Inleiding
Dit hoofdstuk is gewijd aan een afzonderlijke beschrijving van de oorlog van David tegen de Ammonieten en de Syriërs, volken die al in het vorige hoofdstuk zijn genoemd (vgl. 2Sm 10:1-19).
1 - 5 De boodschappers van David vernederd
1 Het gebeurde daarna dat Nahas, de koning van de Ammonieten, stierf, en zijn zoon werd koning in zijn plaats. 2 Toen zei David: Ik zal goedertierenheid bewijzen aan Hanun, de zoon van Nahas, want zijn vader heeft mij goedertierenheid bewezen. En David stuurde boden om hem te troosten vanwege zijn vader. Toen de dienaren van David [echter] in het land van de Ammonieten aankwamen om hem te troosten, 3 zeiden de vorsten van de Ammonieten tegen Hanun: Eert David uw vader in uw ogen door mannen naar u toe te sturen om u te troosten? Zijn zijn dienaren niet naar u toe gekomen om het land te onderzoeken, het ondersteboven te keren en het te verkennen? 4 Daarop nam Hanun de dienaren van David, schoor hen en sneed hun kleren halverwege af, tot aan de heupen, en liet hen gaan. 5 Zij gingen [op weg]. Toen men David over de mannen vertelde, stuurde hij hun [boden] tegemoet, want deze mannen waren zeer te schande gemaakt. De koning zei: Blijf in Jericho tot uw baard [weer] aangegroeid is en kom [dan] terug.
De aanleiding voor de oorlog met de Ammonieten is een bewijs van medeleven van David. Nahas, de koning van de Ammonieten, sterft. David wil diens zoon en opvolger, Hanun, zijn deelneming betuigen. Dit bewijs van medeleven wordt opzettelijk verkeerd opgevat. De reactie op Davids betoon van medeleven (vers 4) is een regelrechte oorlogsverklaring.
Hanun toont in dit hoofdstuk tegenover de vriendelijkheid van David een heel andere houding dan Mefiboseth heeft getoond (2Sm 9:1-8). Er is achterdocht dat Davids ware bedoelingen niet van vredelievende aard zijn. De vorsten van de Ammonieten suggereren dat hij door een gespeelde deelneming probeert hen aan zich te onderwerpen. Hanun geeft er blijk van dat hij David niet kent. Wat David doet, wordt door hem opgevat als huichelarij.
De boodschappers van David worden smadelijk behandeld en weggestuurd. Het afscheren van de baard is voor een oosterling een diepe vernedering. Ook het halfnaakt over straat sturen is een ongekende vernedering. Een dieper grievende behandeling is nauwelijks denkbaar. Als David hoort van de vernedering, beseft hij dat wat zijn boodschappers is aangedaan, in feite tegen hem is gericht. Toch is zijn eerste reactie niet het zoeken van vergelding voor zichzelf, maar gaat zijn eerste zorg naar zijn vernederde boodschappers uit. Hij laat tegen hen zeggen dat ze tijd moeten nemen voor herstel.
David is hierin een voorbeeld van de Heer Jezus. Zijn aandacht gaat ook altijd in de eerste plaats uit naar de Zijnen die voor Hem lijden en niet naar vergelding voor hen die de Zijnen dit lijden aandoen. Op Zijn tijd komt ook de vergelding.
Zoals Hanun zijn er veel mensen in de wereld. Als je met hen spreekt over de liefde van God en de Heer Jezus, moeten ze daar niets van weten. Ze staan Hem niet toe in hun leven te komen. Ze zien Hem als een indringer, als Iemand Die niet het goede, maar het kwade met hen voor heeft.
Wie uit liefde voor de verloren mens van zijn Heer getuigt, kan dezelfde behandeling overkomen als de boodschappers van David en, wat meer is, dezelfde behandeling als de Heer Jezus heeft gekregen: “Herinnert u het woord dat Ik tot u zei: Een slaaf is niet groter dan zijn heer. Als zij Mij hebben vervolgd, zullen zij ook u vervolgen” (Jh 15:20a). Het past ons overigens om goede en meelevende buren te zijn en ook dankbaar te zijn voor alle vriendelijkheid die ons wordt bewezen.
