1 - 2 Jakobus door Herodes gedood
1 Omstreeks die tijd nu sloeg koning Herodes de handen aan sommigen van de gemeente om hun kwaad te doen; 2 en hij doodde Jakobus, de broer van Johannes, met [het] zwaard.
De verzen 1-24 van dit hoofdstuk zijn een tussengedeelte. Vanaf vers 25 wordt de draad met Barnabas en Saulus weer opgenomen, over wie we in het laatste vers van het vorige hoofdstuk hebben gelezen (Hd 11:30). In dit tussengedeelte verhaalt Lukas de dood van Jakobus door Herodes, de gevangenneming van Petrus door en zijn bevrijding uit de hand van Herodes en de dood van Herodes.
De diepere zin van dit tussengedeelte lijkt in de typologische sfeer te liggen. We hebben in Handelingen 10-11 het werk van Gods Geest voor de aandacht gekregen dat Hij onder de volken is begonnen. Dat betekent dat de verbinding met het Jodendom wordt losgemaakt. Het accent komt te liggen op het christendom onder de volken.
Voordat deze verschuiving naar de volken verder wordt verhaald, zien we in dit gedeelte hoe, als eenmaal de bedeling van de volken voorbij is, God de draad met Israël weer opneemt. Daarom worden we hier voor een ogenblik teruggevoerd naar Jeruzalem om het daarna voorgoed – op een enkel incident na – te verlaten. Daar treffen we Herodes aan, die een type of beeld is van de antichrist die het trouwe overblijfsel in Jeruzalem vervolgt.
Van het gelovig overblijfsel hebben we zowel in Jakobus als in Petrus een type of beeld. Evenals we bij deze twee apostelen zien, zien we ook bij het overblijfsel dat er tijdens de grote verdrukking een deel wordt gedood en een deel wordt gespaard.
De Herodes die in dit gedeelte een hoofdrol vervult, is de derde Herodes die in het Nieuwe Testament wordt genoemd. De eerste wilde de Heer Jezus vermoorden, de tweede liet Johannes de doper onthoofden en deze derde is verantwoordelijk voor de dood van Jakobus. Jakobus is op dezelfde wijze omgebracht als veel oudtestamentische martelaren (Hb 11:37).
Er is nog een aspect dat we van Herodes kunnen noemen en dat in verbinding met het evangelie staat. Met het oog op de verkondiging van het evangelie zien we in Herodes de politieke hindernis voor de verkondiging van het evangelie, een hindernis die wordt overwonnen door het gebed. Bij Petrus waren reinheidswetten een hindernis voor het evangelie, dat wil zeggen een godsdienstige hindernis, maar ook die hindernis is door God overwonnen. Zowel godsdienstige als politieke gezagsdragers zijn altijd instrumenten in de hand van de satan geweest om de loop van het evangelie te stuiten, maar altijd tevergeefs.
Het lijkt erop dat Herodes succes heeft met zijn campagne tegen de christenen. Hij krijgt sommigen van de gemeente in handen om hun kwaad te doen. Als hij Jakobus in handen krijgt, heeft hij daarmee een van de vooraanstaanden van de nieuwe beweging te pakken. Hij laat Jakobus met het zwaard doden, wat erop neerkomt dat hij hem laat onthoofden. Het gaat om de Jakobus die nader wordt aangeduid als “de broer van Johannes”. Dit gebeurt om hem niet te verwarren met Jakobus de broer van de Heer.
Hij en Johannes en Petrus zijn bij de Heer geweest in Zijn verheerlijking op de berg en daar ooggetuigen geweest van de heerlijkheid van de Heer (Lk 9:28,32). De ervaring op de berg was de bevestiging van de oudtestamentische voorzeggingen over de komst van Christus in heerlijkheid. Zij hebben dat als drie getuigen gezien. Herodes begint deze getuigen om te brengen. Jakobus heeft hij gedood, Petrus wil hij doden en wie zal zeggen of niet ook Johannes nog op zijn lijstje stond. De duivel wil altijd getuigen uitschakelen.
Jakobus is de eerste van de apostelen die de martelaarsdood sterft. Hij wordt niet vervangen als apostel, zoals Judas destijds wel (Hd 1:20-26).
