1 - 4 Timotheüs, Paulus’ nieuwe reisgenoot
1 Hij nu kwam <én> in Derbe en <ook> in Lystra. En zie, daar was een discipel, genaamd Timotheüs, zoon van een gelovige Joodse vrouw, maar van een Griekse vader, 2 die een [goed] getuigenis had van de broeders in Lystra en Iconium. 3 Paulus wilde dat deze met hem mee zou vertrekken en hij nam hem en besneed hem ter wille van de Joden die in die plaatsen waren; want zij wisten allen dat zijn vader een Griek was. 4 Toen zij nu de steden doorreisden, gaven zij hun de verordeningen over die door de apostelen en de oudsten in Jeruzalem waren vastgesteld om die te onderhouden.
Na door Syrië en Cilicië te zijn gegaan komt Paulus in de steden Derbe en Lystra in Lycaonië (Hd 14:6). In Lystra treft hij een discipel die Timotheüs heet. Timotheüs wordt hier voor de eerste keer genoemd. In het vervolg van Handelingen en ook in de brieven van Paulus zullen we veel over hem horen.
Het lijkt erop dat hij door de prediking van Paulus tijdens diens eerste zendingsreis tot geloof is gekomen. Dat kunnen we opmaken uit de brieven die Paulus later aan Timotheüs schrijft. Daarin noemt hij hem zijn “echt kind in [het] geloof” (1Tm 1:2) en richt hij zich tot hem als zijn “geliefd kind” (2Tm 1:2; vgl. 1Ko 4:17). Hij zal Paulus’ meest gewaardeerde medewerker worden.
Het huwelijk waaruit Timotheüs geboren is, is naar de maatstaven van de wet verboden (Dt 7:3; Ne 13:25). Maar de genade overwint en maakt van hem, die uit een onwettig huwelijk is geboren, een instrument tot eer van God – zijn naam betekent ‘God erend’. Zijn moeder en ook zijn oma waren gelovige vrouwen (2Tm 1:5), die hem hebben onderwezen in de Schriften. Hij kent de Schriften van jongs af (2Tm 3:15).
Sinds zijn bekering is Timotheüs in het geloof gegroeid. Door zijn kennis van de heilige Schriften is hij al snel in staat om ook met het Woord te dienen. Zijn geestelijke ontwikkeling is opgemerkt door de broeders in Lystra, waar hij woont, maar ook door de broeders in Iconium, waar hij blijkbaar wel eens komt om ook daar met het Woord te dienen.
Als Paulus weer in Lystra komt en zijn aandacht ongetwijfeld op deze veelbelovende jongeman wordt gericht, wil hij dat Timotheüs met hem mee op reis gaat. Uit de brieven die Paulus later aan Timotheüs zal schrijven, weten we dat deze op een speciale manier voor de dienst is toegerust. We kunnen daarin vier aspecten ontdekken die een rol hebben gespeeld:
1. voorafgegane profetieën (1Tm 1:18),
2. genadegave van God (1Tm 4:14; 2Tm 1:6a),
3. handoplegging door Paulus (2Tm 1:6b) en
4. handoplegging door de gezamenlijke oudsten (1Tm 4:14).
Zoals al eerder is opgemerkt, betekent het opleggen van de handen niet inwijding of roeping, maar zich een maken met, gemeenschap (Hd 6:6; 13:3).
Dan doet Paulus iets wat op het eerste gezicht merkwaardig lijkt omdat het gaat om iets wat hij kortgeleden nog zo heeft bestreden. Hij besnijdt namelijk eigenhandig Timotheüs. De reden volgt er direct op. Zijn doel met de besnijdenis van Timotheüs is om daardoor Joodse vooroordelen te overwinnen (1Ko 9:20). Timotheüs zal voor Joden niet aanvaardbaar zijn als hij niet volledig Jood is.
Paulus staat in de vrijheid van de Geest. Daarom kan hij Timotheüs besnijden. Hij doet het ook zonder dat er enige dwang op hem wordt uitgeoefend. Toen hij verplicht werd om Titus te besnijden, deed hij dat niet (Gl 2:3). Christelijke vrijheid erkent de wet ten volle op zijn plaats, hoewel de wet in die christelijke vrijheid zelf geen plaats heeft. Bij Titus gaat het om de christelijke leer, alsof je zonder besnijdenis niet behouden kunt worden. Daarom wordt Titus niet besneden.
Bij Timotheüs gaat het om wat nuttig is voor het werk en dan is het wel nuttig om hem te besnijden om daardoor beter ingang bij de Joden te hebben en de Joden te winnen. De besnijdenis van Timotheüs heeft niets te doen met zijn behoudenis, maar uitsluitend met zijn functioneren te midden van Joodse gelovigen.
Door zijn geboorte uit een Joodse moeder is Timotheüs Jood. Dat is zo gesteld – zo wordt gezegd – uit de praktische overweging dat het eenvoudiger te bewijzen is dat een moeder Jodin is dan een vader Jood. Ook wordt een kind door de moeder op veel sterkere wijze beïnvloed door haar godsdienst dan dat de vader dat zou kunnen doen door zijn godsdienst.
