1 Paulus komt in Korinthe
1 Daarna vertrok hij uit Athene en kwam in Korinthe.
Het volgende doel van Paulus is Korinthe, de hoofdstad van de provincie Achaje. De stad had twee havens aan de Middellandse Zee en was een concurrent van Athene. Als havenstad was het een trefpunt en woonplaats van allerlei nationaliteiten. Evenals Athene was Korinthe bekend om haar wijsheid en geleerdheid, maar meer nog om haar grote verwording en zedeloosheid. Dat blijkt wel uit het feit dat er van de naam van de stad een werkwoord was gemaakt: ‘korinthianiseren’. Dat woord betekent zoveel als ‘in hoererij leven’.
Paulus komt daar niet met een houding van die wereldse stad eens een lesje te leren. Hij is zich bewust dat hij zich begeeft op een terrein waar de mensen met God en Zijn geboden totaal geen rekening houden en er voor het menselijk leven geen enkel respect bestaat. Hij komt daar dan ook “in vrees en in veel beven” (1Ko 2:3).
Om hen voor het evangelie te winnen heeft hij geen gebruikgemaakt van uitnemendheid van woorden of wijsheid. Dat zou hen niet tot de overtuiging hebben gebracht van hun zondigheid, maar hen juist ongevoelig hebben gemaakt voor het evangelie. Nee, toen hij naar hen toeging, had hij zich voorgenomen niets onder hen te weten dan “Jezus Christus, en Die gekruisigd” (1Ko 2:2).
Tegenover alle zedeloosheid heeft hij Christus, en Die gekruisigd, voorgesteld. Hij heeft de Persoon van Christus en Zijn werk aan het kruis aan hen voorgehouden. Daarmee heeft hij Gods genade voor hen bekendgemaakt, terwijl hij daarin ook Gods oordeel over de zonde heeft laten zien.
2 - 3 Paulus en Aquila en Priscilla
2 En hij vond een Jood genaamd Aquila, van geboorte uit Pontus, die onlangs uit Italië was gekomen, met zijn vrouw Priscilla (omdat Claudius verordend had dat alle Joden uit Rome moesten vertrekken) en hij ging naar hen toe; 3 en omdat hij van hetzelfde beroep was, bleef hij bij hen en werkte, want zij waren tentenmakers van beroep.
Tegen de achtergrond van dit uiterst wereldse bolwerk en zijn eenzame aankomst en verblijf in die stad, moet de ontmoeting met het echtpaar Aquila en Priscilla een bemoediging voor Paulus zijn geweest. Om deze ontmoeting te doen plaatsvinden heeft God het bevel van keizer Claudius in Rome gebruikt. Zo weet Hij altijd de groten van de aarde in te schakelen om Zijn werk te bevorderen (vgl. Lk 2:1-7). Keizer Claudius had een antisemitisch bevel uitgevaardigd en de Joden uit Rome weggestuurd. Als aanleiding tot dit bevel is wel verondersteld de strijd en onrust die waren ontstaan onder de Joden vanwege de vraag of de Heer Jezus de Messias was of niet.
Omdat Aquila een Jood was, zoals Lukas nadrukkelijk vermeldt, moest ook hij uit Rome vertrekken. Of zijn vrouw het ook was, wordt ons niet verteld. Aquila kwam uit Pontus, in het zuiden van het huidige Turkije. Later is hij verhuisd naar Rome. Waar hij Priscilla heeft ontmoet en of zij kinderen hadden, wordt ons ook niet meegedeeld, evenmin als de wijze waarop zij tot geloof gekomen zijn.
Aquila en Priscilla worden hier voor de eerste keer genoemd van de in totaal zes keer dat hun namen worden vermeld. Zij zijn trouwe en gewaardeerde medewerkers van Paulus geworden, die hun leven voor hem hebben gewaagd en die de gemeente in huis hadden (Rm 16:3-5; 1Ko 16:19). Paulus heeft hen tot in het laatst van zijn leven in gedachten gehad (2Tm 4:19). De drie keer dat Paulus over hen in zijn brieven schrijft, schrijft hij “Prisca” en niet ‘Priscilla’, zoals Lukas dat drie keer in dit hoofdstuk doet. ‘Priscilla’ is de verkleinvorm van Prisca.
Paulus gaat naar hen toe. Hij waardeert hun gezelschap. Hij merkt hun belangstelling voor de dingen van de Heer. En hij ontdekt nog een overeenkomst: Aquila is tentenmaker van beroep en dat is hij ook. Paulus had naar goed Joods gebruik een vak geleerd, zoals dat van alle Joodse jongens werd verwacht. ‘Wie zijn zoon niet leert te werken, leert hem te stelen’, zeiden de rabbi’s. Het vak dat Paulus heeft geleerd, is dat van tentenmaker.
