Inleiding
1 Kronieken 1 gaat van Adam tot aan de zonen van Jakob, die worden genoemd in het volgende hoofdstuk. Daar worden ze “de zonen van Israël” genoemd (1Kr 2:1-2). Het gaat in dit hoofdstuk om twee reeksen namen, die dan verder worden uitgewerkt (1Kr 1:1-4,24-27).
We kunnen ons bij het lezen van de namen van dit geslachtsregister op een begraafplaats wanen. We lopen langs de graven en zien de namen van voorbije generaties. Het zijn allemaal namen van mensen die zijn geboren en zijn gestorven, ze hebben liefgehad en geleden, mensen die zich een weg hebben gebaand door de wereld. De namen zijn op deze vaste platen, grafstenen, ingegraveerd. Als Christus ons niet tijdens ons leven komt halen, zal het met onze namen ook zo gaan. “Alle vlees”, ook dat van ons, “is als gras” (1Pt 1:24).
Elk van deze levens heeft een noodzakelijk deel in de voortgang van het menselijk leven vervuld en heeft de fakkel ervan doorgegeven. Ieder zal ook aan de andere zijde van de dood voortbestaan, na geopenbaard te zijn voor de rechterstoel van Christus (2Ko 5:10).
De namen van de personen in dit hoofdstuk, die individueel bij God bekend zijn, zijn allemaal in het boek Genesis terug te vinden (Genesis 5; 10; 11; 25; 36). Het gaat om ongeveer tien opsommingen. Eerst worden tien stamvaders, van Adam tot Noach, genoemd (1Kr 1:1-4). Daarna volgen zeventig volken uit Noach. Vervolgens komen de namen van weer tien stamvaders, nu van Sem tot Abraham (1Kr 1:24-27). Daarna weer zeventig volkeren die uit Abraham voortkomen.
Daaruit spreekt een Goddelijke ordening. Dat de geslachtsregisters beginnen bij Adam, laat zien dat het huis van David – want om hem gaat het in de geslachtsregisters – niet alleen van belang is voor Israël, maar voor de hele mensheid.
1 - 4 Van Adam tot Noach en zijn zonen
1 Adam, Seth, Enos, 2 Kenan, Mahalaleël, Jered, 3 Henoch, Methusalah, Lamech, 4 Noach, Sem, Cham en Jafeth.
Van Adam tot Noach worden de namen van tien stamvaders genoemd.
In vers 4 wordt in het geslachtsregister van Noach Sem het eerst genoemd. Maar als de geslachten worden opgesomd, gaan de geslachten van Jafeth (verzen 5-7) en Cham (verzen 8-16) voor.
5 - 7 De nakomelingen van Jafeth
5 De zonen van Jafeth waren Gomer, Magog, Madai, Javan, Tubal, Mesech en Tiras. 6 De zonen van Gomer waren Askenaz, Difath en Togarma. 7 En de zonen van Javan waren Elisa en Tarsisa, Chittim en Dodanim.
Geen commentaar.
8 - 16 De nakomelingen van Cham
8 De zonen van Cham waren Cusj en Mizraïm, Put en Kanaän. 9 De zonen van Cusj waren Seba, Havila, Sabta, Raëma en Sabtecha. En de zonen van Raëma waren Sjeba en Dedan. 10 Cusj verwekte Nimrod; deze begon een geweldenaar op aarde te worden. 11 En Mizraïm verwekte de Ludieten, de Anamieten, de Lehabieten, de Naftuchieten, 12 de Pathrusieten, de Kasluchieten - uit wie de Filistijnen voortgekomen zijn - en de Kaftorieten. 13 Kanaän verwekte Sidon, zijn eerstgeborene, en Heth, 14 en de Jebusiet, de Amoriet, de Girgasiet, 15 de Heviet, de Arkiet, de Siniet, 16 de Arvadiet, de Zemariet en de Hamathiet.
Geen commentaar.
17 - 23 De nakomelingen van Sem
17 De zonen van Sem waren Elam, Assur, Arfachsad, Lud, Aram, Uz, Hul, Gether en Mesech. 18 Arfachsad verwekte Selah, en Selah verwekte Heber. 19 Bij Heber werden twee zonen geboren. De naam van de ene was Peleg, omdat in zijn dagen de aarde verdeeld werd, en de naam van zijn broer was Joktan. 20 Joktan verwekte Almodad, Selef, Hazarmavet, Jerah, 21 Hadoram, Uzal en Dikla, 22 Ebal, Abimaël en Sjeba, 23 Ofir, Havila en Jobab. Zij waren allen zonen van Joktan.
In vers 19 wordt aan de naam Peleg toegevoegd dat hij zo heet, “omdat in zijn dagen de aarde verdeeld werd”. Peleg betekent dan ook ‘verdeling’. Zijn naam verwijst naar de spraakverwarring die God tussen de mensen veroorzaakt als oordeel over het hoogmoedige streven om in te dringen in de hemel (Gn 11:1-9).
24 - 27 Van Sem tot Abraham
24 Sem, Arfachsad, Selah, 25 Heber, Peleg, Rehu, 26 Serug, Nahor, Terah, 27 Abram, dat is Abraham.
Van Sem tot Abraham hebben we, net als van Adam tot Henoch (verzen 1-4), tien stamvaders. Sem en Abraham herinneren beiden aan de speciale betrekking die God met Zijn volk heeft. Sem is het voorbeeld van de speciale verbindingen van de HEERE met een speciaal deel van de mensheid, de Semieten. Noach spreekt over “de HEERE, de God van Sem” (Gn 9:26). In Abraham zien we de Goddelijke verkiezing (Gn 12:2; 17:7). De reden van de verandering van de naam Abram in Abraham (vers 27) wordt in Genesis 17 gegeven (Gn 17:5).