Paulus heeft nergens de Joden opgeroepen zich niet meer aan de wet te houden. Waar het nuttig was, onderwierp hij zich er zelf aan met het oog op het evangelie onder de Joden. Pas in de brief aan de Hebreeën schrijft hij over het verdwijnen van het tijdperk van de wet en daarmee het belang ervan voor de Joden en roept hij hen op de legerplaats of het kamp te verlaten (Hb 13:13).
Met Silas en Timotheüs reist Paulus de steden door om overal in de gemeenten door te geven wat er in Jeruzalem is beslist aangaande de noodzakelijke dingen die door de gelovigen uit de volken moeten worden onderhouden. Van een onderhouden van de geboden van de wet is geen sprake.
5 Bevestiging en toename van de gemeenten
5 De gemeenten dan werden bevestigd in het geloof en namen dagelijks in aantal toe.
Hier geeft Lukas weer een ´tussenstand´ van de ontwikkeling van de gemeente. Het vers markeert de overgang tussen twee gedeelten van het boek. Het deel dat in vers 6 begint, loopt door tot Handelingen 19, waar Lukas weer zo’n ‘tussenstand’ geeft (Hd 19:20).
Nu de kwestie met de wet is geregeld, is er ruimte voor verdere groei. Vrij zijn van de wet schept een atmosfeer waarin de gemeenten kunnen worden bevestigd in het geloof. Het is nog de begintijd met het krachtige werk van de Geest en toegewijde dienaren. Dat er dagelijks aan de gemeenten worden toegevoegd, spreekt ook van de machtige werking van de Geest. Bekeringen zijn geen incidenten. Ze vinden niet zo af en toe hier en daar eens plaats, maar elke dag komen er mensen tot bekering.
6 - 10 ‘Kom over … en help ons’
6 Zij nu doorreisden het land van Frygië en Galatië, terwijl zij door de Heilige Geest werden verhinderd het Woord in Asia te spreken; 7 en bij Mysië gekomen probeerden zij naar Bithynië te gaan, en de Geest van Jezus liet het hun niet toe. 8 Toen zij nu Mysië waren voorbij gereisd, kwamen zij in Troas. 9 En Paulus kreeg ‘s nachts een gezicht: een Macedonisch man stond [daar] en smeekte hem aldus: Kom over naar Macedonië en help ons. 10 Toen hij nu het gezicht had gezien, trachtten wij terstond naar Macedonië te vertrekken, daar wij [daaruit] opmaakten dat God ons had geroepen om hun het evangelie te verkondigen.
Omdat het terrein van de dienst van het evangelie de hele schepping is, is er leiding nodig om te weten welke weg er moet worden gegaan. Voor zijn eerste zendingsreis kan Paulus wijzen op een duidelijke opdracht van de Heilige Geest (Hd 13:2). Zijn tweede zendingsreis onderneemt hij zonder een dergelijke opdracht, maar wel met duidelijke aanwijzingen.
De aanleiding voor deze tweede zendingsreis is het verlangen om nazorg te gaan geven in de gebieden waar hij op zijn eerste zendingsreis is geweest (Hd 15:36). Daar is geen speciale opdracht van de Geest voor nodig, want dit werk is in overeenstemming met het algemene bevel in de Schrift dat er zorg moet zijn voor de pasbekeerden, de lammeren van de kudde. Paulus is uit op het welzijn van de gelovigen. Dat brengt hem tot handelen. Een dergelijk handelen getuigt van geestelijke volwassenheid. Het is de normale wijze van leiding door de Heilige Geest, want Hij woont in de gelovige onder andere om hem altijd te kunnen leiden (Rm 8:14).
Op de tweede zendingsreis trekt Paulus Frygië en Galatië door, waar hij ook het Woord heeft gesproken en waardoor er gemeenten zijn ontstaan. Ze gaan verder naar het westen, naar Asia. Asia is een deel van Klein-Azië met Efeze als hoofdstad. Daar worden ze “door de Heilige Geest” verhinderd het Woord te spreken. Later zal hij daar meerdere jaren werken en er uitvoerig het evangelie verkondigen, met Efeze als hoofdzetel van zijn werk. Het is nu nog niet Gods tijd (Hd 20:31).
Door over de Heilige Geest te spreken lijkt Lukas er de nadruk op te leggen dat Paulus en de zijnen zijn omgeven door onheilige geesten die hen tot onheilige handelingen willen brengen. Die onheilige handelingen kunnen het gevolg zijn van allerlei goede bedoelingen, maar die niet van de Heilige Geest zijn. Het is een waarschuwing dat we ons niet moeten laten leiden door ‘wensdenken’. De Heer kan ons leven op verschillende manieren leiden. Zo kan Hij leiden door de Schrift, omstandigheden, medegelovigen, de Heilige Geest, nuchter nadenken.
