1 - 3 David verovert Rabba
1 Het gebeurde ten tijde van het aanbreken van het nieuwe jaar, in de tijd dat de koningen [ten strijde] trekken, dat Joab de legermacht liet uitrukken. Hij richtte het land van de Ammonieten te gronde en kwam en belegerde Rabba. David bleef echter in Jeruzalem. En Joab versloeg Rabba en maakte het met de grond gelijk. 2 En David nam de kroon van hun koning van diens hoofd en stelde vast [dat] het gewicht ervan een talent goud was en [dat] er edelgesteente in zat. Die werd op Davids hoofd [gezet]. Ook haalde hij een zeer grote buit uit de stad. 3 Het volk dat daarin was, liet hij eruit halen en zaagde het met een zaag, met ijzeren houwelen en met bijlen. Zo deed David met alle steden van de Ammonieten. Daarna keerde David met heel het volk terug naar Jeruzalem.
De geschiedenis van de verovering van Rabba door Joab wordt ook beschreven in 2 Samuel 11-12. De woorden van vers 1 hier lezen we ook in 2 Samuel 11 (2Sm 11:1). In het gedeelte van 2 Samuel 11:2-12:25 wordt vervolgens de zonde van David met Bathseba beschreven. Daarover vinden we hier niets. Vanaf 2 Samuel 12:26 wordt verder beschreven wat we hier in 1 Kronieken 20 vanaf vers 2 lezen.
Dat heeft te maken met Gods bedoeling met de boeken 1 Kronieken en 2 Kronieken. In deze boeken beschrijft God de geschiedenis van Zijn volk en van de Zijnen zoals die verloopt volgens Zijn raadsbesluit. Daarom wordt in 1 Kronieken en 2 Kronieken vaak voorbijgegaan aan de zwakheden en zonden van de gelovigen. Dat past bij deze boeken, omdat we hierin de vervulling zien van de wegen en gedachten van God in het huis van Zijn uitverkoren koning.
In het verhaal over de verovering van Rabba ligt de nadruk op de heerschappij van David (verzen 2-3). Joab belegert Rabba, maar verder zien we wat David doet. Hij neemt de kroon van de overwonnen vijand. Die kroon vertegenwoordigt een grote waarde. Deze kroon wordt op zijn hoofd gezet. Het verwijst naar de verschijning van de Heer Jezus om Zijn heerschappij te aanvaarden. Als dat moment daar is, zal Hij verschijnen, met “op Zijn hoofd … vele diademen” (Op 19:12).
4 - 8 Overwinningen op de Filistijnen
4 Daarna gebeurde het dat er in Gezer opnieuw oorlog met de Filistijnen ontstond. Toen versloeg Sibbechai uit Husa, Sippai, die [een] van de kinderen van Rafa was, en zij werden vernederd. 5 Er was opnieuw oorlog met de Filistijnen, en Elhanan, de zoon van Jaïr, versloeg Lachmi, de broer van Goliath uit Gath. De schacht van zijn speer was als een weversboom. 6 Er was opnieuw oorlog in Gath. Er was een man van grote lengte die aan beide kanten zes vingers en zes tenen had, vierentwintig [in totaal]. Ook deze was bij Rafa geboren. 7 Hij hoonde Israël, maar Jonathan, de zoon van Simea, de broer van David, versloeg hem. 8 Deze waren bij Rafa geboren in Gath. Zij vielen door de hand van David en door de hand van zijn manschappen.
Dat het hier gaat om de majesteit en luister van David in zijn regering, zien we ook in de overwinningen op enkele Filistijnse reuzen. In 2 Samuel worden deze overwinningen pas in 2 Samuel 21 beschreven (2Sm 21:15-22), maar hier worden ze direct genoemd na de overwinning op de Ammonieten en Rabba. De hier genoemde Filistijnse reuzen worden verslagen door enkele helden van David. Hiermee wordt het hoogtepunt van Davids regering gekenmerkt.
Reuzen zijn in de Schrift altijd verbonden met kwaad, de opstand van de mens tegen God. Een reus is het symbool van trots en eigendunk. Een reus staat tegenover het kleine en nederige, waarin God behagen heeft en waar Hij bij woont. De reus is een beeld van satanische misleiding, zoals we zien in Goliath. In de reuzen die hier de vijanden van David zijn, kunnen we misleidende, gewelddadige machten zien, die wonen in een systeem van dwaling, wat de Filistijnen voorstellen. Het heeft te maken met “de verborgenheid van de wetteloosheid” (2Th 2:7a) die in de tijd van de christenheid werkzaam is en zich steeds duidelijker manifesteert.
Sibbechai (vers 4) is een van Davids legerbevelhebbers (1Kr 27:11) en wordt genoemd in de lijst van de helden van David (1Kr 11:29). In de lijst wordt geen speciale daad van hem genoemd. Hier wordt een van zijn daden vermeld. Hij verslaat de reus Sippai met als bijkomend effect dat alle Filistijnen worden vernederd. Het verslaan van die ene is als het verslaan van allen. Dat is ook te zien bij het verslaan van Goliath door David (1Sm 17:51-52).
Ook Elhanan (vers 5) wordt genoemd in de lijst van Davids helden (1Kr 11:26). Hij verslaat een Filistijnse reus die in de eerste plaats een broer van Goliath is en in de tweede plaats net als Goliath een speer als een weversboom heeft (1Sm 17:7). Elhanan is er niet van onder de indruk en verslaat hem. Hij volgt het voorbeeld van zijn koning en doodt de broer van Goliath.
De derde Filistijnse reus wordt verslagen door Jonathan (verzen 6-7). Jonathan betekent ‘gave van de HEERE’. Dé gave van God is de Heer Jezus. Hij zal het beest uit het boek Openbaring, waarnaar deze Filistijnse reus verwijst, de dictator van het verenigd Europa ofwel het herstelde Romeinse rijk, samen met zijn bondgenoot de antichrist of valse profeet in Israël, in de hel werpen (Op 19:20). Deze reus wordt gekenmerkt door het getal zes (vers 6). Dat is ook het getal waardoor het beest uit de aarde wordt gekenmerkt. We lezen van hem dat het getal van zijn naam “is [het] getal van een mens, en zijn getal is zeshonderdzesenzestig” (Op 13:17-18).
Van deze reus wordt nog als bijzonder kenmerk gezegd dat hij Israël hoont. Hij bralt in hoogmoed tegen het volk van God. Dat is een kenmerk van het andere beest uit Openbaring 13, het beest uit de zee. Van dat beest lezen wij dat hij zijn mond opent “tot lasteringen tegen … hen die in de hemel wonen”, dat wil zeggen tegen Gods volk (Op 13:6).
De reuzen die worden gedood, vallen “door de hand van David en door de hand van zijn manschappen” (vers 8). Hoewel het in feite enkele helden van David zijn die de reuzen doden (verzen 4-7), wordt ook gezegd dat ze door de hand van David vallen. We zien hier achter het optreden van de helden de grote heldendaad van David. David heeft de grote reus Goliath gedood. De helden treden in zijn voetsporen en doen wat hij gedaan heeft. In hun daden wordt zichtbaar wat David heeft gedaan. Op dezelfde wijze kunnen wij meer dan overwinnaars over onze vijanden zijn door Hem Die de grote overwinning over de aartsvijand van God en de Zijnen heeft behaald.