Inleiding
De gebeurtenissen in 1 Kronieken 11-20 vinden plaats in de periode van 1003-995 v.Chr. In die tijd groeit David naar het toppunt van zijn macht. Aan alles wat heeft plaatsgevonden voordat het volk tot David in Hebron komt, wordt stilzwijgend voorbijgegaan. De fouten en het lijden van David worden niet genoemd. De geschiedenis begint met het voorstellen van wat de kracht en de heerlijkheid van het koninkrijk van David vormt. We kunnen deze geschiedenissen verbinden met de toekomstige vestiging van de macht van Christus, de Zoon van David, op aarde.
1 - 3 David tot koning over Israël gezalfd
1 Toen kwam heel Israël bij David te Hebron bijeen, en zij zeiden: Zie, wij zijn uw beenderen en uw vlees. 2 Al eerder, ook toen Saul koning was, liet ú Israël uitgaan en ingaan. Ook heeft de HEERE, uw God, tegen u gezegd: Ú zult Mijn volk Israël weiden, en ú zult vorst zijn over Mijn volk Israël. 3 Zo kwamen alle oudsten van Israël bij de koning in Hebron. En David sloot met hen in Hebron een verbond voor het aangezicht van de HEERE, en zij zalfden David tot koning over Israël overeenkomstig het woord van de HEERE door de dienst van Samuel.
Hier komt gelijk heel Israël om David koning te maken en niet, zoals beschreven wordt in 2 Samuel, eerst de twee stammen en daarna alle stammen (2Sm 2:4; 2Sm 5:1). Vanaf nu tot het einde van dit boek (1 Kronieken 11-29) gaat het om David. Het hele volk erkent dat ze zijn beenderen en zijn vlees zijn. Daarin kunnen we herkennen wat het nieuwtestamentische volk van God, de gemeente, tot Christus kan zeggen in het bewustzijn van hun innige verbondenheid met Hem. In Hebreeën 2 wordt deze verbondenheid door de Heer Jezus tot uiting gebracht (Hb 2:11-14). Onze vereniging met Hem is mogelijk gemaakt omdat Hij aan “bloed en vlees … deelgenomen” heeft (Hb 2:14), maar “met uitzondering van [de] zonde” (Hb 4:15).
Er wordt teruggedacht aan wat David vroeger voor het volk heeft gedaan, toen Saul nog koning over hen was (vers 2). We zien hierin een beeld van wat de Heer Jezus vroeger heeft gedaan in ons leven. Hij heeft ervoor gezorgd dat wij niet zijn omgekomen onder de heerschappij van de satan en het vlees, waarvan Saul een beeld is. Toen Saul heerste, kwam de ware zegen in werkelijkheid van David.
David heeft het volk laten “uitgaan en ingaan”. Dit herinnert aan de woorden van de Heer Jezus die Hij uitspreekt als de goede Herder (Jh 10:9). Daarom is het ook goed om te zien dat de HEERE, de God van David, David in de eerste plaats een herder voor Zijn volk wil laten zijn. Daarna en daardoor kan hij ook koning zijn. Dit geldt ten volle voor de ware David, de Heer Jezus (Ez 34:23-24; 37:24).
Voorop staat de zorg voor Gods volk en dan komt de regering. Eerst herder zijn, dan koning worden. Zo is het ook in het leven van de Heer Jezus. Hij is nu de goede Herder, terwijl Hij binnenkort openlijk Zijn koningschap zal aanvaarden. Voor ons valt het samen. Wij zullen Zijn heerschappij over ons leven nu al graag erkennen omdat Hij als de goede Herder voor ons Zijn leven heeft gegeven en ons ook als de overste Herder elke dag verzorgt. Er is toch niemand aan wie wij ons liever onderwerpen dan aan Iemand Die Zich zo voor ons heeft gegeven en Die elke dag voor ons zorgt?
Hieruit is ook veel te leren door allen die een bepaald gezag over anderen hebben. We kunnen denken aan de houding van de man ten opzichte van zijn vrouw en aan de houding van ouders ten opzichte van hun kinderen. Het is ook van belang voor het erkennen van gezag in de gemeente van God. Als God personen een plaats van gezag heeft gegeven, kunnen die personen dat gezag alleen goed uitoefenen als zij zelf weten wat het is om te dienen, de minste te zijn en zorg te besteden aan hen die aan hen zijn toevertrouwd. Zulke personen laten het beeld van de Heer Jezus zien.
