Inleiding
In de laatste maanden van zijn leven maakt David alles gereed voor het huis van God en de dienst daarin:
1. Materialen voor de tempel in 1 Kronieken 22.
2. Levieten voor de tempel in 1 Kronieken 23.
3. Priesters voor de tempel in 1 Kronieken 24.
4. Zangers voor de tempel in 1 Kronieken 25.
5. Poortwachters en schatbewaarders voor de tempel in 1 Kronieken 26.
6. Beambten in zijn rijk in 1 Kronieken 27.
7. Plannen voor de bouw van de tempel in 1 Kronieken 28.
8. Laatste voorbereidingen voor de tempel in 1 Kronieken 29.
1 David maakt Salomo koning
1 Toen David oud en verzadigd van dagen was, maakte hij zijn zoon Salomo koning over Israël.
David gaat de dienst van de priesters en de Levieten helemaal reorganiseren. Maar eerst stelt hij Salomo tot koning in zijn plaats aan. Hij weet dat zijn taak erop zit (vgl. 2Tm 4:6; Gn 50:24). Het is goed dat wij, als onze taak erop zit, onze dienst overdragen aan jongeren die daar klaar voor zijn. We zien dat bijvoorbeeld bij Paulus en Timotheüs, bij Mozes en Jozua, bij Elia en Elisa. Dat gebeurt bij ons niet door een of andere officiële overdracht, maar door een jonge gelovige te stimuleren tot een bepaalde taak en daarbij onze hulp te geven.
De beschrijving van de overdracht van de troon door David aan Salomo is hier anders dan in 1 Koningen. In 1 Koningen wordt Salomo koning als reactie op hen die zich het recht op de troon aanmatigden en moet David overreed worden om Salomo koning te maken (1Kn 1:5-40). Van dat alles zien we hier niets. Hier maakt David naar zijn soevereine wil, vanuit Gods raad, Salomo koning.
2 - 5 Telling van de Levieten
2 En hij verzamelde alle leiders van Israël, de priesters en de Levieten. 3 Toen werden de Levieten geteld, van dertig jaar oud en daarboven; en hun aantal [bedroeg], hoofd voor hoofd, achtendertigduizend man. 4 Vierentwintigduizend van hen waren er om toezicht te houden op het werk in het huis van de HEERE, zesduizend beambten en rechters, 5 vierduizend poortwachters en vierduizend lofzangers [tot eer] van de HEERE, met instrumenten die ik, [David,] gemaakt heb om te prijzen.
Na zijn voorbereidingen voor de bouw van de tempel, de materialen die hij daarvoor heeft klaargelegd, gaat David nu zaken regelen die te maken hebben met de dienst in de tempel. De hele orde die David instelt voor het huis, is een beeld van wat Christus doet ten aanzien van Zijn huis, de gemeente. Hij begint met de telling van de Levieten. Zij doen dienst van hun dertigste jaar tot hun vijftigste jaar (Nm 4:1-4). De Heer Jezus begon Zijn openbare dienst toen Hij “ongeveer dertig jaar oud” was (Lk 3:23).
Er zijn er die toezicht houden op het huis van de HEERE. Anderen zijn beambten en rechters. Weer anderen zijn poortwachters. Ten slotte zijn er de lofzangers voor wie hij muziekinstrumenten heeft laten maken (vgl. Am 6:5). Wat Joab bij de telling van het volk niet heeft gedaan – de Levieten tellen (1Kr 21:6) – doet David hier zelf. Dit keer telt hij met goede motieven, want het gaat nu om dienst aan de HEERE. Bij de telling aan het begin van de woestijnreis zijn er ruim tweeëntwintigduizend Levieten (Nm 3:41-43), nu zijn er achtendertigduizend.
