zijn raadsbesluiten door het koninkrijk aan David te geven (vgl. Hd 13:21-22). De man naar het hart van het volk wordt door God terzijde gesteld. De mens naar het vlees moet verdwijnen, wil er plaats komen voor de man naar Gods hart.
1 - 6 De dood van Saul en zijn drie zonen
1 En de Filistijnen streden tegen Israël, en de mannen van Israël vluchtten voor de Filistijnen en vielen dodelijk gewond op het gebergte Gilboa. 2 De Filistijnen hielden dicht op Saul en op zijn zonen aan, en de Filistijnen doodden Jonathan, Abinadab en Malchisua, de zonen van Saul. 3 De strijd tegen Saul werd zwaar: de schutters, [de mannen] met de boog, troffen hem aan, en hij beefde [uit angst] voor de schutters. 4 Toen zei Saul tegen zijn wapendrager: Trek uw zwaard en doorsteek mij daarmee. Anders komen deze onbesnedenen en drijven zij de spot met mij. Maar zijn wapendrager wilde niet, want hij was zeer bevreesd. Toen nam Saul het zwaard en liet zich erin vallen. 5 Toen zijn wapendrager zag dat Saul dood was, liet ook hij zich in [zijn] zwaard vallen en stierf hij. 6 Zo stierven Saul, zijn drie zonen en heel zijn huis; tegelijk stierven zij.
Omdat het doel van de kroniekschrijver is om het leven van David te beschrijven, is er in het leven van Saul slechts één moment waar hij belang in stelt en dat is zijn dood. De beginwoorden van vers 1 wijzen op het verband met de voorgaande geschiedenis van Saul die in 1 Samuel wordt beschreven (1Sm 31:1-6).
De geschiedenis van de dood van Saul wordt in bijna gelijke bewoordingen in 1 Samuel 31 beschreven. Als de Filistijnen tegen Israël strijden, ziet Saul zijn mannen vluchten en gedood worden. Hij ziet dat ook zijn einde nadert. Nog is er geen roepen tot God. Het enige wat hij nog wil, is voorkomen dat hij levend in handen van de Filistijnen valt. Hij zal uit het leven van Simson geweten hebben wat dat betekent (Ri 16:21-25).
Saul noemt de Filistijnen “onbesnedenen”. Maar al is Saul wel uiterlijk besneden, en daarmee uiterlijk een lid van het volk van God, hij is onbesneden van hart (Rm 2:28-29). De besnijdenis is een beeld van het oordeel over het zondige vlees, de erkenning dat God dat heeft moeten oordelen in Christus (Ko 2:11). Saul houdt de uiterlijke scheiding tussen hem als Israëliet en de Filistijnen vol, zonder te beseffen dat hij innerlijk zelf een Filistijn is.
Saul vraagt aan zijn wapendrager om hem te doden. Die schrikt daarvoor terug. Dan pleegt Saul zelfmoord. Het is de eerste zelfmoord die we in de Bijbel aantreffen. Naar het woord van Samuel sterven zo Saul en zijn zonen op één dag (1Sm 28:19). Ze vallen door de hand van de vijanden die zij moesten bestrijden en uitroeien. Het is Saul niet gelukt omdat hij zelf innerlijk ook geen verbinding met God had. Daardoor is hij krachteloos in zijn strijd tegen de Filistijnen, die om diezelfde reden oppermachtig zijn.
Er sneuvelen drie zonen van Saul met hem, onder wie Jonathan. De helden van David hebben de zijde van David gekozen als hij nog verworpen is. Jonathan is daar niet bij. Hij heeft alles aan David gegeven, behalve om zo te zeggen zijn schoenen (vgl. 1Sm 18:4). Hij heeft gedacht David te kunnen dienen door bij zijn vader Saul te blijven. Op het kritieke moment, als duidelijk is dat David moet vluchten, volgt hij hem niet, maar keert terug naar de stad (1Sm 20:43).
De kroniekschrijver gaat voorbij aan een vierde zoon van Saul, Isboseth, die nog door Abner koning is gemaakt in de plaats van zijn vader Saul. Omdat Isboseth volledig buiten de wil van God om koning is gemaakt, telt hij niet mee. Daarom zegt de kroniekschrijver van “Saul, zijn drie zonen en heel zijn huis” dat zij “tegelijk stierven” (vers 6). Daarmee heeft het huis van Saul het einde van zijn bestaan bereikt en is de weg vrij om David in te voeren.