3 - 6 Petrus gevangengenomen
3 Toen hij nu zag dat het de Joden welgevallig was, ging hij verder door ook Petrus gevangen te nemen (het waren nu <de> dagen van de ongezuurde broden), 4 die hij ook, na hem te hebben gegrepen, in [de] gevangenis zette en overleverde aan vier viertallen soldaten om hem te bewaken, daar hij hem na het Pascha voor het volk wilde brengen. 5 Petrus werd dus in de gevangenis bewaakt, maar door de gemeente werd vurig een gebed tot God voor hem gedaan. 6 Toen nu Herodes hem zou laten voorkomen, sliep Petrus in die nacht tussen twee soldaten, geboeid met twee ketenen; en wachters voor de deur bewaakten de gevangenis.
Lukas vestigt in de volgende verzen nog eenmaal uitvoerig de aandacht op Petrus, voordat hij, op nog een optreden in Handelingen 15 na, in Handelingen voor ons van het toneel verdwijnt. De Joden hebben nog niets van hun haat tegen de christenen verloren. Ze hebben verheugd gereageerd op de dood van Jakobus. Als Herodes dat opmerkt, wil hij hieruit politiek voordeel trekken. Om de Joden nog gunstiger te stemmen gaat hij door met zijn zuiveringscampagne. Hij neemt ook Petrus gevangen, voor wie het de derde keer is dat hij gevangengenomen wordt.
Evenals Pilatus handelt Herodes met het oog op de gunst van het volk. Gemeenschappelijke haatgevoelens brengen Herodes en de Joden bij elkaar. De haat van de Joden betreft de aanbidding van de Heer Jezus als God. Volgens hen is dat afval van God, want Hij is voor hen slechts een mens en op de aanbidding van een mens staat de doodstraf.
Vanwege het feest vindt de terechtstelling niet direct plaats. De verwijzing naar de dagen van de ongezuurde broden wil zeggen dat het Pascha gevierd werd. Daarbij werd teruggedacht aan de tijd dat het volk onder vreemde overheersing was, maar waarvan God Zijn volk heeft bevrijd. Hier wordt het christelijke volk van God onderdrukt door de politieke macht, zoals dat ook in de eindtijd het geval zal zijn met het gelovig overblijfsel. Maar zoals God destijds Zijn volk bevrijdde, opdat het Hem zou dienen, zo bevrijdt Hij de Zijnen nu en ook straks. In alle tijden hebben politieke machten geprobeerd het dienen van God te verhinderen.
In dit geval van Petrus laat Herodes niets aan het toeval over. Hij zal zeker gehoord hebben van de vorige gevangennemingen van Petrus en hoe hij daar tot twee keer toe uit is bevrijd. Dat zal hem niet overkomen. Hij zal die zwakke christenen met zijn veiligheidsmaatregelen wel van bevrijdingsplannen afhouden. Alleen, de vraag is niet wat Herodes allemaal doet. Waar het om gaat is, wat God kan doen.
De veiligheidsmaatregelen van Herodes liegen er niet om. Petrus wordt door vier viertallen soldaten bewaakt. Dat betekent dat hij telkens door een viertal wordt bewaakt dat om de drie uur wordt afgelost, naar de vier perioden van drie uur waarin de nacht wordt verdeeld. Van elk viertal zitten twee soldaten aan Petrus vastgeketend en twee soldaten staan aan de deur op wacht. Met de bewaking zit het dus wel goed.
Maar er is op een ander terrein een strijd gaande die alle veiligheidsmaatregelen van welke aard ook tenietdoet. Dat is de strijd van het gebed. Daarmee is de gemeente bezig. De gemeente is in een sfeer van gebed ontstaan (Hd 1:14; 2:42) en volhardt in deze houding. Het uitstel van de executie van Petrus wordt door de gemeente gebruikt om voor hem te bidden.
Dat is nog eens een bidstond! De gevangenneming van Petrus, met de schrikwekkende dood van Jakobus nog vers in het geheugen, drijft de gemeente tot vurig gebed. De macht van het gebed is groter dan de macht van Herodes, ja, dan de macht van de hel. Er worden meerdere dagen in gebed doorgebracht met maar één onderwerp: Petrus. Het is een vurig, gemeenschappelijk gebed, het is gericht tot God en het is een concreet gebed: voor Petrus (Hb 13:3; Op 5:8).