Onderdanigheid is heel wat gemakkelijker op te brengen ten opzichte van iemand die om je geeft, die met liefde voor je zorgt, dan ten opzichte van iemand die alleen maar de baas over jou wil spelen en daarvoor zijn positie van gezag misbruikt. Gezag staat bij God nooit los van zorg en liefde en dat is in de Heer Jezus volmaakt zichtbaar geworden.
Na de verklaring van het hele volk komen de oudsten als de vertegenwoordigers van heel Israël naar David toe (vers 3). David sluit met hen “een verbond voor het aangezicht van de HEERE”. Hij zal zich hebben verplicht om een goede koning voor zijn volk te zijn en te regeren in overeenstemming met Gods wet voor de koning (Dt 17:14-20; vgl. 1Sm 10:25). Daarbij is hij zich bewust dat hij een taak op zich neemt, waarvan hem door God rekenschap zal worden gevraagd. Tevens zal hij beseffen dat hij van Hem afhankelijk is voor het verrichten van zijn taak.
De reactie daarop is dat de oudsten David tot koning over heel Israël zalven. Daardoor wordt hij een aan de HEERE gewijde persoon, waardoor hij in Diens Naam, met Diens gezag kan optreden. Het is dan ook geen eigenmachtige handeling, maar gebeurt “overeenkomstig het woord van de HEERE door de dienst van Samuel”. Hier wordt David voor de derde keer in zijn leven gezalfd (Elisa is één keer gezalfd, Aäron twee keer en David drie keer):
De eerste keer is David gezalfd in het huis van zijn vader, in vernedering en te midden van zijn broers (1Sm 16:13). Dit kunnen we verbinden met de zalving van de Heer Jezus met de Geest, ook te midden van Zijn broeders, in de Jordaan in vernedering (Mt 3:16).
De tweede keer wordt David, direct nadat Saul gestorven is, gezalfd door de twee stammen (2Sm 2:4). Hij is dan nog geen koning over heel Israël, maar alleen over Juda. Dit verwijst naar de tijd dat de Heer Jezus terugkomt naar de aarde. Dan zal Hij eerst komen in verbinding met Juda, dat is het overblijfsel van de twee stammen die op dat moment in het land zijn. Zij zullen Hem met vreugde ontvangen als de beloofde Messias.
De derde keer wordt hier beschreven, als hij koning wordt over heel Israël (vers 3). Dat ziet vooruit naar de tijd dat de Heer Jezus terugkeert en openlijk, voor iedereen zichtbaar, Zijn koningschap over heel Israël aanvaardt.
4 - 8 David neemt Jeruzalem in
4 David trok met heel Israël op naar Jeruzalem, dat is Jebus, want daar waren de Jebusieten, de inwoners van dat land. 5 Toen zeiden de inwoners van Jebus tegen David: U komt hier niet binnen! David nam echter de vesting Sion, dat is de stad van David, in. 6 David zei namelijk: Al wie de Jebusieten de eerste slag toebrengt, zal hoofd en bevelhebber worden. Toen klom Joab, de zoon van Zeruja, het eerst naar boven en werd hij hoofd. 7 Zo ging David in de bergvesting wonen; daarom noemt men deze: stad van David. 8 Hij bouwde [een muur] rond de stad, vanaf de Millo en er omheen, en Joab herstelde de rest van de stad.
De eerste handeling die hier van David wordt vermeld, is dat hij vanuit Hebron tegen Jebus optrekt om die stad in te nemen. De nieuwe koning kiest deze stad als nieuwe hoofdstad. De keus van deze stad is zeker ook strategisch van belang, want Jeruzalem ligt veel meer centraal in het land en is ook op een berg gelegen, waardoor de stad moeilijk voor vijanden in te nemen is. Toch is de eerste overweging niet het strategisch belang. Met zijn keus voor deze stad als koningsstad sluit David aan bij de keus van God. Het is de plaats die Hij gekozen heeft om Zijn Naam daar te laten wonen.