Omdat Aquila, naar het lijkt, een tentenmakersbedrijfje had, kan Paulus bij hem aan het werk gaan en er blijven. Op deze wijze kan hij in zijn eigen onderhoud voorzien. Hij doet dat om volledig onafhankelijk van de Korinthiërs te zijn en zonder enige verdachtmaking dat hij, door hun het evangelie te verkondigen, uit zou zijn op hun geld. Van andere gemeenten heeft hij wel geld aangenomen. Zo ontving hij, toen hij in Thessalonika was, twee keer ondersteuning uit Filippi (Fp 4:15). Maar in Korinthe, waar geld en handel in overvloed waren, neemt hij geen financiële ondersteuning aan.
Hij werkt rustig met zijn eigen handen. Hij had het recht om van het evangelie te leven, maar maakt in Korinthe daarvan geen gebruik (1Ko 9:14; vgl. Hd 20:34-35). Hij wilde op geen enkele wijze de indruk wekken dat hij het evangelie predikte om eraan te verdienen, om op die manier koopwaar van het evangelie te maken, zoals alles in die stad koopwaar was.
4 - 8 Paulus’ prediking in Korinthe
4 En hij sprak op elke sabbat in de synagoge en overtuigde zowel Joden als Grieken. 5 Toen echter zowel Silas als Timotheüs uit Macedonië waren gekomen, wijdde Paulus zich geheel aan het Woord en betuigde de Joden dat Jezus de Christus is. 6 Toen zij echter weerstonden en lasterden, schudde hij zijn kleren af en zei tot hen: Uw bloed zij op uw hoofd; ik ben rein; van nu af zal ik naar de volken gaan. 7 En hij ging vandaar weg en kwam in [het] huis van iemand genaamd <Titius> Justus, die God vereerde, wiens huis naast de synagoge stond. 8 Crispus nu, de overste van de synagoge, geloofde [in] de Heer met heel zijn huis; en velen van de Korinthiërs die [hem] hoorden, geloofden en werden gedoopt.
In zijn vrije tijd, dat wil zeggen op de sabbat, gaat Paulus naar de synagoge. Ook in Korinthe gaat hij weer eerst naar die plaats waar hij de beste aansluiting vindt voor het onderwijs uit de Schriften. Het publiek daar, dat bestaat uit Joden en Grieken, is met de Schriften vertrouwd of heeft er belangstelling voor. Paulus maakt hiervan dankbaar gebruik om daardoor ingang in de harten te vinden.
Hij overtuigt zowel Joden als Grieken van wat de Schrift zegt over de Christus, dat is de Messias. Het is daarbij vooral van belang dat hij aantoont dat de Schrift spreekt over de komst van de Messias. Hij spreekt er ook over dat Hij bij Zijn komst zou worden verworpen, dat Hij zou worden gedood, dat Hij ook zou opstaan en naar de hemel zou gaan. Deze overtuiging vanuit de Schrift is het voorbereidende werk om daarna te kunnen betuigen dat die Messias inderdaad gekomen is en wel in de Persoon van Jezus.
Dit laatste gaat hij doen wanneer Silas en Timotheüs vanuit Macedonië zijn gekomen en zich bij hem hebben gevoegd. Het is aannemelijk dat Silas en Timotheüs financiële ondersteuning van de gelovigen in Macedonië meebrachten (2Ko 11:9), waardoor Paulus in staat werd gesteld al zijn tijd aan de verkondiging van het Woord te besteden. Ook de komst zelf van de beide broeders was natuurlijk een grote bemoediging voor de apostel.
Ondersteund door hun aanwezigheid is hij zich geheel aan het Woord gaan wijden waarvoor hij nu alle dagen en niet alleen op de sabbat de gelegenheid heeft. De hoofdzaak in zijn verkondiging van het Woord is om de Joden te betuigen dat Jezus de Messias is. Daarbij schijnt hij zich alleen tot de Joden te richten.
Terwijl de Joden eerst door hem overtuigd zijn van alles wat over de Messias geschreven staat, komen ze even later toch in opstand en lasteren ze Christus, dat wil zeggen dat ze moedwillig kwaad van Hem spreken. Ze willen niet aanvaarden dat Hij de Messias is. Ze openbaren hun diepgewortelde haat tegen Gods Gezalfde. Als Paulus dat ziet, legt hij de verantwoordelijkheid voor hun leven op hun eigen hoofd.
Hij heeft hen gewaarschuwd en is vrij van het oordeel dat hen zal treffen. Hij legt daarvan symbolisch getuigenis af door zijn kleren af te schudden. Op zijn hoofd rust geen bloedschuld. Bloedschuld op zich laden betekent schuldig zijn aan de dood van een ander. Er bestaat zoiets als een bloedschuld die wij op ons laden als wij nalatig zijn het evangelie te prediken. De christen is een schuldenaar van alle mensen (vgl. Ez 3:18; 18:13; 33:4-9).