Een eerste uitwerking van het gebed kunnen we wel zien in de rust die Petrus uitstraalt. Terwijl hij weet wat Herodes met hem van plan is, ligt hij niet onrustig te woelen, maar slaapt. Deze slaap is een overwinning van het geloof. Hij slaapt de slaap van de rechtvaardige. Hij weet wat er met zijn goede vriend Jakobus is gebeurd. Hij heeft ook de ervaring dat de Heer hem al eerder uit de gevangenis heeft bevrijd. Hij heeft alles in de hand van de Heer gelegd. Wat Hij beslist, is goed en dat geeft hem de rust om te slapen. Hij heeft wel eens geslapen bij gelegenheden waar hij wakker moest blijven, zoals bij de verheerlijking van de Heer op de berg (Lk 9:32) en bij het gebed van de Heer in Gethsémané (Mt 26:40), maar nu slaapt hij in vrede (Ps 4:9; 3:6-7).
7 - 11 Petrus bevrijd
7 En zie, een engel van [de] Heer kwam bij hem staan en een licht scheen in de cel; en door de zijde van Petrus aan te stoten wekte hij hem en zei: Sta vlug op. En zijn ketenen vielen van zijn handen. 8 De engel nu zei tot hem: Omgord u en bind uw sandalen aan. En hij deed aldus. En hij zei tot hem: Werp uw mantel om en volg mij. 9 En hij ging naar buiten en volgde. En hij wist niet, dat wat door de engel plaatsvond, waar was, maar hij meende een gezicht te zien. 10 Toen zij nu door [de] eerste en [de] tweede wacht waren gegaan, kwamen zij bij de ijzeren poort die naar de stad leidt, die vanzelf voor hen openging. En zij gingen naar buiten en gingen één straat voort, en terstond scheidde de engel van hem. 11 En Petrus, tot zichzelf gekomen, zei: Nu weet ik waarlijk, dat <de> Heer Zijn engel heeft uitgezonden en mij heeft verlost uit [de] hand van Herodes en uit al de verwachting van het volk der Joden.
Terwijl Lukas er in vers 6 nog eens de aandacht op heeft gevestigd hoe goed het zit met de bewaking van Petrus, zien we nu hoe de Heer daarmee de spot drijft. Hij stuurt een van Zijn engelen naar de cel waarin Petrus ligt te slapen. Met de engel brengt Hij daar hemels licht. Petrus wordt er niet wakker door, zodat de engel hem moet aanstoten (vgl. 1Kn 19:5).
Dan krijgt hij de opdracht “vlug” op te staan. Het feit van de bovennatuurlijke bevrijding wil niet zeggen dat Petrus niet zelf het nodige moet doen en dat ook nog snel moet doen. God heeft voor de bevrijding een bepaalde tijd ingeruimd en binnen die tijd moet het gebeuren. Gods ingrijpen en wat de mens moet doen, vallen hier weer samen.
Om het snelle opstaan mogelijk te maken vallen de ketenen van zijn handen. Boeien vormen geen probleem voor God, net zomin als gesloten deuren of graven. Het vallen van de boeien zal met het nodige lawaai gepaard zijn gegaan. We kunnen veronderstellen dat de wachters door God in een diepe slaap zijn gebracht. Net zoals de wacht die het graf van de Heer Jezus moest bewaken aan de kant werd gezet, zo wordt deze wacht door God aan de kant gezet. Daar werden de wachters bij de verschijning van een engel “als doden” (Mt 28:4), hier merken ze er niets van. God behandelt hen alsof ze er niet zijn. Ze worden niet wakker van het licht en ook niet van het lawaai.
De engel geeft Petrus vervolgens praktische aanwijzingen voor zijn vlucht. De engel heeft de boeien losgemaakt, maar zijn kleding en schoenen moet hij zelf aandoen. Om zijn schoenen aan te doen moet hij zich bukken en daarna kan hij wandelen. Zou Petrus, elke keer als hij daarna zijn schoenen aandeed, niet vaak zijn herinnerd aan deze buitengewone bevrijding? Zal zijn vertrouwen op de Heer er niet door bemoedigd zijn?