David maakt van de inname van Jebus een zaak van eer voor zijn aanvoerders. Joab blijkt de man te zijn die de uitdaging aanneemt en wint en de nieuwe bevelhebber van Davids leger wordt. Joab wordt hier in positieve zin genoemd en niet negatief zoals in 2 Samuel. Het gaat hier immers over de vestiging van het rijk van David; alles gebeurt met het oog op hem, op hem is alle aandacht gericht.
Na deze inname neemt David het gezag over de stad in handen. Hij gaat er wonen. Daardoor kan de stad nu “stad van David” genoemd worden. Zo’n verandering van gezag vindt plaats in het leven van iedere pasbekeerde. Op het moment van zijn bekering gaat hij over van de macht van de satan tot God en erkent hij de heerschappij van de Heer Jezus over zijn leven. De Heer Jezus komt in het leven van zo iemand wonen en heeft er de beschikking over.
9 - 10 De helden van David
9 David nam gaandeweg toe in aanzien, want de HEERE van de legermachten was met hem. 10 Dit waren de hoofden van de helden die David had, die hun positie mét hem verstevigd hadden voor zijn koningschap over heel Israël, om hem overeenkomstig het woord van de HEERE over Israël koning te maken.
David woont nu in Jeruzalem en neemt in aanzien toe (vers 9). Dat de HEERE van de legermachten met hem is, blijkt uit de lijst met helden. David neemt toe in aanzien vanwege de grote mannen om hem heen, zijn helden. Bovenal neemt hij in aanzien toe omdat de HEERE van de legermachten met hem is. De mannen die helden zijn geworden, zijn door de HEERE tot David geleid. Zij zijn hem in de tijd van zijn verwerping gevolgd en zijn daarbij uitgegroeid tot helden. Door de HEERE van de legermachten, waartoe ook de legermacht van David behoort, worden zij genoemd als mannen die David hebben geholpen bij het verwerven van zijn koningschap en de verovering van de koningsstad.
Deze mannen danken hun aanzien aan hem (vers 10). Door hem te versterken versterkten zij zichzelf en hun eigen belangen. Zij hebben “hun positie mét hem verstevigd”. Zijn voorspoed is hun voorspoed. Door hun verbinding met David delen zij in alles wat zijn deel is. Zo is het ook met ons in onze verbinding met de Heer Jezus. Wat wij doen ter bevordering van het koninkrijk van de Zoon van David, zal tot onze winst zijn. Wat iemand groot maakt, is het goede dat hij doet. Die grootheid is niet zonder arbeid en gevaar voor eigen leven te verkrijgen. Het gaat om de goede strijd van het geloof in de Heer Jezus.
Hierna volgt de lijst met de namen van Davids helden (verzen 11-47). Die lijst staat ook in 2 Samuel 23 (2Sm 23:8-39). In 2 Samuel 23 wordt deze lijst gegeven aan het einde van Davids leven, terwijl de helden hier aan het begin van zijn regering worden genoemd. De helden en hun daden worden hier in herinnering gebracht met betrekking tot de tijd dat David nog geen koning is.
Hieruit kunnen we de les trekken dat wij helden zijn als wij de heerschappij van de Heer Jezus in ons leven nu al waarmaken. Dat zal Hij Zich, als we later bij Hem zijn, herinneren en waarderen. Niets van wat gedaan wordt voor de Heer in de tijd van Zijn verwerping, wordt door Hem vergeten (vgl. Lk 22:28-30).
De helden worden genoemd in verband met hun daden op drie terreinen. Ze hebben gestreden
1. met de vijanden,
2. voor het land en
3. voor David.
De heldendaden zijn een afspiegeling van de grote heldendaad van David: het verslaan van Goliath.
De HEERE heeft David koning gemaakt, maar hier wordt de inzet van Davids volgelingen gezien om hem koning te maken. Hun levens laten ons zien wat voor mensen het zijn die David hebben geholpen om het koningschap te verwerven. We zien welke geest hen heeft bezield en wat hen tot hun intense persoonlijke toewijding heeft gebracht.
