1 - 3 Wie de Heer volgen
1 En het gebeurde daarna, dat Hij rondreisde door stad en dorp, terwijl Hij predikte en het evangelie van het koninkrijk van God verkondigde, en de twaalf waren bij Hem, 2 en enige vrouwen die van boze geesten en ziekten waren genezen: Maria, Magdalena geheten, van wie zeven demonen waren uitgegaan, 3 en Johanna, [de] vrouw van Chusas, zaakwaarnemer van Herodes, en Susanna, en vele anderen, die hen dienden met hun bezittingen.
Nadat de Heer de vrouw in vrede heeft laten heengaan, zien we Hem rondreizen door stad en dorp, terwijl Hij predikt en het evangelie van het koninkrijk van God verkondigt. Hier gaat het om Zijn dienst met het Woord. Er is geen sprake van wonderen en tekenen, maar van het Woord. De Heer predikt en verkondigt de goede boodschap van het koninkrijk van God, dat wil zeggen dat Hij door Zijn prediking mensen wil vormen die zich onderwerpen aan Zijn gezag. Bij Hem zijn ook de twaalf. Zij zijn bij Hem in opleiding en horen hoe Hij predikt en verkondigt. Dat moeten zij straks ook gaan doen.
De twaalf heeft Hij uitgekozen om bij Hem te zijn, maar niet alleen zij zijn bij Hem. Na de vrouw uit het vorige hoofdstuk horen we hier van nog meer vrouwen die vrede hebben gevonden. Zij zijn ook kinderen van de wijsheid en van het koninkrijk geworden en volgen en dienen Hem uit liefde. Het koninkrijk bestaat uit mensen die Hem uit liefde dienen, want het is het koninkrijk van de Zoon van de liefde van de Vader (Ko 1:13). Vrouwen hebben vaak een betere aanvoeling van Wie de Heer is dan mannen. Dat de Heer zoveel vrouwen in Zijn gevolg heeft, maakt ook duidelijk van hoe grote betekenis Hij hen acht.
De rabbijnen hielden vrouwen voor minderwaardig, onbekwaam om godsdienstonderwijs te ontvangen. Zij hadden bijvoorbeeld een wet gemaakt die de man verbood om in het openbaar met een vrouw te spreken. De Heer is totaal anders ten aanzien van vrouwen. Hij waardeert hun liefde en dienst.
Enkele vrouwen worden bij name genoemd. Als eerste Maria Magdalena. Zij is de Heer bijzonder dankbaar. Zij heeft Hem lief, want Hij heeft haar van zeven demonen bevrijd. Ze is nu vrij van gebondenheid en wil alleen maar bij haar Bevrijder zijn. Er zijn ook voorname vrouwen bij, zoals Johanna, de vrouw van Chusas, de zaakwaarnemer van Herodes. Zij zal als vrouw van de zaakwaarnemer van Herodes regelmatig aan diens hof zijn. Zij heeft de leegte van de wereldse pracht gezien en heeft de gezochte vrede in de Heer gevonden. Zij hoort nu ook bij Hem, evenals Susanna, van wie we niet meer weten dan haar naam, en nog veel meer andere vrouwen van wie we niet eens hun namen weten. De Heer kent ieder van hen persoonlijk. Hun dienst voor Hem is dat zij hun bezittingen Hem ten dienste stellen. Dat zou bijvoorbeeld kunnen zijn door regelmatig voor een maaltijd te zorgen.
4 - 8 De gelijkenis van de zaaier
4 Toen zich nu een grote menigte verzamelde en zij van alle steden naar Hem toe kwamen, sprak Hij door een gelijkenis: 5 De zaaier ging uit om zijn zaad te zaaien. En terwijl hij zaaide, viel het ene [zaad] bij de weg en werd vertrapt, en de vogels van de hemel aten het op. 6 En ander [zaad] viel op de rots, en toen het opgroeide, verdorde het, omdat het geen vochtigheid had. 7 En ander [zaad] viel midden in de dorens, en de dorens groeiden mee op en verstikten het. 8 En ander [zaad] viel in de goede aarde en toen het opgroeide, bracht het honderdvoudige vrucht voort. Toen Hij dit zei, riep Hij: Wie oren heeft om te horen, laat hij horen!
Door Zijn rondreizen heeft de Heer veel bekendheid gekregen. Er verzamelt zich een grote menigte bij Hem van alle steden in de omtrek. Dat is voor Hem de gelegenheid om de gelijkenis van de zaaier uit te spreken. In deze gelijkenis is Hij de zaaier. In het beeld van de zaaier laat Hij zien dat Hij niet langer naar vrucht bij Zijn volk op zoek is, maar dat Hij als de Zaaier het zaad van het Woord van God in de harten zaait om vrucht voort te brengen.
Het beeld van de zaaier is voor de menigte een alledaags beeld. Ze zijn bekend met het werk van een zaaier. Ze weten ook dat niet alle zaad daadwerkelijk vrucht voortbrengt. Zo is er zaad dat bij de weg valt. Dat zaad wordt vertrapt en door de vogels van de hemel opgegeten. Er is ook zaad dat op de rots valt. Daar groeit het wel op, maar dat is slechts voor een moment. Het verdort snel omdat rotsgrond geen vochtigheid kan opnemen. Weer ander zaad komt tussen de dorens terecht. Het zaad groeit wel op, maar de dorens groeien mee op en zijn er de oorzaak van dat het zaad verstikt. Er is ook zaad dat in goede aarde valt. Als het opgroeit, brengt het overvloedig vrucht voort.
Als de Heer de gelijkenis heeft uitgesproken, roept Hij de menigte toe de betekenis van de gelijkenis te achterhalen en ter harte te nemen.
9 - 10 Waarom gelijkenissen?
9 Zijn discipelen nu vroegen Hem wat deze gelijkenis betekende. 10 Hij nu zei: U is het gegeven de verborgenheden van het koninkrijk van God te kennen, maar tot de overigen [spreek Ik] in gelijkenissen, opdat zij kijkend niet kijken en horend niet verstaan.
Zijn discipelen blijken oren te hebben om te horen, want zij willen de betekenis weten. De Heer antwoordt daarop dat zij de verborgenheden van het koninkrijk mogen kennen. Het is hun “gegeven”, dat wil zeggen dat het Gods genade is die hun bekendmaakt wat de verborgenheden betekenen.