De afwijzing door de Joden opent voor Paulus de weg om naar de volken te gaan (vgl. Hd 13:46). Paulus laat hen aan hun eigen verantwoordelijkheid over, nadat hij aan zijn verantwoordelijkheid heeft voldaan. Hij is rein en omdat hij rein is, kan hij naar de volken gaan. Er is niets meer aan en voor hen te doen. Veelzeggend lezen we dan dat hij vandaar weggaat. Hij moet hun de rug toekeren.
De Heer bevestigt zijn besluit door hem direct in de persoon van Titius Justus in verbinding met de volken te brengen. Titius Justus sympathiseert met de Joden en heeft in de synagoge het Woord gehoord. Hij neemt Paulus in zijn huis op. Ook veelzeggend is de vermelding van Lukas dat het huis van Titius Justus “naast de synagoge stond”. Het huis waarin Paulus en met hem het evangelie zijn intrek neemt, staat ‘naast de synagoge’. De zegen is niet meer in de synagoge te vinden, maar blijft voor hen die daar komen als het ware wel binnen handbereik.
Toch is het een Jood, en nog wel de overste van de synagoge, Crispus, van wie we als eerste lezen dat hij in Korinthe tot geloof in de Heer komt en met hem heel zijn huis. Weer wordt een heel gezin gered (vgl. Hd 10:24,44; 16:15,34). Crispus wordt door Paulus gedoopt. Crispus is overigens een van de weinige bekeerlingen in Korinthe die Paulus persoonlijk heeft gedoopt (1Ko 1:14-15). Net als in financiële aangelegenheden heeft Paulus ook in geestelijke aangelegenheden er steeds op gelet dat hij er niet van verdacht zou kunnen worden op eigen voordeel uit te zijn.
Crispus en zijn huis zijn de eerstelingen in Korinthe. Daarna komen er veel meer tot geloof nadat ze Paulus hebben gehoord, waarna ze worden gedoopt. Het werk komt op gang. We zien dat dit werk in de volgorde gebeurt die ook vandaag nog gebruikelijk is: horen, geloven, dopen.
9 - 11 De Heer bemoedigt Paulus
9 De Heer nu zei ‘s nachts door een gezicht tot Paulus: Wees niet bang, maar spreek en zwijg niet, 10 want Ik ben met je, en niemand zal [de hand] aan je slaan om je kwaad te doen, want Ik heb veel volk in deze stad. 11 Hij nu bleef een jaar en zes maanden en leerde onder hen het Woord van God.
Terwijl het werk in volle gang is en er velen tot bekering komen, komt de Heer op een nacht in een gezicht bij Paulus met een bemoediging. Uit wat de Heer zegt, kunnen we opmaken dat Paulus bang is en erover denkt er verder maar het zwijgen toe te doen. De Heer zegt niet voor niets dat Paulus niet bang hoeft te zijn en dat hij moet spreken en niet zwijgen.
We zouden ons kunnen afvragen of zoveel zegen op zijn werk niet al een grote bemoediging is en dat zijn bangheid en zijn overwegingen om niet meer te prediken, toch wel van kleingeloof spreken of zelfs van ongeloof. Maar we herinneren ons wat voor een stad Korinthe is (1Ko 6:9-11) en dat Paulus daar met vrees en beven is. Ook de haatcampagne van de Joden (vers 6) ondergaat hij niet stoïcijns. Paulus heeft een groot besef van de enorme tegenstand. Er is resultaat, maar wat een omgeving!
Zegen geeft geen kracht. Alleen de Heer geeft kracht. De Heer weet wat er in Zijn dienaar omgaat en Hij bemoedigt hem met het oog op de tegenstand van de Joden en de grote zedeloosheid van de stad. Iedere dienaar die zich bewust is van de wereld waarin hij leeft, heeft zulke bemoedigingen nodig.
De Heer geeft Paulus twee bemoedigingen om door te gaan. De eerste is dat Hijzelf bij hem is. Te weten dat de Heer Zelf bij je is, geeft kracht. We weten ons dan in het gezelschap van Hem aan Wie alle macht is gegeven in de hemel en op aarde (Mt 28:18) en Die heeft gezegd: “En zie, Ik ben met u, alle dagen tot aan de voleinding van de eeuw” (Mt 28:20; Js 43:5). Het is de bemoediging dat we ook in staat zullen zijn de opgedragen taak te verrichten (Ri 6:12).