6 - 19 De Ammonieten en Syriërs verslagen
6 Toen de Ammonieten zagen dat zij zich bij David in een kwade reuk hadden gebracht, stuurde Hanun met de Ammonieten duizend talent zilver om wagens en ruiters voor zich te huren uit Mesopotamië, uit Syrië-Maächa en uit Zoba. 7 Ze huurden voor zichzelf tweeëndertigduizend wagens, met de koning van Maächa en zijn volk. Dezen kwamen en sloegen hun kamp op voor Medeba. Ook de Ammonieten verzamelden zich vanuit hun steden en kwamen om te strijden. 8 Toen David dit hoorde, stuurde hij Joab [ernaartoe] en heel het leger met de helden. 9 De Ammonieten trokken uit en stelden zich op voor de strijd bij de ingang van de stad, maar de koningen die gekomen waren, bevonden zich afzonderlijk in het veld. 10 Toen Joab zag dat het front van de strijd aan de voor- en achterzijde tegen hem was, maakte hij een keuze uit de beste van alle [mannen] van Israël en stelde [die] op tegen de Syriërs. 11 De rest van het volk stelde hij onder bevel van zijn broer Abisaï, en zij stelden hen op tegen de Ammonieten. 12 Hij zei: Als de Syriërs mij te sterk zijn, moet jij mij komen verlossen, en als de Ammonieten jou te sterk zijn, zal ik jou verlossen. 13 Wees sterk en laten wij moed vatten voor ons volk en voor de steden van onze God, en laat de HEERE doen wat goed is in Zijn ogen. 14 Toen bond Joab, met het volk dat bij hem was, de strijd aan met de Syriërs en die sloegen voor hem op de vlucht. 15 Toen de Ammonieten zagen dat de Syriërs vluchtten, sloegen ook zij voor Abisaï, zijn broer, op de vlucht en kwamen in de stad. Daarop kwam Joab naar Jeruzalem. 16 Toen de Syriërs zagen dat zij door Israël verslagen waren, stuurden zij boden en lieten de Syriërs komen die aan de overzijde van de rivier [de Eufraat] woonden. En Sofach, de legerbevelhebber van Hadadezer, [trok] voor hen uit. 17 Toen [dit] aan David verteld werd, verzamelde hij heel Israël, stak de Jordaan over, kwam bij hen en stelde zich tegen hen op. Toen David zich tegen de Syriërs opgesteld had voor de strijd, streden zij met hem. 18 Maar de Syriërs sloegen voor Israël op de vlucht, en David doodde van de Syriërs zevenduizend wagen[paarden] en veertigduizend man voetvolk. Ook doodde hij Sofach, [hun] legerbevelhebber. 19 Toen [nu] de vazallen van Hadadezer inzagen dat zij door Israël verslagen waren, sloten zij vrede met David en dienden zij hem. En de Syriërs wilden de Ammonieten niet nog eens verlossen.
De vijanden realiseren zich nu dat David hun belediging niet zonder meer voorbij kan laten gaan (verzen 6-7). Ze versterken zich en trekken samen, een deel bij de stad en een deel in het veld. Daarop wordt Joab door David ten strijde gestuurd (vers 8). Daarop stellen de vijanden zich op voor de strijd (vers 9). Joab overziet de situatie en constateert dat hij ingesloten is. Dat brengt hem niet in paniek. Als doorgewinterde generaal met groot militair inzicht bepaalt hij een tactiek, samen met Abisaï, waarbij zij de krachten verdelen (verzen 10-12). Ze spreken af elkaar te hulp te komen als de ander in problemen raakt.
Joab bemoedigt Abisaï, en zichzelf, en roept op om sterk te zijn en moed te vatten (vers 13). Dit zijn geen dingen van het gevoel of omstandigheden, maar het betreft een keus die moet worden gemaakt om sterk te zijn en moed te vatten. Hij wijst erop dat het gaat om “ons volk en … de steden van onze God”. Het volk, hun volk, en Gods steden staan op het spel. Dat is de inzet van de strijd. Met de woorden “laat de HEERE doen wat goed is in Zijn ogen” legt hij verder de zaak in de handen van de HEERE. We zien hier dat naast het beroep op de verantwoordelijkheid om sterk te zijn en moed te vatten (vgl. 1Ko 16:13) er ook het bewustzijn is dat alles afhankelijk is van wat de HEERE doet (vgl. Fp 2:12-13).
De vijandige bondgenoten worden door Joab met wijsheid bestreden, terwijl we hier uit zijn mond ook een zeker geloofsvertrouwen horen. In dit boek komt de eigenlijke instelling van Joab – dat hij uiteindelijk het eigen belang hoger stelt dan dat van David – niet naar voren. Zijn werkelijke motieven, het uit zijn op eigen belang, zien we meer in 2 Samuel. Na het bepalen van de tactiek en de inspirerende woorden bindt Joab de strijd aan met de Syriërs, die voor hem op de vlucht slaan (vers 14).
Zijn overwinning heeft een gunstig gevolg voor zijn broer Abisaï die met de Ammonieten in gevecht is. Als de Ammonieten zien dat hun bondgenoten zijn verslagen en op de vlucht zijn geslagen, is er bij hen geen moed meer om door te vechten. Ook zij slaan op de vlucht (vers 15). Elke overwinning die wij boeken maakt de vijand zwakker en betekent vaak ook een overwinning voor onze medestrijders over hun vijanden. Na afloop van de strijd gaat Joab naar Jeruzalem, waarschijnlijk om David verslag uit te brengen.
Na hun nederlaag hergroeperen de Syriërs zich en versterken zich met andere landgenoten (vers 16). Als David daarvan hoort, trekt hij zelf ten strijde. Hij verzamelt “heel Israël” en verslaat de vijand. Heel Israël staat onder het gezag van David en erkent hem als koning. Deze eenheid is belangrijk met het oog op de bouw van de tempel. Voor de bouw van de tempel zijn, behalve de al genoemde materialen, ook de factoren rust en veiligheid en de eenheid van het volk van belang.
Na de afstraffing door David sluiten de Syriërs vrede met hem en onderwerpen zij zich aan hem. De Syriërs gaan ook geen verbinding meer aan met de andere vijand van Israël, Ammon.