Deze verborgenheden hebben te maken met het feit dat Christus naar de gedachten van God over Zijn koninkrijk regeert. Maar nu Christus verworpen is, kan dat koninkrijk niet openlijk en in kracht worden gevestigd. De verborgenheid is dat het koninkrijk ondanks de verwerping van Christus wordt gevestigd, echter onzichtbaar voor de wereld, maar zichtbaar voor het geloof. Het koninkrijk is namelijk overal waar het Woord van God in de harten is gezaaid om daar vrucht voort te brengen.
Om de verborgenheden te verstaan moet men de Heer Zelf innerlijk hebben aangenomen. Omdat de discipelen Hem zijn gevolgd en zich aan Hem hebben verbonden, kunnen zij begrijpen wat de verborgenheden inhouden. De volle omvang ervan begrijpen ze op dit moment nog niet, maar die zullen ze gaan begrijpen als de Heer Jezus in de hemel is en zij als gevolg daarvan de Heilige Geest zullen hebben ontvangen. In de discipelen zien we het gelovig overblijfsel, dat duidelijk wordt onderscheiden van het ongelovige volk.
11 - 15 Uitleg van de gelijkenis van de zaaier
11 Dit nu betekent de gelijkenis: het zaad is het Woord van God. 12 Zij nu die bij de weg zijn [gezaaid], zijn zij die horen; daarna komt de duivel en neemt het Woord uit hun hart weg, opdat zij niet geloven en behouden worden. 13 Zij nu die op de rots zijn [gezaaid], zijn zij die wanneer zij horen het Woord met vreugde ontvangen; en dezen hebben geen wortel, zij geloven voor een tijd, en in een tijd van verzoeking vallen zij af. 14 Wat nu tussen de dorens valt, dat zijn zij die horen en door zorgen en rijkdom en genietingen van het leven weggaan en verstikt worden en geen rijpe vrucht dragen. 15 Wat nu in de goede aarde [valt], dat zijn zij die als zij het Woord horen, het in een uitnemend en goed hart bewaren en met volharding vrucht dragen.
De Heer Jezus zaait het Woord van God. Hij reist rond om dat te prediken en te verkondigen. Overal waar Hij het spreekt, komt het zaad van het Woord in een bepaald soort grond terecht. We lezen bij alle soorten grond dat zij het Woord ‘horen’. Toch brengt het niet in alle gevallen vrucht voort. Het zaad openbaart wat het karakter van de grond is waarin het valt. Het zaad wordt vereenzelvigd met de hoorder.
De Heer spreekt het Woord van God. Zij die bij de weg gezaaid zijn, zijn zij die horen. Ze horen wel, maar de duivel komt en neemt het Woord uit hun hart weg. Daardoor geloven ze niet en worden niet behouden. Deze hoorders zijn geen vrucht voor het koninkrijk. Zo’n zaad, dat wil zeggen zo’n hoorder, is Simon uit het vorige hoofdstuk (Lk 7:36-47).
De tweede soort zaad zijn zij die op de rots zijn gezaaid. Deze hoorders zijn ook geen vrucht voor het koninkrijk. Even lijkt het erop of het wel zo is. Ze horen het Woord en ontvangen het met vreugde. Het Woord van God brengt echter niet eerst vreugde, maar droefheid. Het doet eerst het werk van de ploeg in het geweten en maakt een mens zijn zonden bekend.
Als dat werk niet gebeurt, is er geen wortel. Dan wordt er voor een tijdje geloofd, maar als het geloof beproefd wordt, blijkt het er niet te zijn. De verzoeking kan zijn door verdrukking, maar ook door verleiding. Ze vallen af van hun aanvankelijke belijdenis. Een innerlijk werk van levendmakend geloof is er nooit geweest. Het is slechts een uiterlijke zaak geweest.
De derde soort zaad zijn zij die horen, maar tussen de dorens opgroeien. De dorens overwoekeren het zaad. Ook zij lijken even vrucht te dragen, maar het is geen rijpe vrucht. De Heer noemt drie redenen waardoor het zaad niet werkelijk kan ontkiemen en tot rijpe vrucht kan komen. In de eerste plaats zijn er zorgen. Iemand kan omkomen in zijn zorgen, terwijl hij ze bij de Heer had kunnen brengen. Dat zou het bewijs zijn geweest dat het zaad vrucht had gedragen. Tegenover de zorgen staat de rijkdom. Iemand kan ook daardoor zo in beslag zijn genomen, dat het Woord geen vrucht draagt. Hij heeft zijn rijkdom niet aan de Heer gegeven. In de derde plaats kunnen de genietingen van het leven een oorzaak zijn dat het Woord geen vrucht draagt. Mensen horen het Woord, vinden het goed klinken, maar gaan op in alles wat het leven biedt. Het ware genot vinden ze niet in het leven van en voor de Heer.
Ten slotte is er de goede aarde. Dat zijn zij die het Woord horen en bij wie het door het hart wordt opgenomen en daarin wordt bewaard. De Heer noemt zo´n hart “een uitnemend en goed hart”. Dat hart is overtuigd van Wie de Heer is en van de waarheid van Zijn Woord. Bij die hoorder is een levensverbinding ontstaan tussen zijn hart en de Heer.
In de gelijkenis spreekt de Heer over honderdvoudig vrucht dragen (vers 8). Het gaat hier om het Woord van God. Dan is het alleen vóór of tegen, alles of niets, honderdvoudige vrucht of geen vrucht. Waar het Woord ontvangen wordt in een eerlijk of uitnemend of overtuigd hart, zal er vrucht zijn en blijven. De vrucht beantwoordt aan het zaad.
De vrucht die met volharding wordt gedragen, is de liefde voor God en de Heer Jezus. Zij die het Woord horen en bewaren, gaan volhardend door, want de drijfveer voor hun handelingen is Christus. Als er moeilijkheden komen, als er teleurstelling is, zelfs van medegelovigen, gaan ze toch door, want ze zien op Christus.