7 - 10 De Filistijnen onteren Saul
7 Toen alle mannen van Israël die in het dal waren, zagen dat Saul en zijn zonen dood waren, verlieten zij hun steden en vluchtten. Daarna kwamen de Filistijnen en gingen er wonen. 8 En het gebeurde de volgende dag, toen de Filistijnen kwamen om de gesneuvelden te plunderen, dat zij Saul en zijn zonen vonden, liggend op het gebergte Gilboa. 9 Zij trokken hem [zijn wapenrusting] uit en namen zijn hoofd en zijn wapenrusting en stuurden die rond in het land van de Filistijnen, om de boodschap te brengen aan hun afgoden en aan het volk. 10 Zij legden zijn wapenrusting in het huis van hun god en zijn schedel staken zij [ergens] vast in het huis van Dagon.
Saul heeft zijn opdracht, het land van de Filistijnen te bevrijden, niet vervuld. Integendeel, als hij gestorven is, komen de Filistijnen en gaan in de steden wonen die door de Israëlieten verlaten zijn (1Sm 31:7). En waarvoor Saul bang is geweest, dat de spot met hem zou worden gedreven, gebeurt toch. Als de Filistijnen hem en zijn zonen vinden, ontdoen ze hem van zijn wapenrusting en zijn hoofd.
De Filistijnen sturen het hoofd en de wapenrusting van Saul rond in hun land. Dat doen ze om de boodschap van hun overwinning aan hun afgoden en aan het volk te brengen. Het toont de dwaasheid van hun afgoden aan. Hun afgoden weten niet wat er is gebeurd en moeten op de hoogte worden gebracht. Dan wordt de wapenrusting van Saul als eerbetoon aan hun god in diens huis gelegd. Het hoofd van Saul wordt mogelijk in het huis van hun afgoden gelegd (1Sm 31:8-10; vgl. 1Sm 17:54,57).
11 - 12 Jabes bewijst Saul eer
11 Toen heel Jabes in Gilead alles hoorde wat de Filistijnen met Saul gedaan hadden, 12 stonden alle strijdbare mannen op en namen zij het lichaam van Saul en de lichamen van zijn zonen weg. Zij brachten die naar Jabes en begroeven hun beenderen onder de eik bij Jabes, en zij vastten zeven dagen.
Er zijn nog mensen in Israël voor wie deze vernedering te ver gaat. De mannen van Jabes worden eervol vermeld. Ze handelen met de gezalfde van de HEERE zoals David hem heeft gerespecteerd. Zij offeren hun nachtrust ervoor op om het lichaam van Saul en de lichamen van zijn zonen op te halen en ze te begraven. Daarna vasten zij zeven dagen lang. Zij begrijpen iets van de smaad die op Israël is gelegd.
13 - 14 Waarom Saul stierf
13 Zo stierf Saul vanwege zijn trouwbreuk, die hij tegenover de HEERE had gepleegd, vanwege het woord van de HEERE, dat hij niet in acht had genomen, en ook omdat hij een dodenbezweerder had geraadpleegd, 14 en niet de HEERE had geraadpleegd. Daarom doodde Hij hem en liet Hij het koningschap overgaan op David, de zoon van Isaï.
De redenen voor de verwerping van Saul worden gegeven:
1. Het niet in acht nemen van “het woord van de HEERE” (1Sm 13:8-14; 15:1-3,9-11,26). Dat hij niet in acht heeft genomen wat God heeft gezegd, betekent dat hij eraan is voorbijgegaan om het te bewaren, te bewaken en veilig te stellen. Hij heeft dat woord niet als richtsnoer voor zijn daden genomen. Het laat zijn negatieve houding ten opzichte van het goede zien.
2. Het raadplegen van de geest van een dode (1Sm 28:7-13), letterlijk dat hij een boze geest heeft ‘gevraagd om te zoeken’, in plaats van de HEERE te raadplegen. Hier zien we dat hij zich positief opstelt ten opzichte van het kwade. Waar het eerste niet aanwezig is, komt er ruimte voor het tweede.
Saul is niet omgekomen door de hand van de Filistijnen, ook niet door zijn eigen hand, maar door de hand van de HEERE. De tijd van Saul is voorbij. Gods tijd is gekomen voor de introductie van de man naar Zijn hart, David.