1 - 4 Aan Theófilus
1 Aangezien velen ondernomen hebben een verhaal op te stellen over de zaken die zich onder ons voltrokken hebben, [of: die onder ons volkomen zekerheid hebben,] 2 zoals zij die van [het] begin af ooggetuigen en dienaren van het Woord zijn geweest, ons hebben overgeleverd, 3 heeft het ook mij goed gedacht, na alles van voren af aan nauwkeurig onderzocht te hebben, het in geregelde orde aan u te schrijven, hoogedele Theófilus, 4 opdat u de zekerheid kent van de dingen waarin u bent onderwezen.
Lukas wil met zijn verslag over het leven van de Heer Jezus op aarde de bekeerde heiden Theófilus beter bekendmaken met Wie Hij is. Er waren al heel wat verslagen van het leven van de Heer Jezus in omloop, maar die voldeden niet. Dat komt omdat de “velen” die ondernomen hadden deze verhalen over Hem op te schrijven, niet geïnspireerd waren. Lukas beschuldigt hen niet van verkeerde bedoelingen of van onwaarheid in wat zij hebben geschreven, maar hun levensbeschrijving schoot duidelijk tekort. Het was in alle gevallen niet meer dan de werking en de inspanning van mensen om de dingen te vertellen die onder de christenen volkomen zekerheid hebben en geloofd worden.
Omdat hun werk tekortschoot, was het noodzakelijk om een nieuw en bovenal door God gegeven verhaal over Christus te schrijven. Als we de overwegingen van Lukas lezen om het leven van de Heer te boek te stellen, merken we op dat er bij hem sprake is van een ‘motief’ en van ‘inspiratie’. Beide komen van God. God heeft in Lukas het verlangen gewerkt deze taak op zich te nemen. Vervolgens heeft Hij hem absoluut en volkomen geleid in alles wat hij neerschrijft.
We moeten zorgvuldig in gedachten houden dat het verschil tussen een geïnspireerd geschrift en een ander geschrift niet is dat alleen het geïnspireerde waar is en dat al het andere onwaar is. Een ander geschrift dan een geïnspireerd geschrift hoeft niet onwaar te zijn. Nee, het grote verschil is dat een geïnspireerd geschrift de waarheid weergeeft zoals God die ziet. Dit evangelie dat Lukas schrijft, is geen levensbeschrijving zonder meer, zoals de andere geschiedschrijvers het hebben opgesteld. Het is Gods verhaal van Christus, dat van begin tot eind de bijzondere bedoeling ademt waarmee het Hem behaagt het te doordringen.
Dit is kenmerkend voor alle geïnspireerde Geschriften, wat ook de vorm of de bedoeling ervan is. Inspiratie sluit vergissingen in het verhaal en de tekst uit. En dat is niet het enige. Inspiratie sluit ook een Goddelijke bedoeling in om de gelovige te onderwijzen in de openbaring van de heerlijkheid van God in Christus.
Behalve het feit van de inspiratie zien we ook een verschil tussen Lukas en de andere, niet geïnspireerde schrijvers in de werkwijze. De vele niet geïnspireerde schrijvers hebben overgeleverd wat ze zelf hebben gezien van het leven van de Heer. Daarin zijn zij dienaren van het Woord geweest. Dat kan betekenen dat zij in hun verslag van de Heer Jezus als het Woord (Jh 1:1,14) hebben getuigd. Lukas wil, evenals allen die al een verslag hebben opgesteld, ook een verslag opstellen.
Zij die al een verslag hebben geschreven, hebben als bron hun eigen waarneming. Zij zijn uitgegaan van wat zij met hun eigen ogen hebben gezien van de daden van de Heer. Dat bepaalt tegelijk dat wat zij hebben opgesteld niet meer is dan hun menselijke observatie. Zij konden slechts hun eigen waarnemingen doorgeven, zonder te kunnen afsteken in de diepte van de waarheid die in Christus tot de mens gekomen is.
Lukas heeft een nauwkeurige, grondige studie gedaan naar het leven van de Heer. Hij heeft “alles van voren af aan” persoonlijk diepgaand onderzocht. Hij heeft zich daarbij niet beperkt tot wat hij van de Heer heeft gezien. Hij heeft ook studie gemaakt van het begin van de dingen die de Heer betreffen. Het is trouwens twijfelachtig of hij de Heer Jezus op aarde heeft gekend. Dat is geen probleem als we beseffen dat God hem de bijzondere inspiratie en openbaring van de Geest heeft gegeven. Hierdoor is duidelijk dat God Lukas als Zijn instrument heeft uitgekozen om niet slechts een nieuw ooggetuigenverslag toe te voegen aan de vele die er al waren, maar om Zijn eigen welbehagen in deze Mens aan mensen te tonen.
Hoewel Lukas zegt “heeft ook mij goed gedacht”, evenals het de anderen had goed gedacht, onderscheidt hij zijn eigen verslag toch van hun verslag. Hij vertelt niet hoe hij zijn volmaakte kennis van alle dingen waarover hij schrijft, heeft verkregen, maar hij stelt eenvoudig het feit vast dat hij die volmaakte kennis bezit. Nauwkeurig onderzoek heeft hem tot het verslag gebracht dat wij in dit evangelie voor ons hebben.
Wij weten dat God alles aan Lukas heeft laten zien wat daarvoor nodig is. Maar alles wat God aan een mens laat zien, ontslaat die mens niet van zijn eigen verantwoordelijkheid om zich te verdiepen in wat hij wil beschrijven. Alleen God is in staat om de verantwoordelijkheid van de mens te verenigen met Zijn eigen soevereine plan. Hij kan dat doen op een wijze dat de verantwoordelijkheid van de mens volledig van kracht blijft, terwijl die mens toch precies handelt volgens het plan dat God heeft en in overeenstemming met het doel dat Hem voor ogen staat.
Dit wordt op treffende wijze gezien in wat Lukas als resultaat van zijn onderzoek in dit evangelie naar voren brengt. Er wordt met geen woord gerept over de wonderlijke combinatie van nauwkeurig onderzoek door Lukas en de inspiratie en openbaring door de Geest. Toch zal iedere gelovige die dit evangelie biddend leest, merken hoezeer ook dit evangelie is ontstaan onder de machtige werking van Gods Geest en daarmee volkomen anders is dan elk ander verslag van het leven van de Heer.
Er is nog een bijzonderheid te vermelden over de manier waarop Lukas zijn bevindingen doorgeeft. Hij zegt dat te doen “in geregelde orde”. Daarmee bedoelt hij echter niet te zeggen dat hij het leven van de Heer in een geregelde chronologische of historische volgorde beschrijft. De ‘geregelde orde’ die hij bedoelt, heeft te maken met de geestelijke samenhang van de gebeurtenissen. Hij plaatst gebeurtenissen bij elkaar, niet omdat in de tijd de ene gebeurtenis door de andere wordt opgevolgd, maar omdat bepaalde gebeurtenissen door een innerlijk verband bij elkaar horen.
Zo laat hij bijvoorbeeld een geschiedenis waarbij Maria aan de voeten van de Heer zit om naar Zijn woord te horen, volgen door een geschiedenis waarin het gebed centraal staat (Lk 10:38-42; 11:1-13). Daarmee legt hij de nadruk op het innerlijke verband dat er bestaat tussen het Woord en het gebed, zonder zich af te vragen of deze twee gebeurtenissen ook in de tijd op elkaar volgen. Er kan tussen beide gebeurtenissen geruime tijd verstreken zijn. We zullen van deze benadering van het leven van de Heer meerdere bewijzen in dit evangelie vinden. We zullen zien hoe feiten, gesprekken, vragen, antwoorden en verhandelingen van de Heer door Lukas naar hun innerlijke verband worden weergegeven en niet altijd zoals de gebeurtenissen achtereenvolgens hebben plaatsgevonden.