16 - 18 Het licht moet vrij kunnen schijnen
16 Niemand nu die een lamp ontstoken heeft, bedekt haar met een vat of zet haar onder een bed, maar hij zet haar op een kandelaar, opdat zij die binnenkomen het licht zien. 17 Want er is niets verborgen dat niet openbaar zal worden, en niets geheim dat niet bekend zal worden en in [het] openbaar zal komen. 18 Kijkt u dan uit hoe u hoort. Want wie heeft, hem zal worden gegeven; en wie niet heeft, ook wat hij meent te hebben zal van hem worden genomen.
Vrucht is er voor God, licht is er voor de omgeving. Vandaar dat de Heer na de vrucht nu over het licht spreekt. Het licht is een openbaar getuigenis. Elke ware bekering als vrucht van het gezaaide Woord is het aansteken van een nieuwe lamp in deze donkere wereld. Zoals zorgen en rijkdom het zaad van het Woord verstikken, zo zal het licht niet kunnen schijnen als er een bedekking over wordt gedaan. Dat gebeurt als wij ons lichaam, voorgesteld in een “vat”, overdadige aandacht geven of als wij ons gemak zoeken, voorgesteld in een “bed”. Het ‘vat’ kan ook spreken van de dagelijkse bezigheden. Daar kunnen we zo druk mee zijn, dat er van ons getuigenis niets terechtkomt.
Dat iemand een nieuwe natuur ontvangt door de werking van het Woord van God, is niet genoeg. God richt een getuigenis op voor Zichzelf. Waar een kandelaar ontstoken wordt, is het niet de bedoeling dat die bedekt wordt. Hij moet licht geven, “opdat zij die binnenkomen het licht zien”. God wil dat het licht duidelijk schijnt. Het is er immers om te kunnen zien.
Het Woord maakt ook alles openbaar. Alles wat we verborgen of geheim willen houden, zal een keer openbaar worden en bekendgemaakt worden. Als wij het licht niet openbaren, zal de Heer het doen op Zijn tijd. Daarom is een vrucht van het Woord dat we niet alleen voor anderen schijnen, maar ook zelf in het licht zijn.
“Hoe” wij horen heeft te maken met onze gezindheid. “Wat” wij horen (Mk 4:24) ziet meer op dat waarnaar wij luisteren, want er is veel vermenging van waarheid en dwaling. Lukas kijkt naar het hart van de mens. Het is niet alleen belangrijk wat ik hoor van een ander, maar ook hoe ik zelf hoor. Door mijn eigen toestand kan ik gevaar lopen om een dwaling aan te nemen en de waarheid te verwerpen. De fout zit niet altijd in wat ik hoor, maar kan ook in mijzelf zitten. Als we niet goed luisteren omdat we in een verkeerde gezindheid zijn, zullen we verliezen wat we al meenden te hebben. We zijn dan geen goede grond en er is geen vrucht.
Iemand hoort bijvoorbeeld spreken over de waarheid van de komst van Christus voor de gemeente en hij ziet dat hij deel is van de bruid van Christus. Als hij dat niet in zijn hart opneemt en daarover spreekt met God, zal hij niet gaan uitzien naar de komst van Christus. Hij zal vergeten dat hij niet bij de wereld hoort, en de waarheid dat Christus spoedig komt, zal voor hem zijn kracht verliezen. Het gevolg is dat hij zal opgaan in de wereld omdat hij die waarheid niet in zijn hart in gemeenschap met God vasthoudt.
19 - 21 De verwanten van de Heer Jezus
19 Zijn moeder en Zijn broers nu kwamen naar Hem toe en konden Hem niet bereiken vanwege de menigte. 20 En men berichtte Hem: Uw moeder en Uw broers staan buiten en willen U zien. 21 Hij antwoordde echter en zei tot hen: Mijn moeder en Mijn broeders zijn dezen die het Woord van God horen en doen.
Nadat de Heer Zijn onderwijs over het Woord van God en de werking ervan heeft gegeven, komen Zijn familieleden naar Hem toe. Hij is echter zo omgeven door een menigte, dat zij Hem niet kunnen bereiken. Natuurlijke betrekkingen zijn geen garantie dat iemand toegang heeft tot de Heer.
Eerder hebben vier mannen met een verlamde vriend en met geloof zich niet door de menigte laten tegenhouden, maar een weg gezocht om bij Hem te komen en dat is gelukt (Lk 5:19). De familieleden van de Heer doen die moeite niet. Zij laten Hem een boodschap bezorgen en of Hij er maar even voor wil zorgen dat ze bij Hem kunnen komen. De Heer maakt duidelijk dat Zijn ware familiebetrekkingen niet gebaseerd zijn op natuurlijke verwantschap, maar op het horen en doen van het Woord van God.
Als we goed horen, brengt het ons in verbinding met Christus Zelf. Het in geloof ontvangen Woord dat vrucht draagt voor God en licht doet uitstralen naar de mensen, brengt in een nauwe relatie met Christus.
22 - 25 De storm op het meer
22 Het gebeurde nu op een van die dagen, dat Hij aan boord van een schip ging, Hij en Zijn discipelen, en Hij zei tot hen: Laten wij oversteken naar de overkant van het meer. En zij staken van wal. 23 Terwijl zij nu voeren, viel Hij in slaap. En er sloeg een stormwind neer op het meer, en zij liepen vol en verkeerden in nood. 24 Zij nu gingen naar Hem toe, wekten Hem en zeiden: Meester, Meester, wij vergaan! Hij echter stond op en bestrafte de wind en de golfslag van het water, en zij hielden op en er ontstond een stilte. 25 Hij nu zei tot hen: Waar is uw geloof? Zij echter vreesden en verwonderden zich en zeiden tot elkaar: Wie is toch Deze, dat Hij zelfs de winden en het water gebiedt en zij Hem gehoorzamen?
We zien in de geschiedenis van de storm op het meer dat de Heer met Zijn discipelen verenigd is in de moeilijkheden en stormen waardoor ze omringd zijn. Deze stormen en moeilijkheden zijn het deel van de discipelen omdat ze zich in Zijn dienst hebben begeven. Hij is daarin bij hen, hoewel Hij schijnbaar geen aandacht schenkt aan deze moeilijkheden. God laat deze oefening van het geloof toe. De discipelen zijn om Christus’ wil en met Hem in deze toestand, daarom is Hij met hen. Hij, om Wiens wil ze in de storm zijn, is met Zijn macht aanwezig om hen te beschermen. Ze zijn met Hem in dezelfde boot.