Na de verhindering in Asia het Woord te spreken trekken ze naar het noorden en proberen via Mysië naar Bithynië te gaan. Die weg wordt geblokkeerd door “de Geest van Jezus”. De Geest van Jezus is natuurlijk niemand anders dan de Heilige Geest. Dat Hij nu “de Geest van Jezus” wordt genoemd, bepaalt ons bij het leven van de Heer Jezus in vernedering op aarde, want daar herinnert Zijn Naam ‘Jezus’ aan. De Heer Jezus heeft Zich op aarde in alles en altijd laten leiden door de Heilige Geest. De Geest en de Heer Jezus zijn zo nauw aan elkaar verbonden, dat er gesproken kan worden over de ‘Geest van Jezus’. Zo afhankelijk als de Heer Jezus was van de Vader, zo afhankelijk moet ook Paulus leren zijn van God. Dat kan niemand hem beter leren dan de Geest van Jezus.
Op welke wijze de Geest de weg naar Bithynië heeft geblokkeerd, weten we niet. Nu de weg naar Bithynië afgesloten is, buigen ze af naar het westen. We zien dat Paulus wel voor de Heer op reis wil, maar dat hij niet van de Heer een hele routebeschrijving krijgt. Hij moet leren van stap tot stap afhankelijk te zijn. Zo komen ze in Troas terecht.
In Troas krijgt Paulus in de stilte van de nacht nieuwe marsorders. Hiervoor gebruikt God een droom (vgl. Jb 33:14-16). De man die voor Paulus in een gezicht zichtbaar wordt, kunnen we zien als een symbolische verschijning. In deze man doemt heel Europa voor de geest van Paulus op. De man roept niet of ze willen komen om het evangelie te verkondigen, maar roept om hulp. Er is een werelddeel in nood. Een evangelist is een helper in de nood. Hij is een helper van mensen die onder de last van hun zonden gebukt gaan om die last van de schouders te nemen en de verlichting van het geloof te bieden.
Het gezicht geeft geen nadere bijzonderheden over de reis en het doel. Het is een globale aanduiding van Gods leiding. Over de details moeten ze nog duidelijkheid krijgen. Die duidelijkheid komt door er met elkaar over te spreken wat er uit het gezicht moet worden opgemaakt. Ze komen tot de conclusie dat God hen, en niet alleen Paulus, heeft geroepen om aan de Macedoniërs het evangelie te verkondigen.
In dit overleg doet de schrijver van Handelingen, Lukas, mee. Hij heeft zich onopvallend bij het gezelschap gevoegd. Tot nu toe heeft Lukas steeds over ‘zij’ geschreven. Vanaf vers 10 spreekt hij over ‘wij’. Hij wordt deelnemer van het gezelschap en ooggetuige van de gebeurtenissen. Het gezelschap bestaat nu uit vier personen.
11 - 15 Bekering van Lydia
11 Wij nu voeren van Troas af en liepen recht op Samothráce aan, en [gingen] de volgende [dag] naar Neápolis, 12 en vandaar naar Filippi, dat [de] eerste stad is van dit deel van Macedonië, een kolonie. En wij verbleven enige dagen in die stad. 13 En op de sabbatdag gingen wij de poort uit naar [de] rivier, waar wij dachten dat een gebedsplaats zou zijn; en wij gingen zitten en spraken tot de vrouwen die waren samengekomen. 14 En een vrouw genaamd Lydia, een purperverkoopster van [de] stad Thyatira, die God vereerde, hoorde toe; en de Heer opende haar hart, zodat zij acht gaf op wat door Paulus werd gesproken. 15 Toen zij nu was gedoopt en haar huis, verzocht zij ons aldus: Als u van oordeel bent dat ik de Heer trouw ben, komt dan in mijn huis en blijft er. En zij drong er bij ons op aan.
Van Troas in Asia vaart het gezelschap naar het iets hoger in Asia gelegen Samothráce. Vandaar wordt de oversteek naar Macedonië in Europa gemaakt, waar ze in Neápolis aan land gaan. Van Neápolis gaan ze te voet naar het twintig kilometer verder gelegen Filippi, de voornaamste stad van dat deel van Macedonië.
Voordat er sprake is van enige activiteit in verbinding met het evangelie, brengen Paulus en de zijnen enige dagen in de stad door. Zo kunnen ze de mensen van de stad wat leren kennen. Het is belangrijk eerst belangstelling te tonen voor de mensen om hen daarna het evangelie te kunnen brengen.
Filippi is een Romeinse kolonie, dat wil zeggen een gebied waar de burgers dezelfde rechten hebben als in de steden in Italië. Je kunt je in Filippi als het ware in Rome wanen. Het gaat er net zo aan toe als in Rome. De mensen in Filippi leven als Romeinen onder het gezag van Rome. Paulus zal in de brief die hij later aan de gelovigen in deze stad schrijft, erop wijzen dat gelovigen in de wereld ook op een dergelijke manier leven. Zoals de inwoners van Filippi in een vreemde omgeving toch leven als Romeinen, zo leven gelovigen als burgers van de hemel naar de normen van de hemel op aarde omgeven door een wereld waarvan ze geen deel uitmaken (Fp 3:20).
Ze zullen bij hun kennismaking met de stad ook tot de conclusie zijn gekomen dat er geen synagoge was, maar wel een gebedsplaats. Het schijnt dat een gebedsplaats gebruikelijk was als er geen synagoge was. In deze echt Romeinse stad is het niet vanzelfsprekend dat er een synagoge zou zijn. Voor een synagoge zijn volgens de overlevering minstens tien Joden nodig, waarbij men zich baseert op het gebed van Abraham voor Sodom waarin hij tot tien rechtvaardigen gaat (Gn 18:32).