Ze krijgen allen hun plaats toegewezen (verzen 4-5), zodat iedere beschikbare hand kan worden ingezet en elk onderdeel van het werk kan gebeuren, met de daarbij behorende zorgvuldigheid. Het grote aantal is een bijdrage aan de eer van Hem ten dienste van Wie zij staan. Meer dan twee derde deel, vierentwintigduizend, moet op het werk in het huis van de HEERE toezicht houden. Zij staan de priesters bij in het slachten van de offers, het wassen, snijden en verbranden ervan, het verwijderen van vuil, het schoonhouden van het tempelgerei en het alles op zijn plaats houden.
Ook zijn er zesduizend opzieners en rechters. Zij zien toe dat in het land alles gaat naar het recht van de HEERE. Zij passen Gods wetten toe in het leven van het volk van alle dag als zich geschillen voordoen. Verder zijn er vierduizend poortwachters. Zij moeten erop toezien dat niets de tempel binnengaat wat er niet binnen hoort te gaan. In het nieuwe Jeruzalem zijn zij niet nodig (Op 21:25-27). Ten slotte zijn er vierduizend lofzangers. Zij loven en prijzen de HEERE.
6 - 23 David verdeelt de Levieten in afdelingen
6 En David verdeelde hen in afdelingen, [ingedeeld] naar de zonen van Levi: Gerson, Kahath en Merari. 7 Van de Gersonieten: Ladan en Simeï. 8 De zonen van Ladan waren Jehiël, het hoofd, Zetham en Joël; drie. 9 De zonen van Simeï waren Selomith, Haziël en Haran; drie. Dat waren de familiehoofden van Ladan. 10 De zonen van Simeï waren Jahath, Zina, Jeüs en Beria – dat waren de zonen van Simeï; vier. 11 Jahath was het hoofd en Ziza de tweede [man]. Maar Jeüs en Beria hadden niet veel zonen; daarom waren zij [één] familie, één ambtsgroep. 12 De zonen van Kahath waren Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël; vier. 13 De zonen van Amram waren Aäron en Mozes. Aäron werd afgezonderd om de allerheiligste dingen tot in eeuwigheid te heiligen, hij en zijn zonen: om reukoffers te brengen voor het aangezicht van de HEERE, om Hem te dienen en in Zijn Naam tot in eeuwigheid te zegenen. 14 Wat betreft Mozes, de man Gods: zijn zonen werden genoemd onder de stam Levi. 15 De zonen van Mozes waren Gersom en Eliëzer. 16 Van de zonen van Gersom was Sebuel het hoofd. 17 De zonen van Eliëzer waren: Rehabja, het hoofd, maar Eliëzer had geen andere zonen; van de zonen van Rehabja waren er echter buitengewoon veel. 18 Van de zonen van Jizhar was Selomith het hoofd. 19 De zonen van Hebron: Jeria was het hoofd, Amarja de tweede, Jahaziël de derde, en Jekameam de vierde [man]. 20 De zonen van Uzziël: Micha was het hoofd en Jissia de tweede [man]. 21 De zonen van Merari waren Maheli en Musi; de zonen van Maheli waren Eleazar en Kis. 22 Maar Eleazar stierf en had geen zonen, [alleen] maar dochters; en de zonen van Kis, haar neven, namen hen [tot vrouw]. 23 De zonen van Musi waren Maheli, Eder en Jeremoth; drie.
De verdeling van de Levieten in afdelingen in dit gedeelte is om het overzicht te houden en ook dat niemand zich aan zijn taak kan onttrekken. “God is niet [een God] van verwarring maar van vrede” (1Ko 14:33a). Een goede verdeling van taken bevordert de vrede. De toepassing voor ons is niet een kwestie van menselijk organiseren, maar dat wij acht geven op de Heilige Geest “Die aan ieder afzonderlijk toedeelt zoals Hij wil” (1Ko 12:11; vgl. 1Ko 12:18). Er is ook zorg als een familie klein is (vers 11). Dan mogen families samenwerken.