Het is weer iets waarvan Lukas vermeldt dat “het gebeurde op een van die dagen”. Dat zijn de dagen van de Zoon des mensen op aarde. De Zoon des mensen gaat aan boord van een schip. Hij gebruikt de vervoermiddelen die alle mensen gebruiken. Hij verplaatst Zich niet op wonderbare wijze, zoals na Zijn opstanding.
Lukas vermeldt ook nadrukkelijk de verbinding tussen Hem en Zijn discipelen als hij zegt: “Hij en Zijn discipelen.” Die verbinding komt ook tot uiting in de opdracht van de Heer: “Laten wij oversteken.” Hij verbindt hen met Zich en spreekt over “wij”. Zo steken zij samen van wal.
De Heer is zo waarachtig Mens, dat Hij aan boord in slaap valt. Hij is vermoeid. Hij is ook zo vertrouwend op Zijn God, dat Hij rustig doorslaapt al worden ze overvallen door een stormwind en loopt de boot vol water. Ze verkeren in nood, maar Hij slaapt. Als de discipelen wijs waren, zouden ze inzien dat al hun zegeningen berusten in de Meester en dat hun hele veiligheid van Hem afhangt. Daarom is er voor het geloof geen reden om bang te zijn. Hij valt in slaap en Hij laat toe dat de dingen hun loop hebben. Wat er ook gebeurt, het schip waarin de Heer Jezus is, kan geen onveilige plaats zijn voor degenen die bij Hem zijn.
Maar de discipelen houden het niet uit. Ze gaan naar Hem toe. Dat is een goede zaak. Dan maken ze Hem wakker. Dat hoefde niet. Ze hadden rustig bescherming bij de Heer kunnen zoeken in de zekerheid dat Hij uitkomst zou bieden. Later heeft Petrus dat gedaan, toen hij in de gevangenis was en sliep (Hd 12:6). Soms is slapeloosheid het gevolg van een niet vertrouwen op de Heer, een gebrek aan vertrouwen dat Hij de regie in handen heeft en dat het Hem niet uit de hand loopt.
Nu maken ze Hem wakker omdat ze bang zijn dat ze vergaan. Ze roepen “wij vergaan”, alsof Hij zou kunnen verdrinken. Omdat dat onmogelijk is en zij bij Hem zijn, zullen zij niet vergaan. Daar komt nog bij dat Hij heeft gezegd: “Laten wij oversteken naar de overkant.” Zou iets wat Hij heeft gezegd door een storm verhinderd kunnen worden? Als Hij iets zegt, is dat de garantie dat het gebeurt. Hij denkt aan het einde van de reis, wij kijken naar de weg erheen.
Hun geroep maakt duidelijk dat ze er geen idee van hebben Wie ze aan boord hebben. Ze beseffen niet dat Hij, Die ligt te slapen, Degene is Die niet zal “sluimeren of slapen” (Ps 121:4). Hoe begrijpelijk is hun reactie voor ons en tegelijk een les om de Heer te vertrouwen als we weten dat we met Hem op weg zijn.
De Heer komt op het hulpgeroep van Zijn discipelen in actie. Hij had liggend de wind en het water kunnen bestraffen, maar Hij staat op. God staat op. Dan gebeurt er wat! Hij bestraft de wind en de golfslag van het water. Dat betekent dat de satan achter deze storm zit. Zoals ziekten en demonen verdwijnen als Hij ze bestraft, zo gehoorzamen ook de natuurelementen en houden op met hun woeden tegen Hem en de Zijnen. Het gevolg is stilte. De stilte die altijd in Zijn hart is, vestigt Hij in de schepping en ook in de harten van de Zijnen.
De Heer berispt hen met Zijn vraag naar hun geloof. Daar gaat het om voor volgelingen van de Heer. Is er geloof in Hem, waarheen Hij ons ook leidt en wat er ook gebeurt? Als Hij de omstandigheden in Zijn macht heeft, wat valt er dan te vrezen? De discipelen zijn vol eerbied voor Zijn majesteit en verwonderen zich over Hem. Zo doet de Heer ons ook meer dan eens versteld staan over Zijn wonderbare uitkomst in situaties waarin wij geen uitkomst zagen.
26 - 29 Een bezetene komt de Heer tegemoet
26 En zij voeren verder naar de landstreek van de Gerasenen, die tegenover Galiléa ligt. 27 Toen Hij nu uit [het schip] aan land was gegaan, kwam Hem een man uit de stad tegemoet die demonen [in zich] had en sinds geruime tijd geen kleding had aangetrokken, en niet in een huis verbleef, maar in de graven. 28 Toen hij nu Jezus zag, schreeuwde hij het uit, viel voor Hem neer en zei met luider stem: Wat heb ik met U te maken, Jezus, Zoon van God de Allerhoogste? Ik bid U, pijnig mij niet. 29 Want Hij had de onreine geest bevolen van die mens uit te gaan; want vele malen had hij hem aangegrepen, en hij was met ketenen en voetboeien gebonden om hem in bewaring te houden; en hij brak de banden stuk en werd door de demon gedreven in de woestijnen.
Ze vervolgen hun bootreis en komen in de landstreek van de Gerasenen. De locatie wordt nader aangegeven als de landstreek “die tegenover Galiléa ligt”. De Heer gaat daarheen om een arme bezetene op te zoeken en te bevrijden. Na de nood van de discipelen en de uitredding door Hem zien we in deze geschiedenis de nood van een enkel mens en de bevrijding daaruit door Hem.
De nood van de discipelen had te maken met hun dienst voor Hem. Ze hadden Hem in hun nood bij Zich. Het ging er alleen om op Hem te vertrouwen. De nood van de man in de volgende geschiedenis is totaal anders. Hij is volledig buiten de Heer en volkomen in de macht van de satan. Toen de discipelen in nood waren, riepen ze de Heer te hulp; de man schreeuwt dat hij niets met Hem te maken heeft. In beide gevallen toont de Heer Zijn macht en uitkomst.