Dan horen we aan wie Lukas schrijft. Hij schrijft aan de “hoogedele Theófilus”. Het “hoogedele” wijst op de ambtelijke positie van Theófilus en niet op zijn karakter. Hoewel het Lukas vooral gaat om de prediking van het evangelie aan de armen (Lk 4:18; 6:20; 7:22), is zijn evangelie als geheel toch gericht aan deze hooggeplaatste man die nu een discipel van de Heer is.
Iemand die een hoge positie in de wereld bekleedt, staat in het bijzonder bloot aan de listen en verzoekingen van de satan en aan de zorgen van het leven. Dat zijn allemaal redenen waardoor het zaad van het Woord zonder vrucht blijft (Lk 8:12-14). Dat een heel gedeelte van de Bijbel toch aan deze ene heiden en dan nog wel met een dergelijke status in de wereld is gericht, is een bijzonder bewijs van de genadige zorg van God (vgl. 1Ko 1:26). God weet wat ieder mens nodig heeft en veracht niemand. Hij wil ook voorzien in de behoeften van deze hooggeplaatste man die nu nederig is en zeker zijn geestelijke armoede voelt ondanks zijn aardse status en rijkdom (Jk 1:10).
Lukas wil de bekeerde, niet-Joodse Theófilus overtuigen van de betrouwbaarheid van de christelijke waarheid die hij heeft aangenomen. Hiermee verleent Lukas nazorg aan deze bekeerde heiden. De bedoeling van de evangelist is, hem een beter begrip van ‘de Weg’ te geven. Hij is onderwezen in de christelijke waarheid, maar hij heeft bevestiging en fundament nodig. Dat wil zeggen dat hij de Schrift nodig heeft, want zekerheid aangaande het geloof is verbonden met de heilige Schriften, het Woord van God. Zonder het Woord zouden we over niets zekerheid hebben. Willen we mensen die (pas) tot geloof zijn gekomen, dienen en funderen in het geloof, dan kan dat alleen door hen te onderwijzen in Gods Woord.
5 - 7 Zacharia en Elizabeth
5 In de dagen van Herodes, koning van Judéa, was er een priester, Zacharia genaamd, uit [de] afdeling van Abia, en zijn vrouw was uit de dochters van Aäron en haar naam was Elizabeth. 6 Zij nu waren beiden rechtvaardig voor God, wandelend in alle geboden en inzettingen van de Heer, onberispelijk. 7 En zij hadden geen kind, omdat Elizabeth onvruchtbaar was; en zij waren beiden op hoge leeftijd gekomen.
Lukas begint zijn verhaal met erop te wijzen dat Herodes koning van Judéa is. Dat wil zeggen dat de situatie volkomen anders is dan God heeft bedoeld. Er heerst geen koning uit de stam van Juda en zeker niet dé Koning uit de stam van Juda. Het volk is onder vreemde overheersing gekomen omdat God Zijn volk vanwege hun zonden heeft moeten overleveren in de handen van vijanden. Dit betekent dat wanneer de Heer Jezus geboren wordt, er iemand op de troon zit die wederrechtelijk deze plaats heeft ingenomen, hoezeer God dit ook heeft toegelaten omdat Zijn volk Hem heeft verlaten.
Deze twee omstandigheden, dat het volk God de rug heeft toegekeerd en dat er een vreemde over hen heerst, kenmerken de tijd waarin de Heer Jezus op aarde komt. Toch zijn er in die donkere tijd, waarin het volk massaal God is vergeten, mensen die trouw zijn aan Hem. In de eerste twee hoofdstukken van dit evangelie ontmoeten we meerdere personen die wél een hart hebben voor God. In hen leren we het Godvrezende overblijfsel van Israël kennen, uit wie Christus, naar het vlees, is voortgekomen.
Lukas schrijft zijn evangelie voor alle mensen, maar hij handelt in zijn beschrijving wel naar het beginsel “eerst voor de Jood, en ook voor de Griek” (Rm 1:16). In de eerste twee hoofdstukken laat hij zien dat de genade eerst tot het gelovig overblijfsel komt. Dit overblijfsel zien we voorgesteld in zeven personen of groepen van personen: Zacharia en Elizabeth, Jozef en Maria, de herders, Simeon en Anna.
De eersten van dit overblijfsel zijn Zacharia, dat betekent ‘Jahweh gedenkt’, en Elizabeth, dat betekent ‘mijn God is eedzwering’. Beide namen spreken van de trouw van God. Zacharia is een priester. Hij behoort tot de afdeling van Abia, dat is de achtste afdeling (1Kr 24:5,10). Dat het de achtste afdeling is, is niet toevallig. Het getal acht spreekt namelijk van een nieuw begin. Zijn vrouw komt ook uit het priestergeslacht. Zacharia heeft een vrouw gezocht en gevonden die, evenals hij, behoort tot een geslacht dat met God in verbinding staat.
Dit is een belangrijke aanwijzing voor hen die op zoek zijn naar een levensgezel. De Schrift is er duidelijk over dat een gelovige alleen kan trouwen “in [de] Heer” (1Ko 7:39), dat wil zeggen met iemand die ook de Heer Jezus als Heiland kent. De Schrift verbiedt een gelovige ook duidelijk om te trouwen met iemand die Christus niet kent (2Ko 6:14-18). Zal trouwens iemand die zelf de Heer wil dienen, willen trouwen met iemand die dat niet wil?
In zijn onderzoek is Lukas te weten gekomen wat Zacharia en Elizabeth voor mensen zijn. Hij kan een prachtig getuigenis van hen geven. Het zijn geen volmaakte mensen. Toch schrijft hij niet over de verkeerde dingen die ze hebben gedaan, maar over de algemene indruk die zij maken. Het zijn mensen die leven voor God en die Hem willen geven waarop Hij recht heeft. Daarvoor houden ze zich nauwkeurig aan “alle geboden en inzettingen van de Heer”, dat is Jahweh. Hun manier van leven moet zijn opgevallen te midden van het afgeweken en zondige volk.
Ondanks hun onberispelijke leven hebben zij geen kind. Toch heeft God beloofd dat Hij bij trouw aan Zijn geboden de moederschoot zal zegenen (Dt 28:1-4). Zacharia en zijn vrouw hebben Hem dat niet kwalijk genomen, ze zijn niet in opstand gekomen tegen het uitblijven van kinderen. Hun vertrouwen op God wordt beloond met een zegen waarvoor ze wel lang hebben gebeden (vers 13), maar niet meer op rekenen.
God zegent op een wijze die de zwakheid van het instrument openbaart, een zwakheid die naar menselijke gedachten elke hoop wegneemt. Elizabeth had een voorbeeld in andere Godvrezende vrouwen die ook onvruchtbaar waren en waar God ook kinderzegen heeft gegeven, toen alle hoop erop weg was. De weg die God soms met trouwe mensen gaat, is niet altijd door het verstand te beredeneren. Toch is God alle vertrouwen waard dat Hij altijd zegen heeft voor hen die Hem vertrouwen.
8 - 10 De priesterdienst van Zacharia
8 Het gebeurde nu, toen hij de priesterdienst vervulde voor God, in de beurt van zijn afdeling, 9 dat hij naar de gewoonte van het priesterambt door het lot werd aangewezen om te reukofferen, na het tempelhuis van de Heer te zijn binnengegaan. 10 En de hele volksmassa was buiten in gebed op het uur van het reukoffer.