De omschrijving van de taak van de Levieten (vers 13) is veel omvangrijker, want de taak van de priesters is groot aan inhoud. In de eerste plaats moet de priester zorgen voor de heiligheid van de allerheiligste dingen. Dit vraagt een constante omgang met de heilige God. Vervolgens brengt hij reukoffers, dat ziet op de gebeden (Ps 141:2). Het is zijn voorrecht de HEERE te dienen, wat geldt voor zijn hele leven en bijzonder in het heiligdom. Daarvoor is hij priester. Een priester is op God gericht. Alleen daardoor is hij in staat om anderen buiten het heiligdom “in Zijn Naam tot in eeuwigheid te zegenen”. Zijn dienst is een zaak voor zijn hele leven; het zegenen in de Naam van de HEERE is een zaak die voor de eeuwigheid wordt gedaan. Samengevat zien we dat priesters heiligen, offeren, dienen en zegenen.
Voor ons betekent het dat wij allereerst een heilig leven moeten leiden. Dat is nodig willen wij een juist besef van de allerheiligste dingen hebben. Dat brengt ons ertoe offers te brengen aan God en ons hele leven dienstbaar te zijn aan Hem. Dat is niet beperkt tot de gemeentelijke samenkomst. De oproep is dat wij “voortdurend een lofoffer brengen aan God, dat is [de] vrucht van [de] lippen die Zijn Naam belijden” (Hb 13:15). Het is zelfs zo, dat wij zelf een levend offer behoren te zijn (Rm 12:1), terwijl ook de resultaten van de priesterdienst worden genoemd omdat die resultaten aan God worden gebracht (vgl. Rm 15:16).
Aan ons priesterschap zijn twee aspecten. Het ene aspect is het heilig priesterdom, waarbij wij geestelijke offers brengen aan God in het hemelse heiligdom. Het andere aspect is het koninklijk priesterdom, waarbij wij met zegen voor de mensen om ons heen uit het hemelse heiligdom komen (1Pt 2:5,9).
We moeten onze priesterlijke taak dan ook niet beperken tot de eredienst op zondag. Ons hele leven moet eredienst zijn. Alle gelovigen zijn geroepen tot deze priesterdienst. Als we niet tot een dergelijke dienst komen, ligt de oorzaak daarvan vaak in verhinderingen die we aan onszelf te wijten hebben of vanwege onkunde of verkeerd onderwijs.
Mozes wordt “de man Gods” genoemd (vers 14; Dt 33:1; Ps 90:1). Deze bijzondere titel betekent niet dat zijn zonen de status van priester krijgen. Zij zijn ‘gewoon’ Levieten (verzen 15-17).
24 - 32 De taak van de Levieten
24 Dit zijn de nakomelingen van Levi [ingedeeld] naar hun families, de familiehoofden, overeenkomstig het aantal namen van hen die geteld waren, hoofd voor hoofd, om het dienstwerk van het huis van de HEERE te doen, van twintig jaar oud en daarboven. 25 Want David had gezegd: De HEERE, de God van Israël, heeft Zijn volk rust gegeven, en Hij zal in Jeruzalem wonen tot in eeuwigheid. 26 Ook wat betreft de Levieten: zij behoeven de tabernakel niet [meer] te dragen, en evenmin al de bijbehorende voorwerpen voor de dienst daarin. 27 Volgens de laatste woorden van David werd het aantal Levieten immers [berekend] van twintig jaar oud en daarboven, 28 want hun plaats was naast de nakomelingen van Aäron in de dienst van het huis van de HEERE [met het opzicht] over de voorhoven, over de voorraadkamers en over de reiniging van ieder heilig voorwerp, [over] het dienstwerk in het huis van God, 29 en over het uitgestalde brood, de meelbloem voor het graanoffer, over de ongezuurde platte koeken, over de bakplaat, over het beslag en over iedere inhoudsmaat en lengtemaat. 30 Vervolgens [moesten zij] elke morgen, en eveneens in de avond, [gereed]staan om de HEERE te loven en te prijzen, 31 en [ook] bij het brengen van alle brandoffers voor de HEERE, op de sabbatten, de nieuwemaansdagen en de feestdagen, voortdurend voor het aangezicht van de HEERE [staan] in een aantal zoals voor hen bepaald was. 32 Zo moesten zij [hun] taak ten behoeve van de tent van ontmoeting vervullen, en [hun] taak ten behoeve van het heiligdom en [hun] taak ten behoeve van de nakomelingen van Aäron, hun broeders, in de dienst van het huis van de HEERE.