Dit kunnen we ook op onszelf toepassen. Mede door onze trouw, inzet en toewijding wordt de weg gebaand voor de Heer Jezus om hier op aarde Zijn koningschap te vestigen. Zodra de laatste persoon aan de gemeente van God is toegevoegd, komt de Heer Jezus. Wat onze verantwoordelijkheid betreft, kunnen wij eraan meewerken dat dit snel gebeurt. Door onze trouw, inzet en toewijding kunnen wij het aanbreken van de dag van God verhaasten, dat wil zeggen spoediger laten aanbreken (2Pt 3:12). De dag van God is de dag waarin “God alles in allen zal zijn” (1Ko 15:28) en alles zal beantwoorden aan Wie Hij is.
11 Jasobam
11 Dit nu is het aantal van de helden die David had: Jasobam, de zoon van Hachmoni, was de belangrijkste van de dertig. Hij doorboorde bij één gelegenheid met zijn speer driehonderd [man].
De naam van Jasobam komt hier voor het eerst voor. Hij wordt niet genoemd in de beschrijving van het leven van David tijdens diens verwerping. Hij behoort tot hen die bij David komen als David in Ziklag is (1Kr 12:1,6). Hier zien we dat hij als de belangrijkste held van David wordt genoemd. Zijn heldendaad bestaat uit het verslaan van driehonderd man bij één enkele gelegenheid. Hij doorboort al deze vijanden met zijn speer en rekent op radicale wijze met hen af.
Er wordt niet vermeld wie deze vijanden zijn. Het geeft ons het voorbeeld dat we een overmachtige vijand die ons of het volk van God wil overmeesteren, kunnen verslaan als we gehecht zijn aan de Heer Jezus. Daarvoor moeten we weten hoe we met de speer moeten omgaan. De speer is hier een beeld van het Woord van God. Alleen daarmee kunnen we de vijand verslaan.
12 - 14 Eleazar
12 Na hem [kwam] Eleazar, de zoon van Dodo, zoon van een man uit Ahoah; hij was [een] van de drie helden. 13 Hij was met David in Pas-Dammim, toen de Filistijnen daar voor de strijd verzameld waren. Een stuk van het land stond vol met gerst, en het volk vluchtte voor de Filistijnen. 14 Toen stelden zij zich op midden op dat stuk [land], ontrukten het [aan de vijand] en versloegen de Filistijnen. De HEERE bracht een grote verlossing.
Eleazar verdedigt het voedsel van het volk tegen de vijand, de Filistijnen. Filistijnen zijn mensen die in het beloofde land wonen en het voor zichzelf opeisen, zonder er enig recht op te hebben. Zij stellen mensen voor die op het christelijk erf verblijven en zich christen noemen, terwijl ze geen leven uit God hebben. Ze matigen zich aan dat het christelijk terrein hun toebehoort en dat alleen zij weten hoe men zich er moet gedragen. Zij vullen het christen-zijn in naar eigen believen, waardoor zij Gods volk van het voedsel van Gods Woord beroven. Zulke mensen zijn bijvoorbeeld de vrijzinnige predikanten.
Er is behoefte aan helden die het geestelijk voedsel tegen deze invloeden verdedigen. Tot een dergelijke heldendaad komt iemand alleen als hij liefde voor Gods volk heeft. Hier ligt een belangrijke taak voor gelovigen die door de Heer als leraar aan Zijn gemeente zijn gegeven. Zij moeten het Woord van de waarheid recht snijden (2Tm 2:15), dat wil zeggen elk deel van de waarheid op de juiste manier uitleggen, zodat het Woord van God voedsel voor het hart voor de hoorder is en hij er in zijn geloof door wordt opgebouwd.
15 - 19 Drie helden halen water voor David
15 Drie van de dertig hoofdmannen gingen eens op weg naar de rots, naar David, in de grot van Adullam; en het leger van de Filistijnen had zijn kamp opgeslagen in het dal Refaïm. 16 Toen David in de vesting was – er was toen een garnizoen van de Filistijnen in Bethlehem – 17 kreeg David dorst en zei: Wie geeft mij water te drinken uit de bron van Bethlehem, die bij de poort ligt? 18 Toen baanden die drie zich een weg door het kamp van de Filistijnen en putten water uit de bron van Bethlehem, die bij de poort ligt, droegen [het mee] en kwamen bij David. David wilde het echter niet drinken, maar goot het uit voor de HEERE, 19 en zei: Er is bij mij geen sprake van, mijn God, dat ik dit zal doen! Zal ik het bloed van deze mannen drinken? [Met gevaar voor] hun leven, ja, [met gevaar voor] hun leven hebben zij dat [hier] gebracht. En hij wilde het niet drinken. Zo deden deze drie helden.