Paulus zoekt de gebedsplaats op om ook hier eerst het evangelie aan de Joden te prediken. Als het sabbat is geworden, gaan ze naar de plaats waarvan ze tot de veronderstelling zijn gekomen dat daar mensen komen om te bidden. Als ze daar komen, zien ze dat er vrouwen zijn samengekomen. Paulus en de zijnen gaan bij hen zitten. In die houding van rust spreken ze tot de vrouwen.
In de reactie van de vrouwen en met name van Lydia zien we dat God al bezig is met een werk in Filippi. Op Zijn tijd heeft Hij Paulus daarheen gebracht om Zijn werk in harten te voltooien. Dat er ook een gemeente ontstaat die wordt gekenmerkt door liefde en zorg zoals blijkt uit de brief die Paulus later aan hen schrijft, daarover spreekt Lukas hier niet.
Lydia is waarschijnlijk een tot het Jodendom bekeerde Griekse. Zij vereert niet meer de veelheid van afgoden van het Romeinse rijk, maar de ene God van de Joden. Ze komt oorspronkelijk uit Thyatira, dat bekendstond om zijn ververij van stoffen. Lydia handelt daarin in Filippi. Terwijl Paulus ‘spreekt’ – er is meer een soort conversatie dan een formele prediking –, hoort Lydia toe. Dan opent de Heer haar hart, waardoor ze acht geeft op wat Paulus heeft gesproken. Ze neemt Gods Woord ter harte, ze aanvaardt in geloof wat God zegt.
Hier zien we de twee kanten van de waarheid die we de hele Bijbel door vinden. Aan de ene kant zien we Lydia die toehoort, ze luistert, en aan de andere kant opent de Heer haar hart, zodat zij aanneemt wat is gezegd. Zo gaat het ook in het leven van ons als gelovigen. We gaan naar een samenkomst om naar het Woord te luisteren en tevens bidden we dat het Woord zijn werk in ons zal doen.
Na haar bekering wordt ze direct gedoopt, wat erop wijst dat Paulus daarover ook zal hebben gesproken. Niet alleen zij wordt gedoopt, maar ook haar huis, dat wil zeggen allen die daartoe behoren. De behoudenis is een individuele zaak. Niemand wordt behouden omdat iemand anders een gelovige is. Kinderen worden niet behouden omdat de ouders gelovigen zijn. Ieder mens moet zich persoonlijk bekeren tot God en in de Heer Jezus geloven.
Tegelijk is het Gods bedoeling om niet alleen personen te behouden, maar huisgezinnen. Ook dat vinden we in de Schrift. Zo zei God al tegen Noach dat hij een ark gereed moest maken tot behoudenis van zijn huis (Hb 11:7). God geeft ouders een grote verantwoordelijkheid om hun kinderen op te voeden in de tucht en vermaning van de Heer (Ef 6:4). De andere kant is de genade van God dat Hij, als ouders dat doen, daaraan Zijn belofte verbindt dat Hij de kinderen redt. Daarvoor zullen de kinderen zelf tot bekering en geloof moeten komen. Waar mensen hoofd zijn van een gezin, brengen zij het hele gezin in de sfeer van het Woord van God.
Als Lydia is gedoopt en haar huis, beweegt ze Paulus ertoe enige tijd bij haar in huis te blijven. Ze doet daarbij een beroep op haar trouw aan de Heer. Uit alles blijkt dat zij God vereert. Haar doop bewijst dat zij gehoorzaam wil zijn. Haar gastvrijheid bewijst dat ze nieuw leven heeft en de nieuwe betrekkingen die er nu als kinderen van God zijn, wil beleven. Ze zal graag meer hebben gehoord over de Heer Jezus en Zijn werk.
16 - 18 Een waarzeggende geest uitgedreven
16 Het gebeurde nu, toen wij naar de gebedsplaats gingen, dat een slavin die een waarzeggende geest had, ons ontmoette, die haar meesters veel winst aanbracht met waarzeggen. 17 Deze liep Paulus en ons achterna en schreeuwde aldus: Deze mensen zijn slaven van God de Allerhoogste, die u [de] weg van behoudenis verkondigen. 18 En dit deed zij vele dagen lang. Paulus echter, hierover zeer verstoord, keerde zich om en zei tot de geest: Ik beveel je in [de] Naam van Jezus Christus dat je van haar uitgaat. En hij ging uit op hetzelfde ogenblik.
Op weg naar de gebedsplaats komen Paulus en de zijnen een slavin tegen die een Pythons-geest bezit, door wie zij waarzeggerij pleegt. Het meisje is werkelijk bezeten, werkelijk in de macht van een boze geest, waardoor haar identiteit verloren is gegaan. Ze is een werktuig van de satan die haar op onbarmhartige manier uitbuit. De meesters van het meisje verdienen goed aan haar. Er zijn mensen genoeg die haar tegen betaling komen raadplegen.