We zien iets van de bijzondere autoriteit die David bezit om de Levietendienst te regelen. Hij trekt nog eens vijf jaar af van de leeftijd die al eerder door de HEERE met vijf jaar was verlaagd (vers 24; Nm 8:24). Verderop wordt de verlaging naar twintig jaar nog eens bevestigd (vers 27). De reden is dat er nu rust is (vers 25). De Levieten zijn niet meer in woestijnomstandigheden. De taak is eenvoudiger geworden. Ze hoeven niet meer alles af te breken en weer op te bouwen en er is geen transport meer nodig (vers 26). Daarom kan de leeftijdsgrens worden verlaagd.
In de geestelijke toepassing ziet dit op de grens van de geestelijke rijping. Er zijn omstandigheden dat die kan worden verlaagd. Zelfs de jongste gelovige kan al een bepaalde dienst in de gemeente uitoefenen. Waar de omstandigheden gunstig zijn en een eenvoudige dienst gevraagd wordt, kan een jonge gelovige met weinig geestelijke oefening die verrichten. Gaat het om grotere verantwoordelijkheden dan zal er een grotere geestelijke rijpheid moeten zijn. Jongeren die een geestelijke dienst verrichten, moeten zich in elk geval zo gedragen dat er geen opmerkingen gemaakt kunnen worden over hun jeugdige leeftijd (1Tm 4:12).
De verzen 28-32 geven een samenvatting van de dienst van de Levieten. Wat is die taak? Zij dienen de priesters die op hun beurt de HEERE dienen. Volgens de inzetting van Mozes zijn de Levieten als een geschenk gegeven aan de priesters (Nm 18:6). De Levieten dienen tot ondersteuning van de priesterdienst.
Levietendienst in nieuwtestamentische zin is dienst tot opbouw van de gemeente. Hun dienst is erop gericht de gelovigen te leren meer en beter God te prijzen. Het doel van hun dienst is dat de gelovigen meer hun leven als offer aan God zullen aanbieden en de resultaten van hun arbeid voor God aan Hem zullen aanbieden. Als in een plaatselijke gemeente de gelovigen leven in een geest van aanbidding, zal dat gemerkt worden in de eredienst en in het praktische leven van de gelovigen.
Er zijn ook Levieten die gaan over de voorhoven (vers 28). Dit zijn de poortwachters. Verschillenden staan er bij de poorten. Zij moeten toezien dat alleen de juiste personen in de voorhoven worden toegelaten. Een andere taak van de Levieten is “de reiniging van ieder heilig voorwerp”. Een waardige offerdienst kan alleen door gereinigde personen en gereinigde middelen plaatsvinden. Levieten zien erop toe dat in de eredienst geen elementen binnendringen die de offerdienst storen en schaden. Ze zien toe op de zuiverheid van de eredienst.
Verder hebben zij een taak met betrekking tot “het dienstwerk in het huis van God”. Dat is voor ons toe te passen op ons gedrag in het huis van God. Wij moeten weten hoe we ons daar hebben te gedragen (1Tm 3:15). Daarvoor heeft de Heer Zijn aanwijzingen gegeven in Zijn Woord.
Er wordt uitvoerig gewezen op verschillende soorten brood (vers 29). Het gaat om “het uitgestalde brood”, dat is het brood op de tafel van de toonbroden (Ex 25:30), en over diverse vormen van het “graanoffer” (vgl. Lv 2:1-16). Er is sprake van “beslag” en van “inhoudsmaat en lengtemaat”. Al deze broden spreken van de Heer Jezus. De Levieten hebben de zorg ervoor dat voor de broden het juiste “beslag” wordt gebruikt, ofwel de juiste grondstoffen, dat de juiste hoeveelheid wordt gebruikt en dat ook de juiste lengte wordt aangehouden.