Niemand zal hem iets kunnen doen, want de Heer Zelf zal hem beschermen, zodat hij zijn taak zal kunnen uitvoeren. Wat die taak is, zien we in de tweede bemoediging, die bestaat uit de mededeling dat de Heer veel volk in de stad heeft. De Heer weet wie allemaal in Hem zullen geloven (Hd 13:48), maar Hij wil Paulus ervoor gebruiken hen openbaar te maken. Paulus krijgt te horen dat er velen zijn uitverkoren, die hij nog moet benaderen met het evangelie. Hij weet niet wie het zijn, maar zij zullen door zijn prediking naar voren komen.
Hoewel het nog duidelijk moet worden wie er allemaal tot Zijn volk behoren, zegt de Heer niet ‘Ik zal een groot volk in deze stad hebben’, maar “Ik heb veel volk in deze stad”. Voor Hem is iets dat nog moet gebeuren hetzelfde als dat het al gebeurd is. Hij kan over toekomstige dingen spreken als dingen die al realiteit zijn.
Bemoedigd door de Heer zet Paulus het grote werk in Korinthe maar liefst anderhalf jaar voort, terwijl hij toch op zendingsreis is.
12 - 17 De rechtspraak van Gallio
12 Toen echter Gallio proconsul van Achaje was, keerden de Joden zich eendrachtig tegen Paulus, brachten hem voor de rechterstoel en zeiden: 13 Deze overreedt de mensen om God te vereren in strijd met de wet. 14 Toen nu Paulus op het punt stond zijn mond te openen, zei Gallio tot de Joden: Als er [sprake] was van enig misdrijf of een schurkenstreek, Joden, zou ik u met reden verdragen; 15 maar als er twistvragen zijn over een woord en namen en de wet die u hebt, dan is dat uw zaak; ik wil over deze dingen geen rechter zijn. 16 En hij joeg hen van de rechterstoel weg. 17 Allen grepen echter Sósthenes, de overste van de synagoge, en sloegen hem vóór de rechterstoel; en Gallio trok zich er niets van aan.
De toezegging van de Heer dat niemand de hand aan hem zal slaan, wordt spoedig waargemaakt. Gallio wordt proconsul van de Romeinse provincie Achaje in het dertiende jaar van Claudius Caesar, dat is in het jaar 53. Paulus moet dus rond het jaar 52 in Korinthe zijn aangekomen. Als er met Gallio een nieuwe proconsul komt, zien de Joden hun kans schoon om Paulus aan te klagen. Ze zullen de nieuweling Gallio er wel eens met zijn allen van overtuigen wat voor een staatsgevaarlijk man Paulus is. Ze menen dat Gallio wel voor hun plan te vinden zal zijn omdat de man natuurlijk graag de vrede in zijn provincie zal willen bewaren. Zij zullen hem aanbieden hem daarbij te helpen, getuige het vijandig heerschap dat zij nu voor hem brengen.
Zoals in andere steden schijnen de burgers het recht te hebben gehad iemand te arresteren en voor het gerecht te brengen. Het ging daarbij steeds om een bedreiging van de gevestigde orde. Dat is ook hier de aanklacht. Ze beschuldigen Paulus ervan dat hij sterk op mensen inpraat om hen ertoe te bewegen God te vereren en dat is toch wel in hoge mate in strijd met de wet. De aanklagers vermelden er wijselijk niet bij welke wet. Het is duidelijk dat zij een godsdienstige zaak een politieke lading willen geven, evenals dat hun tactiek in Filippi is geweest (Hd 16:20-21).
Als Paulus zijn mond wil opendoen om zich te verdedigen, krijgt hij daarvoor niet de kans. De Heer neemt het voor hem op door de reactie van Gallio op het Joodse optreden. De Joden hebben zich volledig verkeken op Gallio. Gallio is behalve een beminnelijk mens – zoals geschiedschrijvers hem typeren – ook een totaal onverschillige man. Hij weet waarom de Joden zich druk maken en daarover maakt hij zich nou net helemaal niet druk. Hij zegt daarmee ook dat het evangelie niet staatsgevaarlijk is. Het evangelie interesseert hem niet, maar het schaadt hem ook niet. Dus waarom zou hij daartegen optreden? Als het nu ging om een misdrijf of een schurkenstreek dan zou hij de aanklacht van hen, die hij nadrukkelijk met “Joden” aanspreekt, zeker in behandeling nemen.
Door hen zo nadrukkelijk aan te spreken laat hij merken dat hij goed de achtergrond van hun opzet door heeft. Dat verklaart hij vervolgens ook als hij stelt dat het om niets anders gaat dan om twistvragen over een woord en namen en de wet die zij hebben. Hij weet waarom het gaat. Tevens laat het zijn totale onverschilligheid zien aangaande de Heer Jezus en Zijn werk. Hij reduceert het hele geloof tot een woord, een paar namen en de wet. Misschien heeft hij eens een woord opgevangen als ‘opstanding’ of namen als ‘Jezus’ en ‘Christus’ en heeft hij iets vernomen van de Joodse wet, maar hij is in niets ervan geïnteresseerd. Zijn totale gebrek aan belangstelling hebben de Joden op hun geweten (Rm 2:24), maar het maakt Gallio niet minder schuldig.