Als ze uit het schip aan land zijn gegaan, wacht Hem met Zijn discipelen niet bepaald een warm onthaal. Voor de discipelen betekent het wel verder onderwijs. Na in het schip de kracht van de natuurelementen te hebben ervaren komen ze nu in een gebied waar de satan heer en meester is. Er komt een man uit de stad Hem tegemoet. Het is niet zomaar een man. Lukas beschrijft een mens die volkomen in de macht van de satan is.
De man loopt zonder enig zelfrespect en zonder enige schaamte naakt rond. Hij woont ook niet in een huis, maar in de graven, het terrein van de dood. Normaal praten is er ook niet bij. Als hij de Heer ziet, valt hij voor Hem neer. Luid spreekt hij uit dat er tussen hem en de Heer geen enkele band is. Wel erkent hij Zijn macht om hem te oordelen. Hij vraagt de Heer hem niet te pijnigen omdat hij weet dat dit het oordeel is dat hem wacht.
De stem van de man is de stem van de demonen. De demonen hebben zo volledig bezit van deze man genomen, dat de woorden die zij uiten hem worden toegeschreven. De Heer is hier gekomen om mensen uit de macht van de satan te bevrijden. Hij heeft de onreine geest, die er onder andere de oorzaak van is dat de man schaamteloos naakt rondloopt, bevolen uit hem te gaan. De geest is behalve onrein ook gewelddadig en krachtig. Het is een geest die niet door mensen te temmen en door geen enkele menselijke kracht te binden is. Vele malen is geprobeerd de man te bedwingen door hem met ketenen en voetboeien te binden. Het was allemaal tevergeefs, want hij brak de banden stuk. Rusteloos wordt hij door de demon in woeste gebieden gedreven.
30 - 33 Demonen uit de bezetene en in de varkens
30 Jezus nu vroeg hem: Wat is uw naam? En hij zei: Legioen – want vele demonen waren in hem gegaan. 31 En zij smeekten Hem dat Hij hun niet zou gebieden in de afgrond te gaan. 32 Nu was daar een kudde van vele varkens, die op de berg weidde. En zij smeekten Hem hun toe te staan daarin te gaan, en Hij stond het hun toe. 33 De demonen nu gingen uit van de mens en gingen in de varkens; en de kudde stortte zich van de steilte in het meer en verdronk.
De Heer wil dat de demon zich openbaar maakt en vraagt naar zijn naam. De demon antwoordt dat zijn naam “Legioen” is, want hij is niet alleen, maar met hem zijn vele demonen in de man gegaan. Hoe het zover heeft kunnen komen, staat er niet bij. Het is een waarschuwing dat wij ons voor niets van de satan moeten openstellen. Als hij eenmaal ingang bij een mens heeft, zal hij trachten volledige controle over die mens te krijgen. Een onreine geest kan langzaam maar zeker bezit van iemand nemen als hij zich bijvoorbeeld inlaat met pornografie. Elke onreine gedachte of onrein beeld moet, zodra die opkomt, veroordeeld worden, anders heeft de satan een opening.
De demonen weten dat de Heer de macht heeft hen in de afgrond te zenden. Daarom smeken ze Hem dat niet te doen. Ze doen Hem het voorstel hen in de varkens te zenden. Hij staat dat toe. Dat is geen toegeeflijkheid van Hem, maar Hij gebruikt de demonen om het kwaad van de bewoners van die streek te oordelen. Zij zijn net zo onrein als de varkens die ze houden. Tevens openbaren de demonen hun vernietigingsdrang.
Zoals de wind en de zee Hem gehoorzaamden, zo doen ook de demonen dat. Wat er met de zwijnen gebeurt, is een beeld van wat er met de Joden zal gebeuren. Als heidense machten later zullen komen om hun heilige stad in bezit te nemen, zullen ze zich in een onbegrijpelijke verblinding in de strijd werpen en zich laten afslachten. Dit is het gevolg van hun verwerping van de Heer Jezus.
34 - 37 Reactie van de mensen in Gerasa
34 Toen nu zij die [ze] weidden, zagen wat er was gebeurd, vluchtten zij en berichtten het in de stad en op de velden. 35 Zij nu liepen uit om te zien wat er was gebeurd; en zij kwamen bij Jezus en vonden de mens van wie de demonen waren uitgegaan, aan de voeten van Jezus zitten, gekleed en goed bij zijn verstand; en zij vreesden. 36 Zij nu die het hadden gezien, berichtten hun hoe de bezetene was behouden. 37 En de hele volksmassa van de streek der Gerasenen vroeg Hem van hen weg te gaan, want zij waren door grote vrees bevangen. Hij nu ging aan boord van het schip en keerde terug.
Zij die de varkens hadden geweid, slaan op de vlucht. Ze zijn de controle over de kudde volledig kwijtgeraakt. Overal in de omtrek, zowel in de stad als op de velden, gaan ze vertellen wat er is gebeurd. Ze doen een ooggetuigenverslag, want ze hebben het met eigen ogen gezien. Hun verhaal brengt allen die het horen ertoe om ook te gaan zien wat er is gebeurd.
Als ze bij de Heer komen, vinden ze daar de mens die hun gebied altijd zo onveilig maakte, in volkomen rust aan Zijn voeten zitten. Hij is niet meer naakt en waanzinnig. Hij is lichamelijk gekleed en geestelijk gezond. Hier zien we een beeld van wat de genade in staat is te bewerken in een mens die kort tevoren nog volledig in de macht van de satan was. Dat zou toch wel hun harten moeten treffen. Wat zij met hun boeien niet hebben bereikt, heeft de genade van God in Christus gedaan.
Maar de uitwerking op de mensen die dit zien, is vrees. Dan doen de getuigen verslag van het behoud van de bezetene. Ze hebben gezien hoe de demonen door de Heer bij hem werden uitgedreven en in hun kudde zijn gegaan en hoe hun kudde is omgekomen. In plaats van onder de indruk te komen van de genezing van de bezetene zijn ze onder de indruk van het verlies van hun kudde. De Heer had hun kudde in de vernieling gejaagd. Zo Iemand Die hun bezit heeft afgepakt, zijn ze liever kwijt dan rijk. Ze willen Hem niet. Het gezelschap van de bezetene hebben ze verdragen, het gezelschap van de Heer verdragen ze niet. Of Hij maar wil gaan. Zonder een woord te zeggen gaat de Heer weer aan boord van het schip en keert terug naar Galiléa.