Als zij de weg van Paulus kruist, openbaart de waarzeggende geest in haar zich luidruchtig. Hij prijst “deze mensen” aan als “slaven van God de Allerhoogste” die een weg van behoudenis verkondigen. Hier zien we de misleidende tactiek van de satan. Hij gaat hier in Europa niet openlijk in de aanval tegen het evangelie, maar probeert zich door misleidende ondersteuning met het werk van het evangelie te verbinden om evangelie en dwaling met elkaar te vermengen en zo het evangelie te verderven.
Het is belangrijk te zien dat hier voor het woord “weg” geen lidwoord staat. Het meisje spreekt niet over ‘de’ weg, maar over ‘een’ weg. Ze heeft het ook over “die u” een weg verkondigen en niet over ‘die ons’ een weg verkondigen. Ze maakt geen reclame voor het evangelie, maar is erop uit het evangelie als een van de vele wegen van behoudenis voor te stellen. Het is typisch demonisch om de exclusiviteit van het evangelie te ontkennen. In wereldgodsdiensten als het boeddhisme en het mohammedanisme is plaats voor Jezus, maar dan wel naast andere afgoden.
Ook haar spreken over hen als slaven van de allerhoogste god betekent in de Griekse context dat zij zegt dat Paulus en de zijnen slaven zijn van Zeus. Ze spreekt over een weg van behoudenis, niet als redding van zonden, maar de redding uit bepaalde onaangename omstandigheden van het leven die zij als waarzegster ook verkondigt. Ze stelt een weg voor die tot welzijn van de mens zou moeten leiden, maar die in werkelijkheid in het eeuwig verderf eindigt.
Paulus is niet direct tegen het meisje opgetreden. Hij heeft haar geschreeuw vele dagen lang verdragen. Dan komt toch het moment dat hij het niet langer kan verdragen. Het betekent niet dat hij geïrriteerd raakt, maar dat een nog langer verdragen ervan het evangelie krachteloos zou maken. Het geschreeuw van het meisje richtte de aandacht van de mensen op hen en niet op het evangelie. Op een gegeven moment keert Paulus zich om en beveelt de geest in de Naam van Jezus Christus van haar uit te gaan. Paulus drijft de geest niet uit in eigen kracht, maar met het gezag van de Naam van de Heer Jezus. Die Naam is verheven boven elke macht en kracht (Hd 3:6,16; 4:10). De geest gehoorzaamt onmiddellijk.
Helaas is veel evangelieprediking vandaag een prediking die de instemming van de wereld heeft omdat de evangelist het toelaat dat de wereld zich met zijn prediking verenigt. Het gaat om de ingang, zo klinkt het als rechtvaardiging. Dat is niet de manier waarop Paulus te werk gaat. Zijn afwijzing van vermenging komt hem duur te staan, zoals uit het vervolg blijkt.
19 - 24 In de gevangenis geworpen
19 Toen nu haar meesters zagen dat hun hoop op winst weg was, grepen zij Paulus en Silas en sleepten hen naar de markt voor de overheid; 20 en toen zij hen bij de praetoren hadden gebracht, zeiden zij: Deze mensen, die Joden zijn, brengen onze stad in verwarring 21 en verkondigen gebruiken die wij niet mogen aannemen of doen, daar wij Romeinen zijn. 22 En de menigte stond mee tegen hen op; en de praetoren scheurden hun de kleren af en bevalen hen te geselen. 23 En nadat zij hun vele slagen hadden gegeven, wierpen zij [hen] in de gevangenis en bevalen de gevangenbewaarder hen zorgvuldig te bewaren. 24 Daar deze zo’n bevel had ontvangen, wierp hij hen in de binnenste gevangenis en sloot hun voeten zorgvuldig in het blok.
Als de satan zijn doel niet met vleierij kan bereiken, verandert hij in een brullende leeuw (1Pt 5:8). Zijn instrumenten zijn de meesters van het meisje. Hun bron van inkomsten is verloren gegaan door deze mensen. Ze zijn dan ook allerminst dankbaar voor de bevrijding van het meisje, maar enorm kwaad nu ze hun winst zien verdampen. Ze slepen Paulus en Silas direct voor de overheid die wordt vertegenwoordigd door twee praetoren. De praetoren waren de Romeinse bestuurders, een soort burgemeesters.
De meesters van het door Paulus bevrijde meisje beschuldigen Paulus en Silas van het veroorzaken van oproer. Dit is een zware aanklacht, want alles wat de eenheid en de rust van het Romeinse rijk in gevaar brengt, wordt streng bestraft. In hun doortraptheid maken deze mensen wat Paulus en Silas hebben gedaan tot een politiek thema. Ze weten dat ze daarmee een goede kans maken op een veroordeling. Ook spelen ze in op de haat tegen de Joden door te spreken over “deze mensen, die Joden zijn”.
Verder beschuldigen ze Paulus en Silas ervan dat zij gebruiken verkondigen die tegen de Romeinse gebruiken ingaan. (Lukas en Timotheüs vinden ze kennelijk minder belangrijk, zodat ze die laten lopen.) Gebruiken hebben met cultuur te maken. Ze beschuldigen hen ervan dat ze hun cultuur kapot willen maken met dat evangelie. Cultuur is door God in de volksaard gelegd en is voor alle volken anders, maar kan in de hand van de satan een middel worden om het evangelie tegen te staan. Als de beschuldigingen zijn geuit, staat ook de menigte, die altijd uit is op een verzetje, tegen Paulus en Silas op.