De priesterafdeling waartoe Zacharia behoort, heeft dienst. Er waren in die tijd naar schatting achttienduizend priesters, verdeeld over vierentwintig afdelingen. Elke afdeling kwam bij toerbeurt naar Jeruzalem om daar dienst te doen. Elke dag werd door het lot bepaald welke priester die dat nog niet eerder had gedaan, het reukwerk mocht offeren. Gezien het grote aantal priesters zou iedere priester dit voorrecht slechts één keer in zijn leven te beurt kunnen vallen.
Hoe vaak zal Zacharia in de beurt van zijn afdeling al in Jeruzalem zijn geweest? En elke dag werd het lot geworpen. Elke dag zal Zacharia gebeden hebben dat hij toch nu het voorrecht zou mogen hebben om het reukwerk te offeren. Telkens was het geworpen en tot nu toe was het telkens niet op hem gevallen. Zo heeft hij daarop gewacht, zoals hij ook op een zoon heeft gewacht en steeds tevergeefs. Dan valt ten slotte toch het lot op de oude man. Hij mag het reukwerk offeren.
Dit is een voorrecht en een mooie en tegelijk verantwoordelijke taak. Hij moet het volk vertegenwoordigen en mag tot God naderen. Waarschijnlijk is Zacharia een van de weinige priesters geweest die dit werk met toewijding aan God en liefde voor het volk doet. Het priesterschap als geheel is in groot verval. De houding van de overpriesters tegenover de Heer Jezus bewijst hoezeer het priesterschap niet op God maar op henzelf is gericht. Het gaat er niet om of God krijgt wat Hem toekomt, maar of zij er zelf beter van kunnen worden. Zacharia vormt daarop een uitzondering.
Omdat hij trouw is, kan God aan hem mededelingen doen over Zijn plannen. Hij wil Zacharia daarin inzicht geven. Trouw de opdracht vervullen die we hebben gekregen, is altijd, ook nu nog, een van de voorwaarden om mededelingen van God te kunnen ontvangen en begrijpen. Dat er ook nog geloof nodig is, zien we verderop.
Het lot heeft bepaald dat Zacharia het reukoffer mag gaan brengen. Hier is nog sprake van het lot. God gebruikte dat toen nog om Zijn soevereine wil bekend te maken. Dat past bij een oudtestamentische situatie. Als de Heer Jezus naar de hemel is gegaan, wordt nog één keer en wel voor de laatste keer gebruikgemaakt van het lot. Dat is in het geval van het kiezen van een apostel in de plaats van Judas (Hd 1:26). Dat is nog voordat de Heilige Geest is uitgestort en op aarde is gekomen om de gelovigen te leiden. Als de Heilige Geest er eenmaal is, lezen we nergens meer over het gebruik van het lot. Vanaf Zijn komst op aarde leidt de Heilige Geest de gelovigen in het nemen van beslissingen.
Zacharia moet het tempelhuis van de Heer, Jahweh, binnengaan “om te reukofferen”. Het reukoffer stelt symbolisch de Heer Jezus voor in de lieflijkheid die Hij heeft voor God. Zo mag de gelovige nu aan God vertellen hoe voortreffelijk de Heer Jezus is en op die manier als een priester in geestelijke zin op een geestelijke wijze het reukoffer brengen. Als het reukoffer wordt gebracht, staat de priester in de geur ervan. Zo is de gelovige aangenaam gemaakt in Wie Christus is voor God. Reukwerk is een beeld van de gebeden van de heiligen (Ps 141:2; Op 5:8) én het is een beeld van de persoonlijke heerlijkheid van de Heer Jezus (Op 8:3). Onze gebeden zijn alleen aangenaam voor God door Hem (Hb 13:15).
Zacharia gaat in de tempel op aarde te werk in overeenstemming met de wet. In de loop van dit evangelie zien we de overgang van wet naar genade, van de aarde naar de hemel. Het evangelie eindigt met de blijde boodschap voor alle volken en een Christus Die in de hemel wordt opgenomen om daar Zijn hogepriesterlijke dienst te gaan verrichten.
Dit evangelie begint met een tafereel in de tempel en het eindigt met een tafereel in de tempel. In het eerste hoofdstuk zien we een stomme priester. In het laatste hoofdstuk vinden we mensen die allesbehalve stom zijn. Zij loven en prijzen God als mensen die ertoe bestemd zijn priesters te zijn in een nieuwe bedeling, die van de gemeente. Dit evangelie begint met een gelovige die niet kan spreken, het eindigt met gelovigen die niet kunnen ophouden met lofprijzen.
Dat de hele volksmassa buiten is, is het typische kenmerk van het Oude Testament. De massa is wel in gebed. Gebed komt veel voor in dit evangelie. Acht keer vinden we de Heer Jezus in gebed (Lk 3:21; 5:16; 6:12; 9:18,29; 11:1; 22:41; 23:34a). Het volk is in gebed, wat niet betekent dat zij een werkelijk verlangen naar God hebben. Toch zullen er ook trouwe gelovigen tussen zijn die in werkelijke eerbied in gebed zijn. Zij beseffen dat God alleen met hen te doen kan hebben op basis van het reukoffer. Het gebed hoort bij hun godsdienst. Zij mogen niet zelf tot God naderen. Het moet gebeuren via een middelaar.
Overal waar in de christenheid iemand een positie inneemt tussen mensen en God, is dat een vasthouden aan deze oudtestamentische situatie. Het is het voorrecht van de gelovige dat hij nu zelf tot God mag naderen. Iedere gelovige is een priester en wordt opgeroepen om geestelijke offers te brengen (1Pt 2:5).
11 - 17 Geboorte van Johannes aangekondigd
11 Nu verscheen hem een engel van [de] Heer, die aan [de] rechterkant van het reukofferaltaar stond. 12 En toen Zacharia [hem] zag, werd hij ontsteld en bangheid overviel hem. 13 De engel zei echter tot hem: Wees niet bang, Zacharia, want uw gebed is verhoord en uw vrouw Elizabeth zal u een zoon baren en u zult hem de naam Johannes geven. 14 En hij zal u tot blijdschap en vreugdegejuich zijn en velen zullen zich over zijn geboorte verblijden. 15 Want hij zal groot zijn voor het aangezicht van <de> Heer, en wijn en sterke drank zal hij geenszins drinken, en hij zal met [de] Heilige Geest worden vervuld, al van [de] moederschoot af. 16 En hij zal velen van de zonen van Israël doen terugkeren tot [de] Heer, hun God. 17 En hij zal voor Hem uitgaan in [de] geest en [de] kracht van Elia, om [de] harten van [de] vaders te doen terugkeren tot [de] kinderen en [de] ongehoorzamen in [de] wijsheid van [de] rechtvaardigen, om [de] Heer een toegerust volk te bereiden.
Vele jaren was het dagelijks reukoffer gebracht. Nooit heeft Zacharia ervan gehoord dat er tijdens het offeren van het reukwerk iets ongewoons was gebeurd, maar wanneer hij aan de beurt is, gebeurt het: Zacharia krijgt bezoek van een engel uit de hemel. Een dergelijk bezoek met een boodschap voor mensen op aarde was heel lang geleden. Er “daalde op zekere tijden” wel een engel neer voor het genezen van allerlei ziekten (Jh 5:4). Dat was zeker een genadige tussenkomst van God, maar nu komt er een engel voor een veel heerlijker doel, want hij kondigt de geboorte van de voorloper van de Messias aan.