38 - 39 De opdracht
38 De man nu van wie de demonen waren uitgegaan, bad Hem bij Hem te mogen zijn. Hij liet hem echter gaan en zei: 39 Keer terug naar uw huis en vertel alles wat God u heeft gedaan. En hij ging weg en verkondigde door de hele stad alles wat Jezus hem had gedaan.
Het is begrijpelijk dat de man die door de Heer is bevrijd, bij Hem wil blijven. Maar de Heer laat hem gaan. Mooi is dat: Hij laat hem gaan. Tegelijk geeft Hij hem een opdracht mee. Hij zegt tegen de man dat hij naar zijn huis moet gaan, waar hij niet is geweest sinds hij bezeten was en in de graven woonde. Daar kan hij zijn familie laten zien hoe hij is veranderd en vertellen wat er met hem is gebeurd. Dat is het eenvoudigste wat ieder kan doen die door de Heer is bevrijd uit de macht van de satan. Deze opdracht geldt ook voor ons.
De Heer zegt tegen de man dat hij moet vertellen “alles wat God” hem heeft gedaan. De man vertelt echter “alles wat Jezus” hem heeft gedaan. Het is hem duidelijk dat de Heer Jezus God is. Hij doet zijn verhaal niet alleen thuis, maar door de hele stad. Zij wilden de Heer niet bij Zich hebben, maar in Zijn grote genade zendt Hij hun toch een getuige. Dit is wat sinds Zijn verwerping nog steeds gebeurt. Wij zijn gezonden in de wereld waaruit Hij is weggegaan omdat die Hem heeft verworpen om ervan te getuigen wat Hij aan ons heeft gedaan.
40 - 42 Jaïrus smeekt de Heer voor zijn dochter
40 Toen nu Jezus terugkeerde, wachtte de menigte Hem op, want zij zagen allen naar Hem uit. 41 En zie, er kwam een man, genaamd Jaïrus, en deze was een overste van de synagoge; en hij viel aan de voeten van Jezus en smeekte Hem in zijn huis te komen, 42 omdat hij een enige dochter van ongeveer twaalf jaar had en deze op sterven lag. Terwijl Hij nu heenging, drongen de menigten tegen Hem aan.
Als de Heer terugkeert, wacht Hem een hartelijke ontvangst. Allen zien naar Hem uit. Zo zal de Heer in de toekomst door Zijn volk in waarheid worden ontvangen. Nu is het nog vanwege Zijn weldaden en niet vanwege de nood van hun zonden, maar de houding is prachtig. Zien wij ook naar Hem uit? Hij kan elk ogenblik komen, want Hij heeft gezegd: ‘Ik kom spoedig.’
Uit de menigte maakt zich een man los. Het is Jaïrus, een overste van de synagoge. Als overste van de synagoge is Jaïrus een vooraanstaande en voorname Jood die nauw verbonden is aan de wet. Hij is geen tegenstander van de Heer. Integendeel, in zijn nood doet hij een beroep op Hem, terwijl hij aan Zijn voeten valt.
Iedereen ziet die houding, maar hij schaamt zich daar niet voor. Hij smeekt de Heer in zijn huis te komen. Dit is de manier waarop een Jood genezing verwacht. Hij verwacht dat de Messias komt naar de plaats waar hij woont. Bij de heidense hoofdman hebben we een geloof gezien dat groter is, want hij geloofde in de kracht van het woord van de Heer (Lk 7:7).
De nood van Jaïrus betreft zijn enige dochter. Ze is twaalf jaar en ligt op sterven. Ze is opgevoed in de sfeer van de wet, maar dat heeft niet kunnen voorkomen dat ze nu op sterven ligt. Het beroep dat Jaïrus op de Heer doet, is niet tevergeefs. Omringd door de menigte begeeft Hij Zich op weg naar het huis van Jaïrus. De toestand van het meisje geeft de toestand van het volk weer. Het volk ligt op sterven en de Heer is gekomen om het volk gezond te maken.
43 - 48 De bloedvloeiende vrouw
43 En een vrouw die twaalf jaar lang een bloedvloeiing had gehad, die <heel haar levensonderhoud aan artsen had uitgegeven, maar> door niemand kon worden genezen, 44 kwam van achteren naar Hem toe en raakte de zoom van Zijn kleed aan, en onmiddellijk hield haar bloedvloeiing op. 45 En Jezus zei: Wie is het die Mij heeft aangeraakt? Toen nu allen het ontkenden, zei Petrus <en zij die bij hem waren>: Meester, de menigten drukken en dringen U <en zegt U: Wie is het die Mij heeft aangeraakt?> 46 Jezus echter zei: Iemand heeft Mij aangeraakt, want Ik heb gemerkt dat kracht van Mij is uitgegaan. 47 Toen nu de vrouw zag dat zij niet verborgen bleef, kwam zij bevend; en zij viel voor Hem neer en verklaarde voor al het volk om welke reden zij Hem had aangeraakt en hoe zij onmiddellijk gezond was geworden. 48 Hij nu zei tot haar: Dochter, uw geloof heeft u behouden, ga heen in vrede.
In de menigte is nog iemand met een nood. Het is een vrouw die twaalf jaar lang bloedverlies heeft geleden. Zij heeft zich verborgen gehouden. Haar bloedvloeiing maakte haar onrein (Lv 15:19-27) en ook ongeschikt voor de eredienst. De vrouw mocht niet mee-eten van het vredeoffer. Ze was daarvan verstoten, al twaalf jaar lang.
In verbinding met de leeftijd van de dochter van Jaïrus – zij was immers twaalf jaar – laat het zien dat het volk zijn hele geschiedenis lang, vanaf zijn begin, onrein is geweest. De dochter stelt de toestand van heel Israël voor, waarnaar de Heer op weg is om hun leven te geven. De vrouw stelt de enkeling van het volk voor die zich van de menigte losmaakt om nu al genezing te vinden op grond van persoonlijk geloof.