De drie helden die water voor David halen, worden gekenmerkt door liefde tot David. Wat deze drie mannen doen, kan voor het ongeloof een onredelijke of misschien wel een onzinnige liefde lijken. De aanleiding voor deze liefdedaad is een jeugdherinnering die David uitspreekt. Hij zou wel willen dat iemand hem water uit de bron van Bethlehem, waar hij is opgegroeid, te drinken zou geven. Dit verlangen spreekt hij uit zonder iemand rechtstreeks aan te spreken. Hij geeft geen bevel, maar slaakt als het ware een verzuchting.
Deze verzuchting, dit verlangen, wordt door deze mensen opgevangen. Wat ze uit Davids mond en hart horen, is voldoende om zich ervoor in te zetten dat David krijgt wat hij verlangt. Ze handelen niet op grond van een bevel, maar op grond van een wens. Ze overleggen niet, maar gaan. Ze moeten twee keer door de vijandelijke linies breken. Dat weerhoudt hen er niet van toch te gaan. Ze volbrengen hun missie en brengen – we kunnen ons voorstellen, met stralende gezichten – het water bij David. Juist omdat er geen enkel zinnig argument is te bedenken voor hun handeling, kan het enige motief hun liefde tot David zijn.
David waardeert hun daad. Het dringt diep tot hem door welke inspanningen deze mannen hebben geleverd en welke gevaren ze hebben getrotseerd. Daarom wil hij het water dat zij bij hem brengen niet drinken, maar giet het uit als een plengoffer. Dit water staat voor hem gelijk aan hun “bloed”, dat is “hun leven”, dat zij voor hem in de waagschaal hebben gesteld (vers 19). De mannen kennen de betekenis van het plengoffer. Daarom is, wat David doet, voor hen geen belediging, maar een bewijs van zijn grote waardering voor hun daad. Het uitgieten van het water is overigens de enige daad die, tussen de vermelding van alle heldendaden van zijn mannen, van David zelf wordt vermeld.
20 - 21 Abisaï
20 Abisaï, de broer van Joab, die was het hoofd van [deze] drie. Hij zwaaide zijn speer over driehonderd gesneuvelden; en hij had een naam onder [deze] drie. 21 Onder [deze] drie was hij geëerd boven de twee. Daarom was hij hun tot bevelhebber. Hij reikte echter niet tot aan het [eerste] drietal.
Abisaï wordt meerdere keren in de geschiedenis van David genoemd. Hij is de oudste van de drie zonen van Zeruja, de zus van David (1Kr 2:16). De eerste keer wordt zijn naam genoemd als David vraagt wie er met hem naar Saul wil gaan, als deze hem najaagt. Dat is een gevaarlijke onderneming. Abisaï biedt zich dan aan (1Sm 26:6). Abisaï is steeds bij David gebleven in de tijd dat David achterna wordt gezeten door Saul.
De daad die hier wordt vermeld, vinden we niet terug in de beschrijving van zijn lotgevallen met David. Het is een indrukwekkende daad. Binnen de tweede groep van drie neemt hij de eerste plaats in en is zelfs de bevelhebber van de andere twee helden. Tegelijk wordt vermeld dat hij toch niet de hoogte bereikt heeft van het eerste drietal.
Dat kan een domper lijken, een schaduw over zijn knappe prestatie. Toch is dat alleen zo, als hij een eerzuchtig man zou zijn. Daar hebben we geen aanwijzingen voor. Zijn broer Joab is wel eerzuchtig. Dat dit van Abisaï wordt opgemerkt, is dan ook niet bedoeld als een kleineren van zijn heldendaad. Het gaat om de waardering van zijn daad in vergelijking met de daden van anderen. De Heer bepaalt van alles de waarde.