De praetoren vinden nader onderzoek niet nodig. Zonder verdere vorm van proces worden van beide dienaren van God door de rechters de kleren van het lijf gescheurd, waarna die bevel geven hen te geselen. Zij die de geseling uitvoeren, vatten hun taak niet licht op en brengen de beide predikers “vele slagen” toe.
God laat toe dat Zijn dienaren worden geslagen en het is hun eer zich daar niet tegen te verzetten. Het wordt een middel waardoor een nog schitterender getuigenis van Zijn Woord en van Zijn dienaren wordt gegeven. Wat het lichaam betreft, is de wereld sterker dan de christen, als God het toestaat; maar in zijn hart is de christen boven de omstandigheden als hij de tegenwoordigheid van God kan realiseren. Zijn aanwezigheid is groter dan alle omstandigheden en kan al het andere overwinnen (1Jh 5:4). Men kan zich dan verheugen in het lijden (Hd 5:41; Rm 5:3).
Na de geseling worden ze in de gevangenis geworpen. De gevangenbewaarder krijgt het bevel hen zorgvuldig te bewaren. Hij laat niets aan het toeval over en werpt hen in de binnenste gevangenis. Dieper weg kan niet. Alsof dat toch nog niet genoeg zekerheid biedt, sluit hij ook hun voeten nog eens zorgvuldig in het blok. Ontkomen is onmogelijk. Het lijkt erop dat ze helemaal uitgeschakeld zijn en de vijand gewonnen heeft. Wat zou het ontmoedigend kunnen werken als ze eraan dachten dat dit hun ontvangst in Europa was, terwijl ze duidelijk de leiding van de Heer hebben herkend om hier naar toe te gaan.
25 - 26 Bidden en zingen in de gevangenis
25 Omstreeks middernacht echter baden Paulus en Silas en zongen Gods lof; en de gevangenen luisterden naar hen. 26 En plotseling ontstond er een grote aardbeving, zodat de fundamenten van de kerker schudden; en onmiddellijk gingen alle deuren open en van allen gingen de boeien los.
Maar zie, en vooral, luister, hoe de evangelisten op alle aangedane pijniging en vernedering reageren. In plaats van moedeloos te worden of klaagzangen aan te heffen of tot God te roepen om wraak over de hun aangedane smaad bidden en zingen ze. Bidden en zingen zijn machtige wapens waarmee grote overwinningen op de vijand worden behaald (2Kr 20:1-22; Hd 4:23-37). Ze zoeken hun kracht bij God en prijzen Hem voor Wie Hij is. Ze doen dat niet zachtjes, maar voor alle gevangenen verstaanbaar.
De gevangenen schreeuwen hun niet toe dat ze hun mond moeten houden, maar luisteren naar hen. Zoiets hebben ze nog nooit meegemaakt en gehoord. Hoe moeilijker onze omstandigheden zijn, des te groter zal de indruk zijn die onze blijdschap maakt op hen die ons in onze moeilijkheden gadeslaan.
Terwijl Paulus en Silas bidden en zingen en de gevangenen ernaar luisteren, laat God ineens van Zich horen. Hij antwoordt op het bidden en zingen van Zijn dienaren door een plotselinge, grote aardbeving. Het is een zeer speciale aardbeving. Hij is beperkt tot een gebouw. De grond scheurt niet open en alle muren blijven staan. Alleen de deuren gaan open en de boeien van alle gevangenen gaan los! Een bijkomend en mogelijk nog groter wonder is dat er niemand van de gelegenheid gebruikmaakt om te ontsnappen. Ze blijven allen, als aan de grond genageld, waar ze zijn. Zulke speciale aardbevingen zijn nodig in iemands leven om hem de noodzaak van de behoudenis te doen inzien.
27 - 34 Bekering van de gevangenbewaarder
27 Toen nu de gevangenbewaarder wakker was geworden en de deuren van de gevangenis open zag, trok hij <het> zwaard en stond op het punt zichzelf te doden, in de mening dat de gevangenen waren ontvlucht. 28 Paulus echter riep met luider stem de woorden: Doe uzelf geen kwaad, want wij zijn allen hier! 29 En hij vroeg om licht, sprong naar binnen en viel bevend voor Paulus en Silas neer. 30 En hij bracht hen naar buiten en zei: Heren, wat moet ik doen om behouden te worden? 31 En zij zeiden: Geloof in de Heer Jezus en u zult behouden worden, u en uw huis. 32 En zij spraken het Woord van de Heer tot hem, met allen die in zijn huis waren. 33 En hij nam hen bij zich in dat uur van de nacht, waste hun striemen af en werd onmiddellijk gedoopt, hij en al de zijnen. 34 En hij bracht hen in zijn huis en richtte een tafel aan, en hij verheugde zich met zijn hele huis, dat hij tot het geloof in God was gekomen.