Het leven vloeide langzaam uit haar weg. Ze had alles wat ze had om van te leven uitgegeven om van haar kwaal te worden genezen. Alle artsen die ze had bezocht en betaald om genezen te worden, hadden haar niet kunnen genezen. Ze heeft geen cent meer en geen hoop op herstel. Er rest haar nog slechts één mogelijkheid: Christus.
Zo is het bij talloze mensen geweest die van alles hebben geprobeerd om vrede in hun hart te krijgen. Ze hebben kapitalen uitgegeven, maar het heeft hun geen innerlijke rust gegeven. Ze hebben van alles gedaan, maar in plaats van rust te vinden is de rusteloosheid alleen maar groter geworden. Totdat ze in hun nood met de Heer Jezus in aanraking kwamen. Toen ze hun leven aan Hem toevertrouwden, vonden ze rust en vrede.
De vrouw blijft in de menigte, maar ze weet zo dicht bij de Heer te komen, dat ze de zoom van Zijn kleed kan aanraken. Zodra ze dat heeft gedaan, merkt ze dat ze genezen is. De bloedvloeiing houdt onmiddellijk op. Het is slechts een aanraking en dat aan het onderste deel van Zijn kleed, maar ze ontvangt de volle zegen omdat ze het in geloof heeft gedaan. De zoom wil zeggen de kwasten onder aan het kleed waarin de hemelsblauwe draad verweven is (Nm 15:38). Ze heeft zich diep gebukt om een beroep te doen op de hemel, waarvan de hemelsblauwe draad spreekt.
Zij raakte de Heer van achteren aan, maar Hij wil haar in Zijn tegenwoordigheid brengen, van aangezicht tot aangezicht. Hij wil haar laten weten dat Hij van harte instemt met haar genezing. Het lijkt nu immers alsof zij die genezing gestolen heeft, maar in werkelijkheid ligt de oorzaak in de aanraking van het geloof. Daarom zegt Hij: “Wie is het die Mij heeft aangeraakt?”
Als allen het ontkennen, proberen Petrus en anderen de Heer het onlogische van Zijn vraag te laten zien. Hoe kan Hij dat nu toch vragen! De menigten dringen tegen Hem op. Velen hebben Hem aangeraakt. Het is ook wel zo dat iedereen die direct om Hem heen is, Hem heeft aangeraakt, maar dat zijn geen aanrakingen die in geloof zijn gedaan.
De Heer vraagt niet verder, maar stelt vervolgens dat iemand Hem heeft aangeraakt. Het was niet het dringen van de menigten. Dat gebeurde geheel onopzettelijk. De aanraking die Hij heeft gemerkt, was een bewuste aanraking, een aanraking in geloof in Wie Hij is. Iemand had in waarachtig geloof tot Hem de toevlucht genomen, hoe zwak dat geloof ook was.
Het dringen van de menigten deed geen kracht van Hem uitgaan. Op die manier genas de Heer niet. Zulk dringen is van geen nut om een zegen van Hem te krijgen. Maar de gelovige die zich in Zijn nabijheid bevindt en Hem, hoe bescheiden en verlegen ook, aanraakt, krijgt altijd een zegen van Hem.
Dan maakt de vrouw zich bekend. Bevend komt ze bij de Heer. Ze valt voor Hem neer en vertelt, terwijl het hele volk het hoort, waarom ze Hem heeft aangeraakt en dat ze onmiddellijk gezond is geworden. De vrouw geeft een geweldig geloofsgetuigenis voor het volk over de Heer Jezus en Zijn macht.
Nadat zij openlijk de “hele waarheid” (Mk 5:33) heeft verteld, ontvangt zij van de Heer de zekerheid van de vergeving van haar zonden. Hij gebruikt met opzet het woord “dochter” omdat Hij daarmee Zijn genegenheid voor haar tot uitdrukking brengt om haar vrees en ongerustheid weg te nemen. Vervolgens geeft Hij voor haar ziel wat alleen Hij kan geven: vrede.
Wat een vreugde zal het ook later voor haar zijn, zich de woorden te herinneren die Hij tot haar heeft gesproken. Hij heeft haar Zijn garantie gegeven door haar te vertroosten toen zij zo vreesachtig was. Hij heeft haar geloof erkend, hoe zwak dat ook was, en haar ten slotte weggezonden met een boodschap van vrede. Dit is meer waard dan de genezing van het lichaam.
49 - 50 De dochter van Jaïrus is gestorven
49 Terwijl Hij nog sprak, kwam er iemand van de overste van de synagoge, die zei: Uw dochter is gestorven; val de Meester niet <meer> lastig. 50 Jezus echter hoorde dit en antwoordde hem: Wees niet bang, geloof alleen en zij zal behouden worden.
Jaïrus, die het eerst bij de Heer is gekomen, ontvangt niet als eerste de zegen. Die is voor de vrouw die onderweg een beroep op de Heer heeft gedaan. Zo is het met Israël, van wie Jaïrus een beeld is, en de gelovigen uit de volken, van wie we in de vrouw een beeld kunnen zien. De Heer was onderweg om Israël te genezen, maar Hij is door het volk verworpen. Dat heeft de weg vrij gemaakt om de volken te zegenen. Dat is de tijd waarin wij nu leven.
De Heer heeft ook voor Israël genezing, zelfs als het leven er totaal uit verdwenen is. Na de periode met zegen voor de volken komt Hij terug om ook Israël tot leven te wekken. Dat toont het vervolg van de geschiedenis, waar we de werkelijke toestand van Israël zien. Israël is niet slechts ziek, het volk dood, maar Christus bezit in Zichzelf opstandingsleven.
Blijdschap en verlossing krijgen we alleen door het geloof in Zijn Persoon, in de Goddelijke kracht in Hem, in de genade die komt om deze kracht uit te oefenen. De Joden zijn lang opstandig geweest in hun ongeloof. Ze hebben lang geprobeerd om de Naam uit te roeien van Hem, Die door bepaalde uitspraken Zichzelf aan God gelijk maakte. Toch zullen ook zij hun verworpen Messias erkennen als hun Heer en hun God en hun verdorde beenderen zullen leven (Ez 37:1-10).