De engel neemt plaats aan de rechterkant van het reukofferaltaar. Dat legt nadruk op de verbinding tussen zijn boodschap en het reukofferaltaar. De boodschap die hij brengt, staat in verbinding met de kracht van het reukoffer. Alleen omdat Christus zo aangenaam is voor God, kan God dit bezoek aan de aarde laten brengen en Zijn plannen meedelen. Dat de engel aan de rechterkant van het altaar staat, heeft ook een betekenis. De rechterzijde spreekt van gunst (Mt 25:33-34) en macht, de plaats waar de Heer Jezus is, aan Gods rechterhand. De boodschap gaat over de gunst van God die Hij aan mensen verleent en over de macht die Hij heeft om die gunst ook werkelijk te verlenen.
Zacharia heeft in zijn leven veel gebeden en is door zijn priesterschap gewend aan de heiligheid van God. Toch schrikt hij en wordt bang van dit bezoek uit de hemel. Zo gaat het ons ook wel eens. We kunnen trouw met de Heer omgaan, Zijn Woord lezen en met Hem spreken, en toch schrikken als Hij ineens iets van Zichzelf aan ons laat zien. Hoe vertrouwd zijn we echt met Hem?
De engel stelt hem gerust en bemoedigt hem dat zijn gebed is verhoord. De vrome priester heeft dikwijls om de kinderzegen gebeden, maar het antwoord is tot nu toe uitgebleven. Nu komt een engel hem vertellen dat zijn gebeden, die zo lang schijnbaar tevergeefs zijn opgezonden, zijn verhoord.
De engel spreekt niet over ‘uw gebeden’, maar over “uw gebed”. Al die gebeden van Zacharia vormen voor God één gebed. Op de verhoring van een gebed dat in oprechtheid vele malen tot God is opgezonden, moet soms lang worden gewacht. Soms lijkt het alsof God niet hoort. Hier zien we dat Hij al die gebeden niet vergeet, maar in Zijn wijsheid wacht met het antwoord erop tot de tijd die Hij heeft bepaald.
Het kind dat wordt aangekondigd, moet de naam “Johannes” krijgen, dat betekent ‘Jahweh is genadig’. Zo is elke verhoring van een gebed een uiting van de genade van de Heer. De engel kondigt niet alleen de geboorte van een zoon aan met de naam die deze zoon moet krijgen. Hij kondigt ook aan wat de geboorte van deze zoon voor Zacharia en veel anderen zal betekenen. Zijn zoon zal iemand zijn die blijdschap en vreugde veroorzaakt. Als God antwoordt op gebeden, is het gevolg blijdschap.
Niet alleen zijn ouders en andere mensen zullen zich over Johannes verblijden. Vooral God zal Zich over hem verheugen. Johannes zal een nazireeër zijn, geheel voor God afgezonderd. Het zal de vreugde van de Heilige Geest zijn deze zoon te leiden in zijn hele dienstwerk. Het antwoord op elk van onze gebeden is ook een grote vreugde voor God. Wij mogen Hem geven wat Hij ons geeft. Dat doen we als we wat Hij ons geeft, gebruiken tot Zijn eer.
De uitwerking van zijn afgezonderde leven en zijn krachtige boodschap zal zijn dat velen van de zonen van Gods volk dat als geheel is afgeweken, zullen terugkeren tot de Heer, dat is Jahweh, hun God. Johannes zal een bijzonder instrument zijn voor het herstel van de verbroken relatie tussen mensen en God.
Niet alleen zal hij de relatie herstellen tussen velen van Israël en God, maar ook tussen mensen onderling. Daarvoor zal hij voor de Heer Jezus, Hij is Jahweh, uitgaan, door Hem gezonden als Zijn ambassadeur. Zijn Zender is in hem te zien. Hij komt niet in eigen kracht en met een eigen verhaal. Zijn optreden zal doen denken aan Elia (Ml 4:5).
Als we Elia op de Karmel zien (1Kn 18:20-46), zien we daar zijn geest en kracht op bijzondere wijze openbaar worden. Wat een onwrikbare en vurige ijver voor de heerlijkheid van de HEERE, de God van Israël! En wat een resultaat! Er vindt herstel plaats van de verbroken verbinding tussen Israël en de HEERE als we het volk horen roepen: “De HEERE is God, de HEERE is God!” (1Kn 18:39). De oproep van Johannes tot bekering heeft een dergelijke geestelijke kracht, zodat hij hier vergeleken wordt met Elia die het volk terugvoerde tot de HEERE, Jahweh.
Door het verlaten van God is er geen eensgezindheid in Israël, maar verdeeldheid. Alles in Israël is kapot. De zonde brengt altijd zulke ontwrichtingen met zich mee. Johannes wordt gezonden om “[de] harten van [de] vaderen te doen terugkeren tot [de] kinderen”, dat wil zeggen dat hij door God gebruikt zal worden om hen in liefde te herenigen (Ml 4:6). Dat zal hij doen door tegen hen te zeggen dat hun gezindheid van ongehoorzaamheid niet deugt. In plaats daarvan zal hij hen onderwijzen in “[de] wijsheid van [de] rechtvaardigen”. Ongehoorzaamheid moet worden veroordeeld en in plaats daarvan moet onderwijs komen in wat voor God aangenaam is.
Het doel van zijn optreden is om voor de Heer, Jahweh, dat is de Heer Jezus, een volk te bereiden dat er klaar voor is om Hem te ontvangen. In dit opzicht wil God iedere gelovige toerusten om een dienst als die van Johannes te doen. Zoals Johannes destijds leven ook wij in een tijd van overgang. Het is een eindtijd en tegelijk een tijd die een nieuw begin aankondigt. Het oordeel staat voor de deur in de komst van Jezus Christus. Wij moeten de mensen erop wijzen dat Hij komt en dat alleen door bekering tot God en geloof in de Heer Jezus iemand de dag van Zijn komst kan verdragen en gered kan worden van het oordeel.
18 - 23 Het ongeloof van Zacharia
18 En Zacharia zei tot de engel: Waaraan zal ik dit weten? Want ik ben oud en mijn vrouw is op hoge leeftijd gekomen. 19 En de engel antwoordde en zei tot hem: Ik ben Gabriël die voor God sta, en ben gezonden om tot u te spreken en u deze dingen te verkondigen. 20 En zie, u zult zwijgen en niet kunnen spreken tot op de dag dat deze dingen zullen gebeuren, omdat u mijn woorden niet hebt geloofd die op hun tijd zullen worden vervuld. 21 En het volk stond te wachten op Zacharia; en zij verwonderden zich dat hij zo lang in het tempelhuis bleef. 22 Toen hij nu naar buiten kwam, kon hij niet tot hen spreken; en zij merkten dat hij in het tempelhuis een gezicht had gezien. En hij wenkte hun toe en bleef stom. 23 En het gebeurde, toen de dagen van zijn dienst waren vervuld, dat hij wegging naar zijn huis.
Zacharia gelooft de engel niet op zijn woord. Hij toont zich een ‘ongelovige gelovige’. Hij gaat voorbij aan alles wat de engel over de aangekondigde zoon zegt en vraagt een teken (1Ko 1:22) als bevestiging dat God zijn gebeden inderdaad heeft verhoord. Wat betekenen zijn gebeden dan? Heeft hij gebeden in het geloof dat God machtig is te doen wat hij heeft gevraagd? Vertrouwen wij God als wij bidden? Hoe is onze omgang met Hem en hoe kennen wij God?
Het is veelzeggend dat een man die al zo lang met God leeft en zo vaak in Zijn tegenwoordigheid is geweest, twijfelt aan een boodschap uit de hemel. Hij twijfelt eraan dat God machtig is om de loop van de natuur te veranderen waar dat nodig is. De Schriften, die Zacharia kent, getuigen daarvan in de voorbeelden van Sara, Rebekka en Hanna. Hoe is het met ons geloof in de Schrift?