Petrus doet wat de engel zegt en volgt hem naar buiten. Meer hoeft hij op dat ogenblik niet te doen. Het vergaat hem alsof hij droomt. Dat herinnert aan de ervaring die ook het gelovig overblijfsel zal opdoen als het door de Heer uit de grootste nood in de laatste dagen wordt bevrijd (Ps 126:1).
Op zijn weg naar de vrijheid achter de engel aan passeren ze twee wachten zonder dat die alarm slaan. De ijzeren poort die een laatste hindernis naar de vrijheid vormt, gaat vanzelf open, dat wil zeggen dat Gods machtige arm de weg naar de vrijheid openstelt. Als ze daar doorheen zijn gegaan, zijn ze in de stad. De engel gaat nog één straat voort en dan zit zijn dienst erop. Hij verdwijnt zonder verder nog iets te zeggen en keert terug naar de hemel om zich daar voor de Heer op te stellen, gereed om voor een volgende dienst te worden uitgezonden.
Zo staat Petrus daar nu alleen. Dan komt hij tot zichzelf. Hij realiseert zich dat hij vrij is en dat van de verwachtingen van Herodes en die van het volk van de Joden niets terechtkomt (vgl. Rm 15:30-31). We zien dat Petrus zich ook bewust is van de nauwe verbinding tussen deze vijanden van het christendom. Zoals gezegd, is deze nauwe verbinding tussen Herodes en het volk van de Joden een type van de verbinding tussen de antichrist en de afvallige massa van het Joodse volk in de eindtijd. Zijn bevrijding maakt hem niet onvoorzichtig. Hij weet dat hij van die plaats weg moet.
Nu we de dood van Jakobus en de bevrijding van Petrus voor ons hebben gehad, dringt de vraag zich op: Waarom wordt Jakobus gedood en waarom wordt Petrus verlost uit de gevangenis? Deze vragen komen op, maar kunnen door ons niet worden beantwoord. Dit zijn de regeringswegen van God die wij niet kunnen doorgronden. Hier past het ons en doen we er goed aan God volledig te vertrouwen dat Hij Zich niet vergist.
12 - 17 Petrus gaat naar de gemeente
12 En toen hij dit had overlegd, ging hij naar het huis van Maria, de moeder van Johannes, die bijgenaamd was Markus, waar velen waren samenvergaderd en in gebed waren. 13 Toen hij nu aan de deur van de voorpoort klopte, kwam een dienstmeisje, genaamd Rhodé, er naar toe om te horen, 14 en toen zij de stem van Petrus herkende, deed zij vanwege haar blijdschap de voorpoort niet open, maar liep vlug naar binnen en berichtte dat Petrus voor de voorpoort stond. 15 Zij zeiden echter tot haar: Je spreekt wartaal. Zij nu verzekerde dat het zo was. Zij echter zeiden: Het is zijn engel. 16 Petrus nu bleef kloppen; en toen zij hadden opengedaan, zagen zij hem en raakten buiten zichzelf. 17 Hij echter wenkte hun met de hand dat zij moesten zwijgen en vertelde <hun> hoe de Heer hem uit de gevangenis had geleid; en hij zei: Bericht dit aan Jakobus en de broeders. En hij ging naar buiten en reisde naar een andere plaats.
Nu hij vrij is, weet hij waar hij heen moet gaan. Hij weet dat de gelovigen samenkomen in het huis van Maria, die nader wordt aangeduid als de moeder van Johannes die ook wel Markus werd genoemd. Van deze Johannes Markus zullen we nog meer horen. Wat betreft de samenkomst die daar gehouden werd, zien we dat er “velen waren samenvergaderd”. Er zal niemand hebben ontbroken door gebrek aan belangstelling. Door de druk van buiten worden de gelovigen naar elkaar toe gedreven en zoeken ze samen het aangezicht van God.
Dat er velen zijn, wil niet zeggen dat de hele gemeente daar aanwezig is. We lezen verderop immers dat Petrus het bericht van zijn bevrijding laat overbrengen aan Jakobus en de broeders (vers 17). Die zijn er hier blijkbaar niet bij.