Het kan zijn dat anderen meer voor de Heer hebben gedaan dan wij. Wij hoeven daar niet verdrietig om te worden, dat oneerlijk te vinden of jaloers op die anderen voor te worden. Wij mogen weten dat wat wij hebben mogen doen, door Hem ten volle wordt gewaardeerd.
22 - 25 Benaja
22 Benaja, de zoon van Jojada, de zoon van een dappere man, groot van daden, uit Kabzeël. Hij was het die de twee [zonen] van Ariël uit Moab versloeg. Ook was hij het die [eens] in het midden van een kuil afdaalde en [daar] een leeuw doodsloeg, in de sneeuwtijd. 23 Hij versloeg ook een Egyptenaar, een man van grote lengte, vijf el [lang]. In de hand van de Egyptenaar was een speer als een weversboom, maar [Benaja] ging op hem af met een staf, rukte de speer uit de hand van de Egyptenaar en doodde hem met diens [eigen] speer. 24 Deze dingen deed Benaja, de zoon van Jojada; daarom had hij een naam onder de drie helden. 25 Zie, hij was de meest geëerde onder de dertig, maar hij reikte niet tot dat [eerste] drietal. David stelde hem aan over zijn lijfwacht.
Benaja verricht drie heldendaden door drie vijanden te verslaan die een bedreiging vormden voor het volk van God. Achtereenvolgens
1. verslaat hij twee zonen van Ariël uit Moab,
2. slaat hij een leeuw dood in een kuil in een tijd dat er sneeuw ligt en
3. verslaat hij een reus van een Egyptenaar, die hij met diens eigen wapen doodt.
Benaja was duidelijk niet voor een kleintje vervaard. Het is ook niet zo, dat hij het na één overwinning wel welletjes vond. Hij heeft een scherp oog voor alles wat Gods volk bedreigt. Telkens als zich nieuw gevaar aandiende, bezwoer hij dat gevaar door een kordaat en krachtig optreden. Bij het verslaan van de leeuw en de Egyptenaar gaat hij op de vijand af, hij neemt het initiatief. Benaja is een man met moed en met volharding.
Uit zijn wapenfeiten kunnen we belangrijke geestelijke lessen leren. Daarbij moeten we bedenken dat onze strijd niet tegen vlees en bloed is, “maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van deze duisternis, tegen de geestelijke [machten] van de boosheid in de hemelse [gewesten]” (Ef 6:12). De drie vijanden die Benaja verslaat en doodt, zijn een beeld van drie vijandelijke geestelijke machten waarmee wij in ons leven te maken hebben. Moab is een beeld van het vlees in de gelovige, de leeuw is een beeld van de satan en de Egyptenaar is een beeld van de macht van de wereld.
In de geestelijke betekenis vindt het verslaan van de vijanden plaats als iemand door de prediking van het evangelie tot geloof komt. Elke keer dat iemand tot geloof komt, worden de satan en de wereld verslagen. We zien het ook als gelovigen ertoe worden gebracht door de Geest te leven en daardoor de werkingen van het vlees te doden. [Voor uitvoeriger toepassingen van de heldendaden van Benaja zie het artikel Benaja.]
Benaja wordt geëerd, maar niet als de anderen. Toch komt zijn beloning na jaren, als de omzwervingen van David voorbij zijn en David koning over Israël is geworden. Dat is de tijd van de decoratie. Dan stelt David hem aan tot hoofd van zijn lijfwacht (vers 25). De lange tijd die is verstreken voordat Benaja deze belangrijke positie krijgt, mag een bemoediging zijn voor gelovigen die lang op Gods openlijke erkenning moeten wachten. Gelovigen die zien dat minder geestelijke of zelfs vleselijke gelovigen ogenschijnlijk meer voorspoed hebben, hoeven niet ontmoedigd te worden. Eens, op Gods tijd, misschien pas na verloop van vele jaren of bij de openlijke regering van de Heer Jezus, komt Gods openlijke erkenning van wat voor Hem is gedaan.
Tijdens de verwerping van David is Benaja hem trouw gebleven. Zonder te bibberen is hij de strijd aangegaan met vijanden die een bedreiging voor de samenleving vormden. Het maakte hem niet uit of ze nu op hem afkwamen of dat hij er zelf op af moest gaan. Waar hij gevaar zag, handelde hij onverschrokken. We hebben dat in de vorige verzen gezien.