Het antwoord van de engel klinkt bijna verontwaardigd. Weet Zacharia wel met wie hij te doen heeft? De engel is niet persoonlijk beledigd, maar de reactie van Zacharia is een belediging voor God. Daar wijst Gabriël op als hij verklaart dat hij voor God staat (tegenwoordige tijd), niet dat hij voor God stond (verleden tijd). Hij is zich bewust van Gods aanwezigheid en dat hij de woordvoerder van God is. Twijfelen aan zijn woorden is twijfelen aan wat God zegt. Hij heeft niets anders gezegd dan wat God hem heeft opgedragen. Daarom is de twijfel van Zacharia een bewijs van zijn ongeloof.
Wij vinden het ook niet prettig als iemand onze woorden niet gelooft, hoeveel te meer een engel die namens God spreekt en hoeveel nog zoveel te meer als God Zelf spreekt. Vaak lezen we de Schrift niet met voldoende intimiteit in het hart. We lezen de Schrift alsof we bekend willen raken met woorden en zinnen. Als ik door het lezen van de Schrift niet met mijn hart en geweten in de tegenwoordigheid van God kom, heb ik niet de les geleerd die de Schrift me wil leren. Zacharia bevindt zich met zijn hart en geweten niet in de tegenwoordigheid van God en daarom kan hij niet geloven dat wat wordt gezegd van God komt.
Zacharia krijgt het gevraagde teken, maar het is een teken van oordeel. Het teken dat hij krijgt, past bij zijn ongeloof, evenzeer als spreken past bij geloof (2Ko 4:13). De priesterdienst verstomt door ongeloof. Het is echter een tijdelijk oordeel. De woorden van God zullen vervuld worden op hun tijd, ondanks zijn ongeloof. De straf zal op de juiste tijd door barmhartigheid worden weggenomen.
Terwijl het gesprek in het tempelhuis plaatsvindt, staat het volk buiten te wachten op Zacharia. De mensen staan niet alleen letterlijk buiten het tempelhuis, ze staan ook buiten de mededelingen die in de tempel zijn gedaan. Ze zijn niet gewend dat een priester zolang in het tempelhuis blijft. Er moet iets gebeurd zijn.
Als de priester verschijnt, kan hij hun niet de gebruikelijke zegen meedelen. Tussen de massa op het tempelplein zullen meerdere getrouwen zijn geweest, mensen die allen de verlossing van Jeruzalem verwachten (Lk 2:38). De stomheid van Zacharia is ook een teken voor het volk, opdat allen daarover zullen nadenken. Zacharia maakt het gebaar dat ze kunnen gaan. Zelf blijft hij stom. Hij blijft zijn dienst de voorgeschreven tijd vervullen. Als de diensttijd van zijn afdeling voorbij is, gaat hij naar huis.
24 - 25 Elizabeth wordt zwanger
24 Na die dagen nu werd zijn vrouw Elizabeth zwanger; en zij verborg zich vijf maanden en zei: 25 Zo heeft [de] Heer mij gedaan in de dagen waarin Hij [naar mij] heeft omgezien, om mijn smaad onder [de] mensen weg te nemen.
De Heer vervult Zijn woord en Elizabeth wordt zwanger. Als ze merkt dat ze zwanger is, verbergt ze zich vijf maanden. Dat is niet omdat ze zich schaamt, maar omdat ze vijf maanden lang de Heer voor Zijn wondere handelen wil eren. Ze is zich bewust van Zijn omzien naar haar. Ze was immers onvruchtbaar. Ze heeft geleden onder de smaad die zij onder de mensen had door haar kinderloosheid. Nu heeft de Heer die van haar weggenomen. Daarvoor wil ze Hem eren.
26 - 30 Gabriël wordt naar Maria gezonden
26 In de zesde maand nu werd de engel Gabriël door God gezonden naar een stad in Galiléa, Nazareth genaamd, 27 naar een maagd die ondertrouwd was met een man genaamd Jozef, uit [het] huis van David; en de naam van de maagd was Maria. 28 En toen de engel bij haar was binnengekomen, zei hij: Gegroet, begenadigde, de Heer is met u, <u bent gezegend onder de vrouwen>. 29 Zij nu ontstelde over zijn woord en overlegde wat voor begroeting dit kon zijn. 30 En de engel zei tot haar: Wees niet bang, Maria, want u hebt genade bij God gevonden;
In de zesde maand van de zwangerschap van Elizabeth wordt Gabriël weer naar de aarde gezonden. God bepaalt van en voor alles de juiste tijd. De tijd is van Hem. Hij gaat nooit overhaast te werk. Er moet een ruimte van zes maanden zitten tussen de geboorte van de Heer Jezus en die van Zijn voorloper. Als de hemel opnieuw opengaat om een boodschapper naar de aarde te sturen, is het doel dit keer niet de tempel in Jeruzalem, maar Nazareth. Deze plaats zou de mens wel als laatste hebben gekozen voor de vervulling van Gods plan, een plaats waarvan de naam alleen al voldoende is om hen die er vandaan komen te veroordelen (Jh 1:46-47).
De engel moet met een boodschap, een bijzondere boodschap, naar een maagd. Dat hij naar een maagd wordt gezonden, staat op de voorgrond. Verderop wordt de naam van de maagd genoemd. Ze is niet iemand waar de mensen van de wereld de mond vol over hebben. Ze is voor de wereld een onbekende, maar God kent haar. Hij heeft haar uitgekozen om de moeder van Zijn Zoon te worden.
Daarvoor is het belangrijk dat zij maagd is en dat haar man uit het huis van David komt. Zo zal de profetie van Jesaja worden vervuld die heeft gesproken over een maagd die zwanger zal worden (Js 7:14). Tevens zullen alle profetieën worden vervuld die erover spreken dat Iemand uit het huis van David en wel de Zoon van David op de troon van de HEERE, Jahweh, in Jeruzalem zal regeren (1Kr 29:23; 2Sm 7:12-16; Ps 89:3-4).
Dat niemand Jozef en Maria kent, bewijst wel hoe vervallen het huis van David is. Jozef is geen prins, hij is slechts een eenvoudige timmerman. Hier vindt God de sfeer waarin Zijn beloften kunnen worden vervuld.
De engel bezoekt Maria thuis. Hij komt met zijn boodschap tot haar in haar privéleven en niet in de tempel, zoals bij Zacharia. Het laat zien hoe dicht God bij de mensen komt met Zijn mededelingen. De engel groet haar. Hij verzekert haar ervan dat de Heer, Jahweh, met haar is. Ook noemt hij haar gezegend onder de vrouwen. Het maakt Maria bijzonder onder alle vrouwen van de hele wereld dat zij door God is uitverkoren om de moeder van de Heer Jezus te worden.
Dat kan alleen het gevolg zijn van de genade van God. In zichzelf is zij niet meer dan alle andere vrouwen. Toch kiest God haar uit omdat zij iemand is die zich bewust is van de genade van God. De rooms-katholieke kerk heeft uit deze begroeting de afgodische gedachte geproduceerd dat Maria vol van genade zou zijn en als middelares zou kunnen optreden. Zij is in zichzelf echter een zondige vrouw die zelf ook haar Zoon als Heiland voor haar zonden nodig heeft. Om als zodanig de moeder van de Messias te worden is niets anders dan Gods genade.
We lezen niet dat ze schrikt van de verschijning van de engel, zoals Zacharia (vers 12), maar dat ze schrikt van zijn woorden. De begroeting van de engel brengt haar tot nadenken daarover. Ze kan dit niet bevatten, maar ze wijst het niet in ongeloof af. Dit tekent haar Godvruchtige gezindheid.