Door de aardbeving is ook de gevangenbewaarder wakker geworden. Als hij ziet dat de deuren openstaan, kan hij geen andere conclusie trekken dan dat alle gevangenen zijn gevlucht. Het is zijn werk hen te bewaken en daarin voelt hij gefaald te hebben. Hij wil de hand aan zichzelf slaan, maar God komt tussenbeide en laat aan hem de behoudenis verkondigen. Als de man op het punt staat zichzelf te doden, klinkt de stem van Paulus in de duisternis.
Paulus kan niet gezien hebben dat de man zelfmoord wil plegen. Het is pikdonker en hij is in de binnenste gevangenis. God maakt hem de situatie duidelijk. Zijn woorden “wij zijn allen hier”, getuigen van hetzelfde. De God Die de boeien heeft losgemaakt, verhindert ook dat er ook maar één gevangene ontsnapt. Niemand kan Hem weerstaan en ontkomen. Zo zullen alle zondaars in de hel daar tot in alle eeuwigheid door Gods macht worden vastgehouden.
De woorden van Paulus weerhouden de man ervan de hand aan zichzelf te slaan. Dat betekent dat hij Paulus gelooft. Hij wil naar Paulus toe, maar daarvoor heeft hij licht nodig. Dat krijgt hij en dan springt hij naar binnen en valt bevend voor Paulus en Silas neer. We lezen niet dat de aardbeving de gevangenbewaarder heeft doen beven, maar wel de stem van Paulus die vanuit het stikdonker tot hem is gekomen. Hij moet dat als de stem van God hebben ervaren, de God voor Wie de duisternis licht is als de dag (Ps 139:12).
Genade werkt voor de overtuigde zondaar verpletterend. Tegelijk werkt genade ook de vraag naar behoudenis. Met die vraag richt de gevangenbewaarder zich tot Paulus en Silas, die hij nu met “heren” aanspreekt en daarmee als zijn meerderen erkent. Hij vraagt naar de weg van behoudenis. Mogelijk heeft hij daar eerder van gehoord. Hij zal daar toen om hebben gelachen, maar nu in zijn nood vraagt hij daarnaar. Zo werkt God altijd in de bekering van zondaars.
In de vraag van de gevangenbewaarder “wat moet ik doen om behouden te worden?”, ligt de gedachte dat hij denkt dat hij iets moet doen voor zijn behoudenis. Maar om behouden te worden hoeft niemand iets te doen, het is zelfs onmogelijk om er zelf iets aan te doen. Hij krijgt dan ook geen opdracht om bepaalde werken te doen. Paulus stelt hem de enige weg voor waardoor iemand behouden kan worden en dat is geloof in de Heer Jezus.
Het gaat erom dat hij zijn vertrouwen stelt op de Heer Jezus. Hij moet zijn anker uitwerpen in Hem. Dat is geen prestatie, maar noodzaak. Geloof is net zomin een prestatie als het een prestatie is dat iemand in doodsnood de reddingsboei grijpt die hem wordt toegeworpen.
Paulus spreekt niet alleen over de behoudenis van de gevangenbewaarder, maar ook over de behoudenis van diens huis. Behoudenis wil zeggen dat er een radicale scheiding is gekomen met de wereld. Zoals we al bij Lydia hebben gezien, is het de normale orde dat waar het hoofd tot geloof komt, God de behoudenis ook uitstrekt tot de huisgenoten (vers 15). Het huis waar het licht van het evangelie is ontstoken, is niet meer op het terrein van de wereld, maar op het terrein waar de Heilige Geest werkt en het Woord door Hem wordt gesproken. De orde in dat huis is Zijn orde.
Na als de kern van de behoudenis het geloof in de Heer Jezus te hebben gegeven spreken Paulus en Silas “het Woord van de Heer” tot hem en tot allen die met hem in zijn huis zijn. Wie tot geloof is gekomen, heeft zijn leven onder het gezag van de Heer geplaatst. Die Heer maakt door Zijn Woord – ‘het Woord van de Heer’ – duidelijk hoe Hij gediend wil worden. Paulus en Silas geven daar nader onderwijs over.
De gevangenbewaarder geeft blijk van zijn bekering door Paulus en Silas in dat uur van de nacht bij zich te nemen. Van slapen komt niets meer, daar is ook helemaal geen behoefte aan. Hier is een man die innerlijk een grote verandering heeft ondergaan en daar ook uiterlijk de bewijzen van geeft. Hij neemt zijn voormalige gevangenen, van wie hij nu een broeder is geworden, op in zijn huis en verzorgt hen door hun striemen af te wassen. Direct na de goede zorgen wordt hij gedoopt, hij en al de zijnen. In Filippi is in nog een huis het licht gaan schijnen nadat het al in dat van Lydia is ontstoken. De gevangenbewaarder verheugt zich in het geloof, nadat hij eerst de droefheid over zijn ellende heeft gekend en het evangelie van zijn behoudenis heeft gehoord en aangenomen.
Lydia was al een Godvrezende vrouw (vers 14), maar die toch nog behouden moest worden, evenals we dat bij Cornelius hebben gezien (Hd 10:1-2; 11:14). De gevangenbewaarder was een goddeloze man. Ook hij had behoudenis nodig. Goede en slechte mensen hebben beiden de behoudenis nodig.