Ook vandaag zijn er veel van die onverschillige mensen die zich niet voor geloofszaken interesseren door het geruzie van christenen onder elkaar over pietluttigheden. Als christenen moeten wij daarin onze schuld belijden. Toch is voor hen die het gedrag van christenen als excuus gebruiken om zich niet met geloofszaken bezig te houden, dit gedrag geen rechtvaardiging voor hun onverschilligheid. Vaak beroemen zulke mensen zich ook nog op hun godsdienstige tolerantie.
Wat Gallio betreft, hij laat zich niet verleiden tot een uitspraak in de zaak die voor hem wordt gebracht. Hij wil er ook geen woord meer over horen en jaagt ze allemaal van de rechterstoel weg. De Joden geven zich echter niet gewonnen en vinden een nieuw slachtoffer in Sósthenes, de overste van de synagoge. Uit frustratie over het mislukken van hun aanklacht tegen Paulus gaan ze ruwer met hem om dan met Paulus, want ze slaan hem vóór de rechterstoel.
Als deze Sósthenes dezelfde is als degene die Paulus als medeafzender van zijn eerste brief aan de Korinthiërs vermeldt (1Ko 1:1), is het aannemelijk dat hij op dit moment ook al blijk heeft gegeven van zijn belangstelling voor de door Paulus gepredikte Jezus als de Christus. Sósthenes, die waarschijnlijk Crispus als overste van de synagoge is opgevolgd, is in hun ogen dan een nieuwe verrader. Dat zal hen extra kwaad hebben gemaakt. Voor Gallio maakt het allemaal niet uit. Zoals hij zich niet heeft gestoord aan hun verhaal over de vermeende wetsovertreding van Paulus, zo blijft hij onaangedaan over hun gewelddadige optreden tegen Sósthenes.
De volkomen onverschilligheid van Gallio maakt ook duidelijk hoe men de veelgeprezen normen van het Romeinse recht in die tijd hanteerde. God gebruikte het hier tot bescherming van Zijn dienaren, maar als rechtsuitoefening gebeurt het naar volkomen willekeur.
18 - 21 Kort bezoek van Paulus aan Efeze
18 Nadat nu Paulus nog vele dagen was gebleven, nam hij afscheid van de broeders en voer weg naar Syrië, en met hem Priscilla en Aquila, nadat hij in Kenchrea zijn hoofd had laten scheren, want hij had een gelofte [gedaan]. 19 En zij kwamen in Efeze en hij liet hen daar achter; maar zelf ging hij naar de synagoge en onderhield zich met de Joden. 20 En toen zij [hem] vroegen langere tijd te blijven, stemde hij daarin niet toe, 21 maar hij nam afscheid en zei: Ik zal weer naar u terugkeren, als God het wil. En hij voer weg van Efeze.
In aansluiting op de periode van anderhalf jaar die hij al in Korinthe is, blijft Paulus “nog vele dagen” in Korinthe. Dan komt het moment dat hij afscheid neemt van de broeders. Hij gaat scheep naar Syrië met Priscilla en Aquila in zijn gezelschap. Het duidt erop dat ook Aquila en Priscilla niet plaatsgebonden zijn. Ze zijn flexibel en verhuizen gemakkelijk naar een andere plaats als de dienst voor de Heer dat vraagt.
Er is nog een merkwaardige opmerking van Lukas over Paulus. Paulus, die zich zo tegen de wet heeft verzet, onderwerpt zich aan een Joodse inzetting. In elk geval doet het scheren van zijn hoofd in verbinding met een gelofte daaraan denken. Het doet namelijk denken aan de nazireeërgelofte (Nm 6:18). In Handelingen 21 doet hij iets dergelijks (Hd 21:23-26). Daar lijkt het bedoeld te zijn om de Joden een Jood te zijn (1Ko 9:20). Daaraan kunnen we hier moeilijk denken, gezien de uiterst vijandige houding van de Joden.
Lukas deelt niet mee van welke aard de gelofte is. Het kan zijn dat Paulus door de druk van de omstandigheden in Korinthe de Heer een gelofte heeft gedaan dat hij zijn hoofd zou laten scheren als de Heer hem zou helpen. Op zichzelf hoeft een gelofte niet per se verkeerd te zijn. We moeten dan wel de waarschuwing uit Prediker 5 ter harte nemen (Pr 5:1-7). De vraag is wel, of het doen van een gelofte past bij de positie van de christen en of Paulus hier niet handelt beneden die positie omdat zijn handelwijze sterk aan een oudtestamentisch gebruik doet denken.