De engel stelt haar gerust. Hij verzekert haar van de genade die ze bij God heeft gevonden. Dat wil zeggen dat ze ernaar heeft gezocht, zoals eens Noach (Gn 6:8). De genade die haar wordt gegeven dat zij de moeder van de Messias mag worden, gaat veel verder dan de genade die ze als zondaar bij God heeft gevonden. Het zal haar wens zijn geweest de moeder van de Heer Jezus te worden, zoals dat de wens zal zijn geweest van elke Godvrezende maagd in Israël die tot het nageslacht van David behoorde (Dn 11:37a).
31 - 35 De geboorte Christus aangekondigd
31 en zie, u zult zwanger worden en een Zoon baren en u zult Hem de naam Jezus geven. 32 Deze zal groot zijn en Zoon van [de] Allerhoogste worden genoemd, en [de] Heer, God, zal Hem de troon van Zijn vader David geven, 33 en Hij zal over het huis van Jakob Koning zijn tot in eeuwigheid en aan Zijn koningschap zal geen einde zijn. 34 Maria echter zei tot de engel: Hoe zal dit zijn, daar ik geen gemeenschap heb met een man? 35 En de engel antwoordde en zei tot haar: [De] Heilige Geest zal over u komen en [de] kracht van [de] Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom ook zal dat Heilige Dat geboren zal worden, Gods Zoon worden genoemd.
Wat in vers 31 staat, maakt duidelijk dat de Heer Jezus waarachtig Mens is, want daarin wordt aangekondigd dat Hij geboren zal worden uit een vrouw (Gl 4:4). Hij is haar Zoon. De naam die zij Hem moet geven, toont aan dat Hij Jahweh is. Tegen Zacharia is gezegd dat Elizabeth zwanger zal worden en een zoon zal baren als de verhoring van hun gebed. Dat maakt duidelijk dat God getrouw is en Zijn goedheid bewijst aan Zijn volk dat op Hem wacht. Wat tegen Maria wordt gezegd, is een daad van vrijmachtige genade. Zij heeft genade bij God gevonden. Zij zal zwanger worden, ondanks het feit dat ze niet getrouwd is. Zij zal een Zoon baren door een vrijmachtige daad van God.
Evenals de engel tegen Zacharia heeft gezegd hoe hij zijn zoon moet noemen, zegt de engel tegen Maria hoe zij haar Zoon moet noemen. Zijn naam zal “Jezus” zijn, dat betekent ‘Jahweh is heil’ of ‘Jahweh is Heiland’, dat is Behouder of Redder. De naam ‘Jezus’ kwam vaker voor in Israël, maar Maria weet dat haar Zoon die Naam volkomen zal waarmaken.
De engel vertelt haar verder over deze wondere Zoon door Zijn Naam nader te verklaren. Hieruit blijkt dat Hij meer dan alleen waarachtig Mens is. Hij is in de eerste plaats werkelijk “groot”, zoals geen ander mens dat is. Hij is groot in Zichzelf. Dat is anders dan Johannes van wie gezegd is dat hij groot zal zijn “voor het aangezicht van <de> Heer” (vers 15). Geen enkel mens is met Hem te vergelijken. We zullen in dit evangelie zien dat Hij in alles wat Hij doet en zegt, volmaakt tot Gods eer leeft. Dat maakt een mens werkelijk groot.
In Zijn Persoon is Hij de “Zoon van [de] Allerhoogste”. Dat bepaalt ons erbij dat Zijn positie ook verheven is boven elke denkbare macht op aarde. In die positie zijn ook de gelovigen met Hem verbonden, want zij worden juist in dit evangelie ook “zonen van [de] Allerhoogste” genoemd (Lk 6:35). In die positie zal Hij ook eens zitten op de troon van Zijn vader David die God Hem zal geven. Dat zal Zijn eigen troon zijn. De Heer Jezus zit nu nog niet op Zijn troon, maar op de troon van Zijn Vader (Op 3:21).
Als Hij op Zijn eigen troon zit, zal Hij regeren over het huis van Jakob, dat is heel Israël, de twaalf stammen, en niet alleen het huis van Juda. Dat Lukas spreekt over “Jakob” en niet over ‘Israël’, doet denken aan de moeiten die God met dit volk heeft gehad. Jakob is de naam voor het volk in zijn zwakheid en vaak eigenwillige handelingen.
De Heer Jezus zal ook niet in zwakheid en tijdelijk regeren met de voorbijgaande macht van een vergankelijk leven, zoals dat voor iedere aardse heerser vóór Hem het geval is geweest. Hij zal Koning zijn “tot in eeuwigheid”. Hij heeft geen opvolger. Zijn koningschap, Zijn regering, zal geen einde kennen (Dn 7:14) en zal daarom ook nooit door een ander worden overgenomen.
Maria vraagt niet, zoals Zacharia, om een teken, maar om een verklaring. Haar vraag komt niet voort uit ongeloof, maar is naar de gedachten van God. Daarom krijgt ze ook antwoord. In het geval van Zacharia ging het alleen om de uitoefening van de buitengewone macht van God in de gewone, natuurlijke gang van zaken. Maria vraagt echter niet of het zal gebeuren, maar ze vraagt met heilig vertrouwen hoe het zal gebeuren, want het moet gebeuren buiten de gewone, natuurlijke gang van zaken om. Aan de vervulling zelf twijfelt ze niet. Hieruit blijkt overigens de vanzelfsprekendheid dat er voor het huwelijk geen geslachtsgemeenschap plaatsvindt. Hoe ze dan toch zwanger zal worden, kan ze niet bedenken.
In het antwoord dat zij ontvangt, horen we de openbaring van God aangaande het wonder van de ontvangenis van de Heer Jezus. We horen over de realiteit van de maagdelijke geboorte en het volkomen bovennatuurlijke karakter van het Mens worden van Christus. Hij zal niet worden verwekt door een man, maar door God. De Mens Christus Jezus zal het Nageslacht van de vrouw zijn (Gn 3:15), niet van een man. Maria zal zwanger worden door de werking van God de Heilige Geest Die als een schaduw over haar zal komen. Dit overschaduwen betekent dat de heerlijkheid van God over haar zal komen op een wijze die we later op de berg van de verheerlijking zien, wanneer een wolk Petrus, Johannes en Jakobus overschaduwt (Lk 9:34; vgl. Ex 40:35).
Daardoor is God de Vader van de Heer Jezus als Mens en wordt Hij ook als Mens Gods Zoon genoemd. Hij is niet verwekt door een zondig mens als ook Jozef is, maar door God. Vandaar dat Hij een lichaam heeft dat net zo begrensd en zwak is als dat van ieder ander mens, maar zonder een zondige natuur waardoor het onmogelijk is dat Hij zou kunnen zondigen. Hij is dan ook “dat Heilige”, Dat volkomen voor God afgezonderde, Dat geboren is. Hij neemt Zijn plaats in onder de mensen, maar tegelijk is Hij de totaal Andere. Hij is de Zondeloze, de Rechtvaardige.
36 - 38 Bemoediging voor Maria
36 En zie, Elizabeth, uw bloedverwante, is eveneens zwanger van een zoon in haar ouderdom; en dit is de zesde maand voor haar die onvruchtbaar heette, 37 want geen enkel ding zal vanwege God onmogelijk zijn. 38 Maria nu zei: Zie, de slavin van [de] Heer, moge met mij gebeuren naar uw woord. En de engel ging van haar weg.
Als een extra bemoediging vertelt de engel dat Elizabeth eveneens zwanger is van een zoon, terwijl ze al oud is en altijd onvruchtbaar is geweest. Dat Gabriël Maria meedeelt dat Elizabeth zwanger is, doet hij om Maria in haar geloof te versterken met het oog op wat hij tegen haar heeft gezegd. Voor Maria is dat een bewijs dat God aan het werk is. Hij is bezig grote dingen te bewerken. Zij mag daarvan horen en God gebruikt haar daar zelfs voor, evenals Elizabeth.