Als Petrus bij het huis van Maria is aangekomen, moet hij gewoon op de deur kloppen. Die deur gaat niet vanzelf voor hem open zoals de deur van de gevangenis. Op zijn kloppen komt een dienstmeisje naar voren. Lukas vermeldt haar naam. Ze heet Rhodé. Hij zegt niets over haar leeftijd, maar het is duidelijk dat dit meisje een belangrijke taak in de gemeente heeft. Er wordt van haar verwacht dat zij hen kent die willen binnenkomen en dat ze waarschuwt als iemand zich aandient van wie ze vermoedt dat hij met onzuivere motieven komt. Ze is een echte dienares van de gemeente.
Petrus heeft blijkbaar niet alleen geklopt, maar ook zachtjes geroepen, want ze herkent zijn stem. Ook dat wijst op haar grote belangstelling voor de dingen van de Heer. Ze zal hem vaak hebben horen spreken. Eerder is Petrus ook door een dienstmeisje herkend, maar bij die gelegenheid wilde hij niet herkend worden en verloochende hij zijn Heer (Lk 22:56).
In haar enthousiasme over de verschijning van Petrus rent ze naar binnen om te vertellen dat Petrus voor de voorpoort staat, terwijl ze vergeet de poort open te doen. Deze vergeetachtigheid geeft aanleiding tot het openbaren van het ongeloof van de gemeente. Hoewel Petrus al eerder door Goddelijk ingrijpen is verlost (Hd 5:19), geloven ze niet dat het waar is wat Rhodé zegt.
We hoeven hun dat niet kwalijk te nemen, want hoe vaak twijfelen wij niet, terwijl het antwoord al voor de deur staat. Tevens maakt hun reactie duidelijk dat wonderlijke bevrijdingen en wonderen in die tijd in het algemeen geen alledaagse gebeurtenissen zijn. Het leven van de gelovige is niet een aaneenschakeling van allerlei wonderbaarlijke gebeurtenissen die hem uit netelige situaties of van vervelende ziekten bevrijden.
In hun reactie zeggen ze eerst dat Rhodé wartaal spreekt. Maar Rhodé is niet aan het twijfelen te brengen. Ze verzekert de gelovigen dat het echt Petrus is die aan de poort staat, maar de gelovigen willen het niet geloven. Dan moet het, zo zeggen ze, zijn engel zijn. Daarmee bedoelen ze niet zijn beschermengel, maar dat zijn geest zich aan haar heeft vertoond, dat wil zeggen dat ze een bovenaards wezen heeft gehoord die Petrus vertegenwoordigt. Vanuit het Oude Testament zijn ze vertrouwd met de gedachte dat engelen aan mensen kunnen verschijnen. Engelen hebben een beschermende, bewarende en dienende functie (Ps 91:11-12; Hb 1:14).
Terwijl dit alles zich binnen afspeelt, blijft Petrus kloppen. Als ze dan met z’n allen naar de poort zijn gekomen en hem hebben opengedaan, zien ze hem. Ze lijken hun ogen nog niet te kunnen geloven en raken buiten zichzelf. Ze zijn waarschijnlijk toch meer onder de indruk geweest van de macht van Herodes dan van de macht van God. Ze zullen hun vragen op hem hebben afgevuurd.
Petrus brengt hen tot bedaren door met zijn hand te wenken, blijkbaar zonder stemverheffing. Zijn bevrijding maakt hem niet onvoorzichtig. Hij maant hen tot stilte. Het lawaai dat ze maken, draagt in de stilte van de nacht ver en zou kunnen verraden waar hij is. Hij vertelt hun hoe zijn bevrijding in zijn werk is gegaan. Niet een engel krijgt de eer van zijn bevrijding, maar de Heer.
Hij vraagt hun zijn bevrijding te melden aan Jakobus en de broeders die zeker ook zullen hebben gebeden en benieuwd zullen zijn naar de afloop. Hij noemt Jakobus speciaal, waarschijnlijk omdat deze samen met hem verantwoordelijk is voor de gemeente in Jeruzalem. Deze Jakobus is de broeder van de Heer (Mk 6:3) van wie we verderop lezen dat hij een voorganger in de gemeente in Jeruzalem is (Hd 15:13; 21:18). Door Paulus wordt Jakobus, samen met Petrus en Johannes, als een van de drie pilaren van de gemeente gezien (Gl 2:9).