We mogen deze overwegingen op onszelf toepassen, maar niet op Paulus. We weten eenvoudig niet wat hem heeft bewogen. Lukas vermeldt niet meer dan dat hij zijn hoofd heeft laten scheren, dat hij dat heeft gedaan vanwege een gelofte en dat hij het in Kenchrea heeft laten doen. Het is niet in strijd met zijn prediking tegen de wet, want hij legt iemand die de wet wil houden geen strobreed in de weg. Zo hoeft het voor ons ook geen probleem te zijn als Messiaanse Joden de wet willen houden. Wat Paulus tot het heftigste verzet tegen de wet brengt, is als de wet de volken wordt opgelegd. Dat moet ook onze reactie zijn op de prediking van de wet.
Na in Kenchrea zijn hoofd te hebben laten scheren varen ze over van Griekenland naar Turkije. Wanneer ze in Efeze komen, gaat Paulus los van het echtpaar zijn eigen weg. Het echtpaar blijft in Efeze achter als Paulus later doorreist. Voordat hij doorreist, bezoekt hij eerst nog de synagoge, waar hij zich met de Joden onderhoudt. Wat hij de Joden vertelt over Christus, stuit niet op weerstand, eerder op waardering, want ze vragen hem langere tijd te blijven. Het moet echter voor het moment bij dit eenmalige onderhoud blijven, want niet Efeze is het doel van zijn reis, maar Jeruzalem. Dat lijkt tenminste de verklaring te zijn voor de haast die hij heeft om door te reizen en voor de uitdrukking “ging op” als de aanduiding voor Jeruzalem als doel.
Zijn haast om op tijd in Jeruzalem te zijn houdt dan verband met het aanwezig willen zijn op een van de jaarlijkse feesten, mogelijk het Pascha (vgl. Hd 20:16). Paulus laat zich dan ook niet ophouden in Efeze. Hij vertrekt met de toezegging dat hij weer naar hen zal terugkeren, met de vermelding dat hij dat zal doen als het in overeenstemming is met de wil van God. De inlossing van zijn toezegging zullen we in Handelingen 19 voor ons krijgen.
22 - 23 Einde tweede en begin derde zendingsreis
22 En in Caesaréa aangekomen ging hij op en groette de gemeente en vertrok naar Antiochië. 23 En nadat hij [daar] enige tijd had doorgebracht, ging hij weg en doorreisde achtereenvolgens het land van Galatië en Frygië en versterkte alle discipelen.
Als hij over zee in Caesaréa is aangekomen en daar aan land is gegaan, gaat hij op, dat wil zeggen naar Jeruzalem – als de veronderstelling juist is dat dit de betekenis is van ‘ging hij op’. Daar woont hij het feest bij – als de veronderstelling juist is dat hij daarom haast had –, groet de gemeente en vertrekt dan naar Antiochië. Hier eindigt zijn tweede zendingsreis.
Nadat hij enige tijd in Antiochië heeft doorgebracht, begint hij aan zijn derde zendingsreis. Het verslag daarvan wordt beschreven tot Handelingen 21:16. Hij doorreist eerst Galatië en Frygië, het gebied waar Derbe, Lystra en Iconium liggen. Daar is hij ook op zijn eerste en zijn tweede zendingsreis geweest. Evenals op zijn tweede zendingsreis predikt hij daar niet het evangelie, maar versterkt er alle discipelen. De gemeenten in Galatië moeten kort na dit bezoek van de waarheid van het evangelie zijn afgeweken door de aankomst en de leer van Judaïstische leraars. Dat noodzaakte Paulus zijn rondzendbrief, de brief aan de Galaten, aan hen te schrijven.
24 - 28 Apollos in Efeze
24 Een Jood nu genaamd Apollos, van geboorte een Alexandrijn, een welsprekend man, kwam in Efeze; hij was machtig in de Schriften. 25 Deze was onderwezen in de weg van de Heer, en vurig van geest sprak en leerde hij nauwkeurig de dingen betreffende Jezus, hoewel hij alleen de doop van Johannes kende. 26 En deze begon vrijmoedig te spreken in de synagoge. Toen nu Priscilla en Aquila hem hadden gehoord, namen zij hem met zich mee en legden hem de weg <van God> nauwkeuriger uit. 27 Toen hij nu naar Achaje wilde doorreizen, moedigden de broeders [hem] aan en schreven aan de discipelen hem te ontvangen. Daar aangekomen was deze door de genade de gelovigen tot grote steun, 28 want krachtig weerlegde hij de Joden in het openbaar door uit de Schriften te bewijzen dat Jezus de Christus is.