David erkent de indrukwekkende staat van dienst van Benaja en maakt hem tot hoofd van zijn lijfwacht. Deze ‘promotie’ moet voor Benaja een geweldige vreugde zijn geweest. Hij was al zo verknocht aan zijn koning en nu zal hij nog nauwer betrokken worden bij het leven van David. Als hoofd van de lijfwacht zal hij veel overleg met David moeten voeren. David zal hem inlichten over zijn verblijfplaats en zijn dagelijkse bezigheden. David zal hem zeggen waar hij van plan is heen te gaan. Op grond daarvan zal Benaja moeten nagaan waar gevaren dreigen en hoe die omzeild of onschadelijk gemaakt kunnen worden.
We kunnen hierin de volgende les zien. Elke overwinning op het vlees, de duivel of de wereld, wordt door de Heer Jezus beloond met iets van Zichzelf. De kracht om ‘nee’ zeggen tegen iets wat de duivel of de wereld aanbiedt, vinden we alleen in onze liefde voor de Heer Jezus. Voor de Heer Jezus is dit bewijs van onze liefde zo belangrijk, dat Hij ons meer gaat vertellen over Zichzelf. We gaan steeds meer in de Bijbel ontdekken over de manier waarop Hij denkt en hoe Hij handelt, nu en in de toekomst.
Tegelijk geeft Hij ons daarmee de verantwoordelijkheid om wat Hij ons toevertrouwt, te bewaren en het ons niet afhandig te laten maken. Zo zegt Paulus tegen Timotheüs: “Timotheüs, bewaar het [jou] toevertrouwde pand” (1Tm 6:20a). Vervolgens is de opdracht dat we ons niet inlaten met ongoddelijk gezwets en mensen die de mond vol hebben over hun zogenaamde kennis (1Tm 6:20b). Dit treffen we aan bij vrijzinnige theologen, die met een beroep op de Bijbel de grofste zonden goedpraten en zo talloze mensen misleiden.
Een voorbeeld las ik over een predikant die met een beroep op ‘alles is geoorloofd’ (1Ko 10:23) een homoseksuele relatie goedpraat! Alsof dat een relatie is waarin Gods gedachten van liefde tussen man en vrouw ook tot uitdrukking komen. Dit zijn vijanden van de ergste soort. De Heer Jezus wil dat wij vasthouden aan wat we hebben – in dit voorbeeld: het huwelijk zoals Hij het heeft ingesteld –, totdat Hij komt (vgl. Op 3:11).
Als David oud geworden is, krijgt Benaja te maken met een groot gevaar dat zijn koning bedreigt. Het gevaar komt van binnenuit. Een zoon van David, Adonia, wil koning worden, terwijl duidelijk is dat Salomo de rechtmatige opvolger van David is. Deze geschiedenis staat in 1 Koningen 1. Adonia is een knappe jongen en een gewiekste prater. Hij weet ook wie hij in zijn samenzwering kan betrekken en wie hij erbuiten moet houden. Benaja hoeft hij niet te benaderen. Het is hem duidelijk dat hij hem niet onder zijn invloed kan krijgen.
Kent onze omgeving ons ook als iemand met karakter? Of gaan we nogal snel mee met iemand die ‘uitstraling’ heeft, die over een zeker ‘charisma’ beschikt? Gaan we af op de manier waarop iemand overkomt, terwijl we niet letten op de inhoud? Dan heeft ’Adonia’ vat op ons gekregen. We letten dan niet meer op de Heer Jezus, Die door ons voor ‘oud’ in de zin van ouderwets wordt versleten. We zoeken naar nieuwe impulsen om ons geloof te beleven. Hoe God het wil hebben, is niet meer zo van belang. ‘Beleving’, daar gaat het om. Niet, dat beleving niet belangrijk is, maar het ‘kick’-geloof is niet uit God. Daarin staat niet de Heer Jezus centraal, maar de mens en zijn gevoel.