28 - 33 De nakomelingen van Abraham
28 De zonen van Abraham waren Izak en Ismaël. 29 Dit zijn hun afstammelingen: de eerstgeborene van Ismaël was Nebajoth, en [vervolgens] Kedar, Adbeël en Mibsam, 30 Misma en Duma, Massa, Hadad en Tema, 31 Jetur, Nafis en Kedma. Dit zijn de zonen van Ismaël. 32 De zonen van Ketura, de bijvrouw van Abraham: zij baarde Zimran, Joksan, Medan, Midian, Jisbak en Suah. De zonen van Joksan waren Sjeba en Dedan. 33 De zonen van Midian waren Efa, Efer, Henoch, Abida en Eldaä. Zij allen waren zonen van Ketura.
We vinden in de diverse opsommingen in dit hoofdstuk het beginsel “niet het geestelijke is eerst, maar het natuurlijke; daarna het geestelijke” (1Ko 15:46). We zien dat in vers 29. Terwijl in vers 28 van de zonen van Abraham eerst Izak en daarna Ismaël wordt genoemd, wordt in het volgende vers toch eerst het geslachtsregister van Ismaël gegeven. Ook bij de zonen van Izak zien we dat eerst het geslachtsregister van Ezau wordt genoemd (verzen 34-35).
Van de zonen van Ketura (vers 33) is Midian bekend als een vijand van Israël. Hij heeft zich regelmatig laten gelden (Nm 22:4; Ri 6:1-6). Van Midian worden ook nog eens vijf zonen genoemd, wat misschien wel een aanwijzing is voor de veelzijdigheid van zijn tegenstand.
34 - 42 De nakomelingen van Ezau
34 Abraham verwekte Izak. De zonen van Izak waren Ezau en Israël. 35 De zonen van Ezau waren Elifaz, Rehuël, Jeüs, Jaëlam en Korach. 36 De zonen van Elifaz waren Teman, Omar, Zefi, Gaëtam, Kenaz, Timna en Amalek. 37 De zonen van Rehuël waren Nahath, Zerah, Samma en Mizza. 38 De zonen van Seïr waren Lotan, Sobal, Zibeon, Ana, Dison, Ezer en Disan. 39 De zonen van Lotan waren Hori en Homam, en de zuster van Lotan was Timna. 40 De zonen van Sobal waren Aljan, Manahath, Ebal, Sefi en Onam. De zonen van Zibeon waren Aja en Ana. 41 De zoon van Ana was Dison. De zonen van Dison waren Hamran, Esban, Jithran en Cheran. 42 De zonen van Ezer waren Bilhan, Zaävan en Jaäkan. De zonen van Disan waren Uz en Aran.
Uz (vers 42) is de naam van de plaats waar Job heeft gewoond (Jb 1:1). Hieruit is mogelijk af te leiden dat Job een vroege afstammeling van Ezau kan zijn (vgl. Kl 4:21a). Evenzo is het niet onwaarschijnlijk dat Elifaz, de zoon van Ezau, de vader van Teman (verzen 35-36), een voorouder is van Jobs vriend Elifaz, de Temaniet (Jb 2:11).
43 - 50 Koningen van Edom
43 Dit zijn de koningen die geregeerd hebben in het land Edom, voordat er een koning over de Israëlieten regeerde: Bela, de zoon van Beor; en de naam van zijn stad was Dinhaba. 44 Bela stierf, en in zijn plaats regeerde Jobab, een zoon van Zerah, van Bozra. 45 Jobab stierf, en Husam, uit het land van de Temanieten, regeerde in zijn plaats. 46 Husam stierf, en in zijn plaats regeerde Hadad, de zoon van Bedad, die de Midianieten in het veld van Moab versloeg; en de naam van zijn stad was Avith. 47 Hadad stierf, en Samla, uit Masreka, regeerde in zijn plaats. 48 Samla stierf, en Saul, van Rehoboth aan de rivier, regeerde in zijn plaats. 49 Saul stierf, en Baäl-Hanan, de zoon van Achbor, regeerde in zijn plaats. 50 Baäl-Hanan stierf, en Hadad regeerde in zijn plaats. De naam van zijn stad was Pahi, en de naam van zijn vrouw was Mehetabeël, dochter van Matred, de dochter van Mezahab.
Er regeerden koningen over Edom, voordat er een koning over Israël regeerde (vers 43). Dit laat zien dat, totdat Gods keus van een koning in David wordt bekendgemaakt, de naties hun eigen weg gaan en hun eigen regering regelen, onafhankelijk van God.
Uit het feit dat in deze lijst met koningen nergens wordt vermeld dat iemand koning wordt in de plaats van zijn vader, heeft men wel geconcludeerd dat men voor het koningschap werd gekozen. De zittende vorst regeerde tot zijn dood.
51 - 54 Stamhoofden van Edom
51 Toen Hadad stierf, werden stamhoofden in Edom: het stamhoofd Timna, het stamhoofd Alja, het stamhoofd Jetheth, 52 het stamhoofd Oholibama, het stamhoofd Ela, het stamhoofd Pinon, 53 het stamhoofd Kenaz, het stamhoofd Teman, het stamhoofd Mibzar, 54 het stamhoofd Magdiël, [en] het stamhoofd Iram. Dit zijn de stamhoofden van Edom.
Geen commentaar.