Terwijl Paulus onderweg is naar Efeze, vertelt Lukas ons in een tussenzin iets over “een Jood … genaamd Apollos” die in Efeze komt. Apollos, afkomstig uit Alexandrië in Egypte, is een “welsprekend [of: ‘geleerd’] man”. Zijn natuurlijke capaciteiten gebruikt hij niet voor zichzelf, maar tot eer van God. Dat hij machtig is in de Schriften wil niet zeggen dat hij lange tekstgedeelten kan citeren – dat kon hij misschien ook wel –, maar dat hij de samenhang van de Schrift kent en de betekenis ervan begrijpt.
In Apollos hebben we iemand in wie de energie van de Heilige Geest zich openbaart zonder enige tussenkomst van de apostel of de twaalven. Hij is een instrument van de Geest dat onafhankelijk van de apostelen werkt. Zo is het ook door de Geest bedoeld, Die toedeelt aan wie Hij wil (1Ko 12:11). Dat Apollos zelfstandig optreedt, zien we als hij later niet op een aanbeveling van Paulus ingaat, maar zijn eigen weg gaat, iets wat ook door Paulus wordt aanvaard (1Ko 16:12).
Er is geen jaloersheid tussen beide dienaren. Tussen hen onderling bestaat niet de gedachte dat zij mensen voor zichzelf willen winnen, maar beiden willen ze mensen winnen voor Christus. Het is voor hen volstrekt verwerpelijk dat de gelovigen in Korinthe hen tot partijhoofden hebben gemaakt, waardoor er een scheuring is ontstaan in de eenheid van de gelovigen (1Ko 1:10-12).
Apollos heeft naar alle waarschijnlijkheid in Egypte het evangelie gehoord en aanvaard en zich daarna bekwaamd in de Schriften, waarmee de Schriften van het Oude Testament zijn bedoeld. Hij is in de weg van de Heer onderwezen. Dat wil zeggen dat hij onderwijs heeft gekregen in de leer van de Heer Jezus en ook hoe die leer in praktijk moet worden gebracht, hoe die leer letterlijk handen en voeten moet krijgen. Het doel van onderwijs in Gods Woord is altijd dat het in het leven wordt uitgewerkt.
Hoe Apollos tot geloof is gekomen, deelt Lukas niet mee. Dat hij werkelijk tot geloof gekomen is, blijkt wel uit zijn leven. Hij is helemaal in beslag genomen door wat hij in de Schriften heeft ontdekt. Dat heeft een vuur in hem ontstoken dat in zijn spreken en leren tot uiting komt. Deze vurigheid van geest van Apollos is geen karaktereigenschap, maar een vurigheid van geest die van Gods Geest is en die wij allemaal zouden moeten bezitten (Rm 12:11).
Hij kent de bezieling van de Geest, zoals de profeten in het Oude Testament. Hij geeft niet slechts kennis door, maar is er zelf door gegrepen. Hij heeft grote kennis van de Schrift en kan die kennis ook goed weergeven naar anderen. Luisteraars voelen goed aan of iemand droge theorie doorgeeft, of dat hij spreekt over iets waardoor hij zelf gegrepen is.
Apollos weet nog niets van alles wat er met Christus is gebeurd. Het enige wat hij kent, is de doop van Johannes. Dit houdt in dat hij de prediking van Johannes heeft aangenomen, zich heeft bekeerd en heeft geloofd in Christus op Wie Johannes heeft gewezen. Hij weet echter niet van de dood en opstanding van de Heer Jezus en de komst van de Heilige Geest. Hij is als het ware vóór Pinksteren blijven staan. Maar van wat hij weet, spreekt hij vrijmoedig in de synagoge in Efeze.
Daar komen ook Priscilla en Aquila en ze horen hem spreken. In het begin van de gemeente gaan de christenen nog steeds (ook) naar de synagoge. Dit echtpaar ontmoet steeds belangwekkende mensen. In Korinthe hebben ze Paulus leren kennen en hier in Efeze leren ze Apollos kennen.
De ontmoeting moet hen bijzonder aangenaam hebben getroffen. Als ze zo luisteren, merken ze dat hem nog iets ontbreekt. Ze constateren dat hij niet weet hoe het verder is gegaan met Jezus van Nazareth. Ze staan niet in de synagoge op om hem te corrigeren, maar nemen hem mee naar huis om hem het ontbrekende te vertellen. Het spreekt in het voordeel van de machtige redenaar Apollos dat hij zich door eenvoudige tentenmakers verder laat onderwijzen. Aquila en Priscilla geven aan Apollos door wat ze ongetwijfeld zelf eerder van het onderwijs van Paulus hebben geleerd.