We kunnen dit toepassen op ons bezig zijn met de Heer Jezus als het ware graanoffer en als het ware brood van het leven. De Levieten zijn voor ons de leraars die Gods Woord aan ons uitleggen. Zij laten zien aan de hand van Gods Woord Wie de Heer Jezus is als voedsel voor God. Het ‘beslag’ of de samenstelling van het brood stelt voor dat we Christus belijden als in het vlees gekomen (1Jh 4:2). Dat wil zeggen dat Hij waarachtig Mens is geworden, echter zonder deel te hebben aan de zondige natuur die ieder mens heeft (Hb 4:15), maar Die tegelijk nooit ophoudt de eeuwige Zoon van God te zijn.
Daarbij mogen zij niet dieper – we moeten letten op de juiste ‘inhoudsmaat’ – en ook niet verder – de juiste ‘lengtemaat’ – gaan dan wat Gods Woord duidelijk maakt. We mogen niet proberen in te dringen in dingen die God voor ons verborgen houdt (vgl. Mt 11:27a) en ook niet toevoegen aan wat Gods Woord ons toont.
De orde in het huis van God wordt ook door de Levieten bewaard, wat wordt voorgesteld in de zorg voor de tafel van de toonbroden. Tevens moeten zij ervoor zorgen dat de inhoudsmaat en de lengtemaat van alles naar de maat van het heiligdom is. Alleen dan kan er een dienst plaatsvinden die door God kan worden aanvaard. Er mag op geen enkele manier een eigen invulling worden gegeven aan de samenstelling van bijvoorbeeld een graanoffer (Lv 2:1-16).
Weer andere Levieten hebben tot taak te zingen (verzen 30-31). Dagelijks ‘s morgens en ‘s avonds, wekelijks, maandelijks en jaarlijks laten zij op die dagen en bij die gelegenheden bij het brengen van het brandoffer hun stemmen horen. Het brengen van de offers bij verschillende feesttijden moet gebeuren door de priesters, maar de voorbereiding ervan vindt plaats door de Levieten. Aan elke offerdienst gaat Levietendienst vooraf. Jonge priesters maken dankbaar gebruik van Levieten.
Ten slotte wordt een samenvatting van de taken gegeven (vers 32). De taken van de Levieten staan in de eerste plaats in verbinding met “de tent van ontmoeting” of “de tent der samenkomst”. Dit is de plaats waar God met Zijn volk samenkomt, het is een plaats van gemeenschap tussen God en Zijn volk. Het volk mag daar bij God komen op de basis van het offer, dat een beeld is van de Heer Jezus en Zijn werk aan het kruis, om Hem te aanbidden voor de gave van dat Offer.
Dat brengt tot de tweede taak, dat is hun taak “ten behoeve van het heiligdom”. In het heiligdom gaat het om het naderen tot God en niet zozeer om het samen zijn. Met het oog op het naderen tot God moeten de priesters weten wat gepast is. Dat maken de Levieten hun duidelijk. Daarmee is ook hun derde taak verklaard, hun “taak ten behoeve van de nakomelingen van Aäron, hun broeders, in de dienst van het huis van de HEERE”. Zij bereiden de priesters, hier omschreven als ‘de nakomelingen van Aäron’ erop voor hun dienst in het huis van de HEERE naar behoren te verrichten.
Ze doen dat niet als hun meerderen, maar als “hun broeders”. We lezen hier dat de Levieten en de priesters broeders zijn van elkaar. Dit is de enig juiste verhouding om andere leden van Gods volk te dienen. De nieuwtestamentische gelovige is zowel priester als Leviet. Beide aspecten behoren in zijn leven tot uiting te komen, naar de Heer Jezus en God toe als priester en naar de medegelovigen toe als Leviet.