God gebruikt zwakke instrumenten om grote dingen te doen, zodat blijkt dat het Zijn werk is en niet dat van mensen. De engel spreekt ook over Elizabeth omdat de Zoon van Maria en de zoon van Elizabeth, hoe volkomen verschillend ze ook zijn, toch ook nauw aan elkaar verbonden zijn. De zoon van Elizabeth is de voorloper van de Zoon van Maria.
Dat Elizabeth zwanger is ondanks haar hoge leeftijd en de voortdurende onvruchtbaarheid, is een bewijs dat voor Hem geen enkel ding onmogelijk is. Hij is in staat om leven te geven waar het menselijkerwijs niet mogelijk is. Hij is de God Die bezig is een omkeer te brengen in het lot van Zijn volk op een wijze die het menselijk denken te boven gaat.
Maria gelooft en onderwerpt zich aan de Heer. De wonderbare tussenkomst van God brengt haar niet tot zelfverheffing, maar tot ootmoed. Ze noemt zichzelf “de slavin van [de] Heer”, dat is Jahweh. Altijd als er besef is van de genade die God verleent, is het gevolg de bereidheid volledig beschikbaar te zijn om te dienen. De grootheid van dit wonder brengt God zo dicht bij haar, dat ze zichzelf vergeet.
De engel heeft zijn boodschap gebracht en gaat weg.
39 - 45 Maria bij Elizabeth
39 Maria nu stond in die dagen op en reisde met haast naar het gebergte, naar een stad van Judéa; 40 en zij kwam in het huis van Zacharia en groette Elizabeth. 41 En het gebeurde toen Elizabeth de begroeting van Maria hoorde, dat het kindje opsprong in haar schoot; en Elizabeth werd vervuld met [de] Heilige Geest, 42 en zij riep uit met luid geroep en zei: Gezegend ben jij onder [de] vrouwen en gezegend is de vrucht van je schoot. 43 En waaraan dank ik dit dat de moeder van mijn Heer bij mij komt? 44 Want zie, toen het geluid van je begroeting in mijn oren klonk, sprong het kindje van vreugde op in mijn schoot. 45 En gelukkig zij die geloofd heeft; want de dingen die haar van [de] Heer uit zijn gezegd, zullen worden volbracht.
Maria is vol van alles wat zij heeft gehoord. Zij moet hierover spreken. Met wie kan ze dat beter doen dan met haar die ook zo door God is bezocht? De engel heeft haar verteld over Elizabeth. Dat wekt het verlangen naar haar toe te gaan. Ervaringen met de Heer, ontdekkingen uit Zijn Woord, vragen om gemeenschap, vragen erom gedeeld te worden met hen die dat kennen en zich daarover verheugen. Maria reist naar het gebergte. Dat stelt symbolisch voor dat gemeenschap over de dingen van de Heer met de hemel in verbinding staan, verheven van de aarde. Wat zich tussen Maria en Elizabeth afspeelt, is een prachtig voorbeeld van gemeenschap in de Heilige Geest.
Haar doel is haar ervaringen en wat ze heeft gehoord te delen met Elizabeth. Daarvoor moet ze naar het huis van Zacharia, want daar is Elizabeth. Dit echtpaar leefde niet gescheiden. Misschien is ze wel vaker bij Elizabeth geweest en heeft er een begroeting plaatsgevonden. De begroeting waarmee Maria Elizabeth dit keer begroet, is echter anders dan alle andere keren. Het is niet de begroeting die plaatsvindt als twee familieleden elkaar na langere tijd ontmoeten. De aanleiding is voor hen beiden een bezoek uit de hemel en Goddelijke mededelingen die aan hen beiden zijn gedaan. Er is dit keer dan ook geen behoefte voor het uitwisselen van allerlei beleefdheden. Er is direct gemeenschap.
Door Gods werk in beide vrouwen bestaat tussen hen een buitengewone innerlijke band. Johannes reageert in de schoot van Elizabeth op de begroeting van Maria, en Elizabeth wordt vervuld met de Heilige Geest. Dit is een tafereel van de innigste gemeenschap naar aanleiding van de dingen die God bezig is te doen met het oog op de komst van Zijn Zoon in de wereld. Als harten vol zijn van Zijn werk in Zijn Zoon, is dat het resultaat van het werk van de Geest, Die tegelijk alle ruimte krijgt om harten te vullen. Dan wordt er gemeenschap beleefd op de wijze waar God vreugde in vindt.
Elizabeth denkt niet aan het grote wonder van haar eigen zwangerschap en de bijzondere zoon die zij zal baren. Ze is vol van de genade die Maria ten deel is gevallen en van de vrucht van de schoot van Maria. Dit is werkelijk het resultaat van het vervuld zijn met de Heilige Geest. Dan wordt alle aandacht gericht op de Heer Jezus en wat Hij doet en gedaan heeft. Hij is het onderwerp van het gesprek. Dit is de ware gemeenschap van de heiligen.
Maria is gezegend door God omdat onder alle vrouwen het haar ten deel is gevallen de moeder van de Messias te worden. Ook de vrucht van haar schoot is gezegend, maar op een heel andere wijze. Die vrucht ontvangt geen zegen als een begenadigde, maar is het voorwerp van zegen en lofprijzing. Maria komt geen lofprijzing toe, de vrucht van haar schoot wel. De vrucht van haar schoot is Christus. Hij, van Wie Salomo zegt dat de hemel der hemelen Hem niet kan bevatten (1Kn 8:27), woont in de moederschoot van de maagd uit Nazareth.
Later zal Hij drie dagen en drie nachten in de schoot van de aarde zijn. Evenals Hij onbevlekt uit de moederschoot komt, komt Hij onbevlekt uit het graf. Hij is volkomen uniek onder de mensen. Hij is Mens én God in één Persoon. Hij is God geopenbaard in het vlees. Daarom is Hij het voorwerp van de lofprijzing van mensen.
Elizabeth is er ook van onder de indruk dat de moeder “van mijn Heer” bij haar komt. Ze aanvaardt in geloof dat het Kind dat Maria draagt haar persoonlijke Heer is. Het gaat niet om Maria, maar om haar Kind, hoewel er wel een nauwe verbinding tussen Maria en het Kind is. Dit persoonlijke “mijn Heer” (vgl. Jz 5:14; Ps 110:1) horen we door nog drie andere personen in het Nieuwe Testament zeggen. We horen het uit de mond van Maria Magdalena (Jh 20:13), Thomas (Jh 20:28) en Paulus (Fp 3:8). Het wordt gezegd door twee vrouwen en twee mannen.
Elizabeth vertelt hoe de woorden van begroeting die Maria sprak een reactie bij het kindje in haar schoot heeft veroorzaakt. Ze heeft zelfs gemerkt dat het kindje in haar schoot opsprong “van vreugde”. De begroeting veroorzaakte vreugde bij dit ongeboren kind. Dit is tegelijk een vernietigend oordeel over hen die een ongeboren kind menen te kunnen aborteren omdat het geen persoon zou zijn.
Ten slotte spreekt Elizabeth haar volle geloof uit in wat de Heer tot Maria heeft gezegd. Zij prijst Maria gelukkig, niet om wie Maria in zichzelf is, maar omdat Maria heeft geloofd. Dit geloof in wat God heeft gezegd, mag ook ons kenmerken. Wij hebben immers wat God tegen ons heeft gezegd in Zijn Woord. Als wij dat geloven, zullen ook wij gelukkig geprezen worden.