Na zijn bevrijding gaat Petrus niet opnieuw de stad in, zoals in Handelingen 5 (Hd 5:20), maar hij gaat naar een andere plaats. Welke plaats dat is, deelt Lukas niet mee. Daarmee is de geschiedenis van Petrus nagenoeg voorbij. In Handelingen 15 komt hij nog even terug in dit bijbelboek. Verder lezen we niets meer over waar en hoe hij gewerkt heeft.
De rooms-katholieke kerk zegt dat hij naar Rome is gegaan om daar aan een vijfenveertigjarige regering als paus te beginnen. Dat is natuurlijk niets anders dan een dwaze gedachte. Het vertrek van Petrus vindt plaats om en nabij het jaar 44. Zijn brieven schrijft hij half de jaren 60.
18 - 19 Reactie van Herodes
18 Toen het nu dag was geworden, was er een niet geringe verwarring onder de soldaten, wat er toch met Petrus was gebeurd. 19 En toen Herodes naar hem had gezocht en hem niet vond, nam hij de wachters in verhoor en beval hen weg te leiden. En hij vertrok van Judéa naar Caesaréa en verbleef [daar].
Met het verdwijnen van Petrus van het toneel is de geschiedenis aangaande zijn verdwijning nog niet klaar. Lukas deelt ons nog mee hoe Herodes daarop reageert om ons vervolgens ook nog het einde van Herodes mee te delen. Dat lijkt er, zoals al gezegd, op te wijzen dat het toch wel om de typologische betekenis van deze hele geschiedenis gaat. Na de bevrijding van Petrus als type van het overblijfsel krijgen we nog het oordeel over Herodes als een type van de antichrist. Dat oordeel komt over hem omdat hij zich als God laat vereren, wat ook de antichrist zal doen.
Wat betreft de verdwijning van Petrus, is het begrijpelijk dat daarover grote consternatie onder de soldaten ontstaat. Ze zijn bij de verdwijning aanwezig geweest, hebben er niet aan meegewerkt, maar ze hebben er ook niets van gemerkt en die daarom ook niet kunnen tegenhouden. Het is de verwarring van mensen die menen alles onder controle te hebben, terwijl er dingen plaatsvinden die volledig buiten hen om gebeuren en waar ze toch ten nauwste bij betrokken zijn. Dit is de verblinding die eigen is aan mensen die geen rekening houden met God. Dat geldt ook voor Herodes.
Hij heeft eerst enige tijd naar Petrus gezocht, maar hij vond hem niet (vgl. Jr 36:26). Dan verhoort hij de wachters. Die kunnen natuurlijk geen bevredigende verklaring geven voor de ontsnapping van Petrus. Dan beveelt hij dat de wachters moeten worden weggeleid, dat is om gedood te worden. Zij moeten de ontsnapping van Petrus met hun eigen leven bekopen, want zij zijn verantwoordelijk voor deze ontsnapping (vgl. 1Kn 20:39). Niet Petrus sterft die dag, maar een aantal soldaten sterft in zijn plaats (Sp 11:8).
20 - 23 De dood van Herodes
20 Hij nu was hevig vertoornd op [de] Tyriërs en Sidoniërs; zij kwamen echter eendrachtig naar hem toe en nadat zij Blastus, de kamerheer van de koning, hadden overreed, vroegen zij om vrede, omdat hun land door dat van de koning werd gevoed. 21 Op een vastgestelde dag nu hield Herodes, na een koninklijk gewaad te hebben aangedaan <en> gezeten op de rechterstoel, een toespraak tot hen. 22 En het volk riep hem toe: Een stem van God en niet van een mens! 23 En onmiddellijk sloeg een engel van [de] Heer hem, omdat hij God niet de heerlijkheid gaf; en hij werd door wormen gegeten en stierf.
Lukas beschrijft nog de dood van Herodes. De gebeurtenissen die de aanleiding tot zijn dood vormen, hangen samen met zijn relatie met de Tyriërs en Sidoniërs. Om onbekende redenen is Herodes vertoornd op de Tyriërs en Sidoniërs, de bewoners van twee handelssteden aan de Middellandse Zee. Deze steden zijn voor hun voedselvoorziening afhankelijk van Israël. Deze voedselvoorziening is door de toorn van Herodes stilgelegd. Om die weer op gang te krijgen proberen ze bij Herodes in het gevlei te komen.