Laten we er eens over nadenken of we ons wel in het juiste gezelschap bevinden. Dat is bij Benaja wel het geval. Hij heeft in de priester Zadok en de profeet Nathan goede kameraden. Ook zij worden niet door Adonia uitgenodigd. Wie zijn onze kameraden, van wie krijgen wij steun als het erop aankomt? Zijn onze vrienden geestelijk gezinde mensen die met de Heer Jezus willen leven?
26 - 47 Overige helden
26 De strijdbare helden waren: Asahel, de broer van Joab; Elhanan, de zoon van Dodo, uit Bethlehem; 27 Sammoth uit Harod; Helez uit Pelon; 28 Ira, de zoon van Ikkes, uit Tekoa; Abiëzer uit Anathoth; 29 Sibbechai uit Husa; Ilai, de Ahohiet; 30 Maharai uit Netofa; Heled, de zoon van Baëna uit Netofa; 31 Ithai, de zoon van Ribai, uit Gibea van de Benjaminieten; Benaja uit Pirhathon; 32 Hurai uit de dalen van Gaäs; Abiël uit [Beth-]Araba; 33 Azmaveth uit Barhum; Eljachba uit Saälbon; 34 de zonen van Hasem, de Gizoniet; Jonathan, de zoon van Sage, uit Harar; 35 Ahiam, de zoon van Sachar, uit Harar; Elifal, de zoon van Ur; 36 Hefer uit Mechera; Ahia uit Pelon; 37 Hezro uit Karmel; Naärai, de zoon van Ezbai; 38 Joël, de broer van Nathan; Mibhar, de zoon van Hagri; 39 Zelek, de Ammoniet; Nahrai uit Beëroth, de wapendrager van Joab, de zoon van Zeruja; 40 Ira uit Jether; Gareb uit Jether; 41 Uria, de Hethiet; Zabad, de zoon van Achlai; 42 Adina, de zoon van Siza, de Rubeniet, hoofd van de Rubenieten, met dertig [man] boven hem; 43 Hanan, de zoon van Maächa, en Josafat uit Methen; 44 Uzzia uit Astaroth; Sama en Jeïel, de zoon van Hotham uit Aroër; 45 Jediaël, de zoon van Simri en Joha, zijn broer, uit Tiz; 46 Eliël uit Mahanaïm; Jeribai en Josavia, de zonen van Elnaäm, en Jithma, de Moabitische; 47 Eliël, Obed en Jaäziël uit Mezobaja.
God heeft het van betekenis geacht de namen van deze helden op te sommen en ze te bewaren. Op een enkele uitzondering na kennen wij van hen alleen de namen, maar God weet precies wat zij voor David en voor Hem hebben gedaan. Zo houdt God ook vandaag Zijn registers bij. Er zijn daden die in het oog lopen, terwijl talloze andere daden verborgen blijven. God weet echter elke heldendaad te waarderen en op Zijn tijd te belonen (vgl. Mt 25:14-23; Lk 19:11-19). God beloont naar de trouw, niet naar de grote van de daad.
We hebben meerdere lijsten waarin gelovigen worden genoemd, soms met vermelding van daden. In de lijst met gelovigen in Hebreeën 11 worden eerst veel namen genoemd, maar aan het einde komen er geen namen meer, daar lezen we alleen over daden (Hb 11:1-40). Zie ook de lijst met namen in Romeinen 16, waar Paulus gelovigen noemt, soms met, soms zonder een toevoeging (Rm 16:1-16). Zo is het ook bij de discipelen van de Heer Jezus. Van sommige weten we veel, van anderen minder, van een enkeling alleen de naam. Maar ze zijn bij de Heer geweest en zijn Hem gevolgd. Dat onthoudt Hij en zal Hij belonen.
Enkele namen van de lijst zijn ons bekend. We kennen de eerste naam, Asahel. Hij wordt de broer van Joab genoemd. Daardoor valt des te meer op dat behalve deze vermelding om duidelijk te maken om welke Asahel het gaat, de naam van de eerzuchtige Joab niet op de lijst voorkomt als held van David.
Een opmerkelijke, bekende, naam op de lijst is nog die van Uria (vers 41). David heeft hem vermoord om diens vrouw, Bathseba, te kunnen bezitten (2Sm 11:14-17,22-27). Dat zijn naam wordt genoemd, hoeft ons niet te verbazen. Hij heeft grote trouw aan David getoond.