Heel Israël – dat wil zeggen het gelovig overblijfsel – zal ten slotte behouden worden (Rm 11:25-26). Het volk zal bloeien en uitbotten en de oppervlakte van de aarde vervullen met vruchten! Die belofte ligt opgesloten in de opwekking van het gestorven meisje. Hij Die de vader van het meisje beval niet te vrezen maar te geloven, zal de belofte vervullen die Hij eens heeft gegeven.
De geschiedenis bevat ook veel wat ons in ons persoonlijk geloofsleven bemoedigt. De Heer is op aarde om de genade van God bekend te maken voor alle mensen. Van die genade mogen ook wij drinken door de lessen uit deze geschiedenissen op onszelf toe te passen.
Terwijl de Heer nog spreekt, komt er iemand van de overste van de synagoge met een mededeling voor de overste. Zijn dochter is gestorven. Op de mededeling volgt ook nog de gelaten uiting dat de Meester daarom niet langer hoeft te worden lastiggevallen. Alsof we Hem lastigvallen als er naar onze gedachten toch niets meer te redden valt. Als er naar onze beoordeling van de situatie niets meer te redden valt, komt het juist aan op geloof. Dat is ook wat de Heer antwoordt als Hij het bericht hoort.
Hij heeft Zich op weg naar het huis van Jaïrus begeven om diens dochter te genezen. Dan kan het niet zo zijn dat daar door een ‘toevallig’ oponthoud niets meer van terechtkomt. De Heer kent de zwakheid van het geloof en stelt Jaïrus eerst gerust met de bemoediging: “Wees niet bang.”
Zo komt Hij tegemoet aan ons zwakke geloof. Wat voor het zwakke geloof een verhindering lijkt te zijn dat Hij uitkomst kan geven, zal Hij gebruiken om des te duidelijker Zijn macht van genade te tonen. De macht van Zijn genade blijkt het meest als de situatie het meest hopeloos is.
Na de bemoediging om niet bang te zijn zegt de Heer dat Jaïrus moet doen wat overblijft als de situatie volkomen hopeloos is: “Geloof alleen.” Hiermee zegt Hij: ´Stel je vertrouwen volledig op Mij.´
51 - 56 De dochter van Jaïrus opgewekt
51 Toen Hij nu bij het huis was gekomen, liet Hij niemand met Zich naar binnen gaan dan Petrus, Johannes en Jakobus, en de vader van het kind en de moeder. 52 Allen nu weenden en weeklaagden over haar. Hij echter zei: Weent niet, want zij is niet gestorven, maar slaapt. 53 En zij lachten Hem uit, daar zij wisten dat zij gestorven was. 54 Hij echter greep haar hand en riep de woorden: Kind, sta op. 55 En haar geest keerde terug en zij stond onmiddellijk op; en Hij gebood dat men haar te eten zou geven. 56 En haar ouders ontzetten zich; Hij echter beval hun niemand te zeggen wat er was gebeurd.
De Heer komt bij het huis. Hij laat alleen de drie discipelen die met Hem op de berg waren, mee naar binnen gaan, met de vader en moeder van het meisje. Zij mogen er getuige van zijn hoe Hij haar tot leven brengt. Voor de drie discipelen zal het weer een bijzondere bemoediging zijn met het oog op hun latere dienst voor de Heer. De vader en moeder mogen er ook bij zijn, want Hij wil het kind direct weer aan hun zorg toevertrouwen. Ze hebben hun zorg getoond door Zijn hulp in te roepen.
Er zijn ook mensen aanwezig die alleen de dood zien, maar die staan buiten de deur. Hij zegt hun dat ze kunnen stoppen met huilen omdat het meisje niet gestorven is, maar slaapt. Voor Hem is de dood een slaap waaruit Hij iemand kan wakker maken. Waar Hij is, moet de dood wijken. Er is ook nooit iemand gestorven in de directe omgeving van de Heer. De mensen die over het meisje huilen en weeklagen, draaien bij het horen van Zijn woorden om als een blad aan een boom en beginnen spottend te lachen. Ze lachen Hem uit. Zo weinig begrijpen deze mensen van de macht van God. Ze hebben geen oog voor de macht van het leven in Hem.
De Heer antwoordt hun niet, maar grijpt de hand van het kind. Dan roept Hij de woorden: “Kind, sta op.” Hij roept, want ze moet wakker worden. Hij roept “de woorden”, want Zijn woorden wekken haar tot leven. Het meisje hoort de stem van de Zoon van God en haar geest keert in haar terug en ze wordt levend (Jh 5:25). Zoals de bloedvloeiing “onmiddellijk” ophield (verzen 44,47), zo is ook hier “onmiddellijk” resultaat. Er is geen proces van wakker worden. Ze staat onmiddellijk op.
De zorg van de Heer gaat verder dan haar leven te geven. Hij gebiedt dat men haar te eten geeft. Ze heeft veel geleden en moet weer op krachten komen. Het is ook van belang bij ieder die nieuw leven ontvangt dat hij te eten krijgt. Het nieuwe leven moet worden gevoed met gezond geestelijk voedsel. Dat is in de eerste plaats Gods Woord.
De ouders die zo in de sfeer van de wet hebben geleefd en hun kind met de wet hebben opgevoed, zijn diep onder de indruk van de genade van de Heer. Al hun goede bedoelingen waren erop gericht dat hun kind zou leven, maar ze hebben moeten constateren dat het enige resultaat de dood was. Nu hebben ze een beroep gedaan op Iemand Die genade bewijst en ze hebben het leven voor hun dochter gekregen.
Genade is altijd een zaak die ontzetting bewerkt bij hen die in een wettische sfeer leven. In verbinding met Zijn dienst wil de Heer dat dit wonder verborgen blijft, want Hij moet aangenomen worden op grond van het getuigenis dat Hij geeft aan het geweten en het hart. De opwekking van de dochter van Jaïrus is een voorbijgaande daad, hoewel vol van levenskracht. Het is een incidentele gebeurtenis. De tijd die gekenmerkt zal worden door een algemene zegen, is er nog niet. Daarom beveelt de Heer hun tegen niemand te zeggen wat er is gebeurd. Als Hij Zelf niet aangenomen wordt, als men weigert Zijn woord aan te nemen, is het tevergeefs om Zijn kracht algemeen openbaar te maken.