Hoe mooi is het als er echtparen zijn die dienaren nader in Gods Woord kunnen onderwijzen en daarvoor hun huis en tijd beschikbaar stellen. Priscilla en Aquila leggen hem samen de weg van God nauwkeuriger uit. Priscilla staat voorop, mogelijk omdat zij hem als eerste heeft herkend als iemand bij wie iets ontbrak. Vrouwen hebben daarvan vaak meer aanvoeling dan mannen. Het is aannemelijk dat zij vervolgens haar man heeft voorgesteld hem mee te nemen. Pas als derde activiteit staat dat zij beiden Apollos de weg van God nauwkeuriger hebben uitgelegd. Bij het nauwkeuriger uitleggen van de weg van God zal Priscilla niet tegen het gebod zijn ingegaan dat het een vrouw niet toegestaan is te leren of over de man te heersen (1Tm 2:12).
Er is in verbinding hiermee wel een algemene opmerking te maken. Een man is er in het algemeen gevoelig voor als iemand meer weet dan hij. Hij moet soms eerst iets overwinnen om de ander uit te nodigen. Het gaat er niet om dat dit bij Aquila zo is geweest, dat mag niet eens worden verondersteld, maar het is iets wat dienaren maar eens moeten overwegen. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat een oudere broeder met veel kennis van de Schrift er moeite mee heeft om te accepteren dat een jongere broeder nog meer kennis van de Schrift bezit.
Apollos was onderwezen in de weg van de Heer. Dat had hem ertoe gebracht zijn leven onder het gezag van de Heer te plaatsen. Nu hoort hij over de weg van God, dat is de weg van het geloof voor de christen zoals die kan worden gekend uit de Schrift. In de Schrift leren we hoe God met Zijn volk en de Zijnen door de hele heilsgeschiedenis heen heeft gehandeld. Het moet voor Apollos een vreugde zijn geweest dit onderwijs te ontvangen.
Als Apollos zo de weg van God nauwkeuriger uitgelegd heeft gekregen, wil hij naar Achaje gaan waar Korinthe ligt. Hoe komt hij op het idee om naar Korinthe te gaan? Waarom niet naar Athene of Filippi? Het is aannemelijk dat hij van Aquila en Priscilla het een en ander van Korinthe heeft gehoord. Ze zullen hem hebben verteld dat daar nood is en dat zal voor Apollos de aanleiding zijn geweest om daarheen te gaan. Zo krijgen arbeiders op allerlei manieren aanwijzingen om ergens heen te gaan.
De broeders in Efeze zien in Apollos een begaafde dienaar van God en stimuleren hem in zijn dienst en bevelen hem ook aan. De aanbevelingsbrief die hij meekrijgt, betreft niet het ontvangen aan de tafel van de Heer voor de deelname aan het avondmaal, maar het ontvangen als een dienaar van Christus (vgl. 2Ko 3:1; Rm 16:1).
Een aanbevelingsbrief is niet gebonden aan een plaatselijke gemeente, maar aan het feit of de afzenders bekend zijn in de plaats waar een dienaar heengaat en dat men de afzenders daar kent als gelovigen van wie men het geestelijk oordeel kan vertrouwen. Als zulke gelovigen een getuigenis meegeven aangaande iemand die daar niet bekend is, geeft dat vertrouwen in de dienaar die komt. Een aanbevelingsbrief schrijven en ontvangen is in beide gevallen een voorrecht en geeft uiting aan verbondenheid. Een persoonlijk getuigenis van de dienaar zelf is niet voldoende (Hd 9:26-28; 2Ko 13:1).
Met de brief van aanbeveling tot de dienst bij zich vertrekt Apollos van Efeze naar Korinthe. Daar zal hij begieten wat Paulus heeft geplant (1Ko 3:6). Hij mag het werk van Paulus voortzetten en uitbreiden. Dat zijn komst in Korinthe aanleiding geeft tot verdeeldheid, maakt de noodzaak van zijn dienst alleen maar duidelijker. Er zijn mensen in Korinthe die bijzonder onder de indruk komen van zijn redenaarstalent en hem als hun leider kiezen, zijns ondanks.
Lukas vermeldt dat hij de gelovigen tot grote steun is. Dat is niet aan zijn kwaliteiten te danken, maar aan de genade van God. Ook voor hem geldt dat hij zonder de Heer Jezus niets kan doen (Jh 15:5). Alleen genade maakt ons bekwaam om anderen tot steun te zijn. Elke zegen die wij doorgeven, komt van de Heer.
De dienst van Apollos richt zich vooral op de Joden die de christenen keer op keer in moeilijkheden brengen door de waarheid tegen te staan. Apollos weerlegt op weergaloze wijze al die aanvallen vanuit de Schriften, want hij bewijst daaruit dat Jezus de Christus is. Hij werpt alle argumenten van zijn tegenstanders omver met de Schriften. Bewijzen is iets op aanschouwelijke wijze overtuigend voorstellen. Het Woord van God is de bewijsvoering.