35 - 40 Vrijlating van Paulus en Silas
35 Toen het nu dag was geworden, zonden de praetoren de gerechtsdienaars om te zeggen: Laat die mensen los. 36 De gevangenbewaarder nu berichtte deze woorden aan Paulus: De praetoren hebben [de boodschap] gezonden dat u moet worden losgelaten; gaat dan nu naar buiten en vertrekt in vrede. 37 Paulus echter zei tot hen: Zij hebben ons, die Romeinen zijn, onveroordeeld in het openbaar geslagen en in [de] gevangenis geworpen; en nu zetten zij ons in het geheim eruit? Niets daarvan; maar laten zij zelf komen en ons naar buiten leiden. 38 De gerechtsdienaars nu berichtten deze woorden aan de praetoren; en zij werden bang toen zij hoorden dat het Romeinen waren. 39 En zij kwamen het hun verzoeken; en na hen naar buiten geleid te hebben vroegen zij hun uit de stad weg te gaan. 40 Toen zij nu de gevangenis waren uitgegaan, gingen zij naar Lydia; en toen zij de broeders zagen, vermaanden zij hen en gingen weg.
Het lijkt erop dat de praetoren niets weten van wat er in de nacht is gebeurd. Ze willen dat Paulus en Silas worden losgelaten. Een geseling en een nacht in de gevangenis is in hun ogen genoeg om deze mensen een lesje te hebben geleerd. De gevangenbewaarder brengt de boodschap over aan Paulus. Als hij erover heeft ingezeten wat hij verder met Paulus en Silas moest doen, is het bericht dat hij de gevangenen vrij kan laten voor hem een grote opluchting. Hij kan hun zeggen dat ze naar buiten kunnen gaan en in vrede kunnen vertrekken.
Maar Paulus is het niet met het voorstel van de praetoren eens. Hij doorziet wat het betekent als zij zo de stad zouden verlaten. Als zij in het geheim eruit zouden worden gelaten, zou altijd de verdenking op hen gebleven zijn dat ze opruiers waren. Ze waren immers, en dat nog wel onveroordeeld, in het openbaar geslagen en in de gevangenis geworpen. Iedereen had dat gezien. Daarom moest er openlijke rechtvaardiging plaatsvinden, waardoor iedereen ervan op de hoogte zou zijn dat zij geen opruiers waren. De verdenking moest worden weggenomen dat zij iets hadden gedaan wat tegen de overheid gericht was. Dat was immers de openbare beschuldiging die op de markt tegen hen was ingebracht.
Voor deze rechtvaardiging doet Paulus een beroep op zijn Romeins burgerrecht. Ook Silas blijkt dat burgerrecht te hebben daar Paulus spreekt over “ons, die Romeinen zijn”. Ze hebben van dat burgerrecht geen gebruikgemaakt om de brute behandeling en mishandeling te voorkomen. Ze wilden niet ontkomen aan het lijden voor Christus. Hij maakt van zijn recht alleen gebruik om de schijn weg te nemen dat ze enige misdaad zouden hebben begaan.
Hun rechtvaardiging is ook nodig voor de jonge gemeente, opdat voor hen duidelijk zal zijn dat Paulus en Silas bedacht waren op wat eerlijk was. De pasbekeerden zouden dan ook niet door de buitenwacht met hen als boosdoeners vereenzelvigd worden, wat anders wel het geval zou zijn geweest.
Als de praetoren horen dat ze Romeinen hebben gegeseld en gevangengezet, worden ze bang. Ze beseffen dat het hun het leven kan kosten als Paulus en Silas een aanklacht tegen hen zouden indienen. De praetoren kunnen niets anders doen dan op de eis van Paulus en Silas ingaan. Zij begeleiden hen naar buiten uit de gevangenis en vragen hen uit de stad weg te gaan. Ze hebben niets op met de evangelisten en met hen zenden zij ook het evangelie weg als iets waarmee ze niets te maken willen hebben (vgl. Mt 8:34).
Paulus en Silas geven niet direct gehoor aan het verzoek om de stad te verlaten. Als ze uit de gevangenis komen, gaan ze eerst nog naar Lydia om afscheid te nemen van haar. Als ze bij haar komen, treffen ze er meer gelovigen aan. Het evangelie is door meerderen aangenomen. Mogelijk zijn het zij van vers 15, die tot ‘haar huis’ behoorden.
Er staat zo opmerkelijk dat zij “de broeders zagen”. Ze zien gelovigen met wie zij het nieuwe leven delen en in wie zij dat herkennen, ze zien nieuwe familieleden in Gods gezin. Als ze hen zien, nemen ze de gelegenheid te baat om hen te vermanen, dat wil zeggen dat ze hen bemoedigen om trouw aan de Heer te blijven. Dan gaan ze weg.
De ‘zij’ die weg gaan, zijn Paulus, Silas en Timotheüs. Lukas blijft in Filippi achter. Hij legt geen nadruk op zichzelf. Zo onopvallend als hij zich in vers 10 bij het gezelschap van Paulus heeft gevoegd, waar hij schrijft over ‘wij’, zo onopvallend verlaat hij het weer. We kunnen wel zeggen dat mede door zijn werk Filippi tot een gemeente is geworden waar liefde en zorg rijkelijk aanwezig waren.