Om de diplomatieke betrekkingen weer te herstellen hebben ze contact gezocht met een van de nauwste dienaren van Herodes en wel zijn kamerheer Blastus. Ze hebben hem zover gekregen, mogelijk door steekpenningen, dat hij voor hen bij Herodes wil bemiddelen. Ze vragen om vrede, dat wil zeggen ze vragen Herodes of hij zich weer met hen wil verzoenen. Herodes gaat op het verzoek in en stelt een dag vast waarop hij het gezantschap en het volk van Caesaréa zal toespreken. Volgens de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus is dat de tweede dag van een feest dat Herodes heeft georganiseerd om een overwinning van keizer Claudius te vieren.
Josephus spreekt ook over het koninklijk gewaad dat Herodes aantrekt. Hij zegt daarvan dat het een geheel uit zilver geweven gewaad is. Herodes treedt hier nadrukkelijk als koning op, waarbij hij alle aandacht op zichzelf vestigt. In die hoedanigheid en met dat vertoon van overweldigende schittering neemt hij op de rechterstoel plaats om daarop gezeten zijn toespraak te houden. Herodes begint met zichzelf als koning te presenteren, een positie die hij zich aanmatigt. En daar blijft het niet bij. Terwijl hij spreekt, groeit hij in die positie uit tot een god.
Hij hoort met groot welgevallen hoe het volk hem toeroept – hoe gehuicheld ook omdat ze hem weer op hun hand willen krijgen – dat zijn stem die van God is en niet die van een mens. Ze brengen hem goddelijke eer toe die hij grif in ontvangst neemt. Hiermee wordt weer een aspect toegevoegd aan de gedachte dat we in hem een type van de antichrist hebben, want ook die goddeloze zal zich als God laten aanbidden (2Th 2:4).
Dit eerbetoon dat hij van mensen in ontvangst neemt, bezorgt hem de toorn van God die hij direct na dit eerbetoon in ontvangst moet nemen. Wat bij de heidenen algemeen is en door God lang niet altijd direct wordt geoordeeld, oordeelt God bij Herodes wel zonder uitstel. Herodes wist beter en had dit niet mogen accepteren.
God toont hier dat Hij de Heerser van de wereld is, hoe groot de trots van de mens ook mag zijn. Omdat Herodes zich die eer laat welgevallen, slaat God hem door middel van een engel (vgl. Dn 4:30-31; Jb 40:6-7). Hier geeft God ook een getuigenis dat Hij de ware Heerser is en niet de man die de christenen vervolgt.
Hiermee eindigt de tussenzin in dit hoofdstuk. De handelingen van Petrus hebben we gehad evenals de zeven toespraken die hij heeft gehouden. Hierna beginnen de handelingen van Paulus. Ook van hem zullen we zeven toespraken horen.
24 - 25 Overgang naar de dienst van Paulus
24 Het Woord van God nu nam toe en vermeerderde zich. 25 En Barnabas en Saulus keerden terug nadat zij in Jeruzalem hun dienst hadden volbracht, en namen ook Johannes met zich mee, die bijgenaamd was Markus.
Heersers mogen komen en gaan, het Woord van God neemt toe en vermeerdert zich. De dood van Jakobus en het vertrek van Petrus zijn geen verhindering voor de toename van het Woord en de vermeerdering van de gemeente. De toename en vermeerdering van het Woord van God is gelegen in de bekering van iedere ziel tot God. In het leven van iedere bekeerde mens heeft het Woord van God weer een stuk terrein in de wereld gewonnen. Het Woord vermeerdert Zijn aanwezigheid op aarde in iedere gelovige die zich aan de heerschappij van het Woord onderwerpt.
In het begin van dit hoofdstuk dreigde Herodes de gemeente te verwoesten. Het slot van dit hoofdstuk laat zien dat Herodes zelf verwoest is en de gemeente groeit. Het is tegelijk de overgang naar het nieuwe gedeelte in dit boek met daarin de dienst van Paulus. Barnabas en Saulus – vanaf Handelingen 13 zal Lukas voor hem de naam Paulus gaan gebruiken (Hd 13:9) – keren terug naar Antiochië, nadat ze de hun in Handelingen 11 opgedragen dienst in Jeruzalem hebben volbracht (Hd 11:30). Markus is bij hen. Hij wordt vermeld omdat hij erbij is als Paulus aan zijn eerste zendingsreis begint.