46 - 47 De lofzang van Maria
46 En Maria zei: Mijn ziel maakt de Heer groot, 47 en mijn geest verheugt zich over God, mijn Heiland,
Na de lofzang van Elizabeth komt die van Maria. Haar lofzang heeft veel overeenkomst met de lofzang van Hanna naar aanleiding van de geboorte van Samuel (1Sm 2:1-10). Na die van Maria vermeldt Lukas er nog vijf in de twee beginhoofdstukken, zodat we in totaal zeven lofzangen vinden. We horen nog over de lofzang van Zacharia (verzen 67-79), de lofprijzing van de engelen (Lk 2:14), de lofzang van de herders (Lk 2:20), van Simeon (Lk 2:29-32) en van Anna (Lk 2:38). Met uitzondering van de engelen zijn het allemaal uitingen van het persoonlijk geloof dat overweldigd is door de goedheid van de Heer. Als dat het geval is, kan een lofprijzing niet uitblijven.
Van Maria staat niet dat zij vervuld wordt met de Heilige Geest zoals we wel lezen van Elizabeth (vers 41). Dat betekent niet dat zij niet vervuld is met de Heilige Geest, maar dat haar uitingen nog meer dan die van Elizabeth haar persoonlijke geloofsbeleving weergeven van de dingen die haar zijn verteld. Ze spreekt over de gevoelens van haar ziel en haar geest.
Met haar ziel maakt ze de Heer groot. De Heer kan niet groter worden door onze lofprijzing, maar Hij kan wel groot worden voor onze ziel. Dit groot maken heeft niet te maken met iets kleins dat onder een microscoop wordt gelegd en dan groot gemaakt wordt. Het is hier veelmeer iets als bijvoorbeeld een enorm grote ster die zo ver weg is, dat hij klein lijkt. Door ernaar te kijken door een telescoop wordt de ster niet groter, maar wordt zijn grootheid dichterbij gehaald, er is beter te zien hoe groot de ster is. Zo kan onze ziel de Heer groot maken. We kunnen alles bezingen waarin Hij groot is, zoals Zijn genade en barmhartigheid. Zo brengen we iets van Zijn grootheid tot uitdrukking in onze wereld waarin Hij zo klein en onbetekenend lijkt.
Als we aan alle weldaden denken die Hij aan ons heeft gedaan, welt er uit onze ziel een lofzang op. Zijn goedertierenheid brengt onze ziel in beweging, gevoelens van dankbaarheid kunnen niet uitblijven. We maken Hem groot, terwijl we toch nog zover achterblijven bij Zijn werkelijke grootheid. Paulus verlangde ernaar dat Christus werd groot gemaakt in zijn lichaam (Fp 1:20). Daar gaat het om het zichtbaar maken van Wie Christus is door hem heen, dat anderen door zijn lichamelijke optreden Christus zullen zien, dat Hij dichter bij de mensen wordt gebracht. Hier gaat het om de uitingen van de ziel, de behoefte om God en anderen te vertellen Wie Hij voor mij persoonlijk is. Hoe weinig doen we dat omdat we zo weinig onder de indruk raken van al Gods goedheid en genade die Hij heeft bewezen in de gave van Zijn Zoon. Laat Maria een aansporing voor ons zijn meer de Heer groot te maken.
Niet alleen haar ziel is bij haar lofprijzing betrokken, ook haar geest. Een lofzang is niet slechts een emotionele uiting, maar er zijn geestelijke overwegingen. Haar uiting van vreugde ligt in het feit dat ze in God een Heiland heeft. Daarmee zegt ze dat, hoewel ze de moeder van de Heer Jezus is, ze Hem ook als Heiland nodig heeft.
In de uiting van haar gevoelens is zij ook een beeld van het gelovig overblijfsel dat op dezelfde wijze zal reageren wanneer Christus voor de tweede keer tot Zijn volk komt. Het karakter van de gedachten die het hart van Maria vervullen en de toepassing ervan, zijn helemaal Joods. Dat kan ook niet anders. Het is ermee als met zoveel psalmen en ook als met de lofzang van Hanna (1Sm 2:1-10). Tegelijk geven deze uitingen van dankbaarheid ons zo enorm veel voor onze eigen ziel, voor ons die door genade de geweldige waarheden van het christendom mogen kennen. Wij mogen God ook als Heiland kennen. Zo wordt Hij meerdere keren in het Nieuwe Testament genoemd (1Tm 2:3; Tt 1:3; 3:4).
Wij staan echter niet in verbinding met Hem als Jahweh, de HEERE, de God van het verbond met Israël, maar wij mogen die God als onze Vader kennen en door de Heilige Geest Hem “Abba, Vader” noemen (Rm 8:15; Gl 4:6). Dat is het gevolg van de komst van de Heer Jezus, in Wie God Zich als de drie-enige God heeft bekendgemaakt: als Vader, Zoon en Heilige Geest. Brengt dat onze ziel tot een voortdurende lofprijzing?
48 - 50 Aanleiding van de lofzang
48 omdat Hij de geringheid van Zijn slavin heeft aangezien. Want zie, van nu aan zullen alle geslachten mij gelukkig prijzen, 49 omdat de Machtige grote dingen aan mij heeft gedaan; en heilig is Zijn Naam, 50 en Zijn barmhartigheid is van geslacht tot geslacht voor hen die Hem vrezen.
Maria is zich bewust van haar eigen geringheid en dat juist daarom God haar heeft aangezien. Ze is diep onder de indruk van Zijn handelen tegenover haar persoonlijk. Als ze zegt dat alle geslachten haar gelukkig zullen prijzen, is dat niet om zichzelf te verheffen, maar heeft dat zijn aanleiding in wat God met haar heeft gedaan, wat Hij van haar heeft gemaakt. Zij is iemand door wie God wordt geëerd en niet het voorwerp van verering dat de rooms-katholieke kerk van haar heeft gemaakt.
Ze bezingt God als “de Machtige”. Het besef van onze eigen geringheid en het besef van wat God aan ons heeft gedaan, zullen maken dat wij Hem als ‘de Machtige’ bezingen. Alleen Hij heeft in Zijn almacht dit aan ons kunnen doen. Dat zal het overblijfsel van Israël ook zo ervaren als Hij het vanuit de verdrukking in de zegen van het vrederijk brengt.
Hij is echter niet alleen machtig, Hij is ook “heilig”. Al Zijn daden aan ons zijn gebaseerd op Zijn heiligheid. Nooit kan Hij enige zegen aan welk mens ook geven als deze niet aan Zijn heiligheid beantwoordt. Dat garandeert tegelijk de onveranderlijkheid en zekerheid van de zegen. Zijn Naam is heilig, Hij zegent waar Hij met de zonde heeft afgerekend. Dat heeft Hij gedaan in de Zoon Die Hij beloofd heeft te geven.
De zegen die Hij geeft, is behalve verbonden aan Zijn heilige Naam ook verbonden aan Zijn “barmhartigheid”. God ziet in Zijn barmhartigheid om naar ellendige mensen die het zonder Hem niet redden en zich dat ook bewust zijn. Wie Hem vrezen, onthoudt Hij Zijn barmhartigheid niet. Zolang er mensen op aarde zijn die in hun nood tot Hem roepen, zal Hij Zijn barmhartigheid tonen. Dit geldt voor het overblijfsel dat in nood is, dit geldt voor de zondaar die in nood is, dit geldt voor de gelovige die in nood is. Nooit houdt Hij op de Barmhartige te zijn.
51 - 53 De toekomst als vervuld bezongen
51 Hij heeft een krachtig werk gedaan door Zijn arm; Hij heeft hoogmoedigen in [de] overlegging van hun hart verstrooid; 52 Hij heeft machtigen van tronen gestoten en nederigen verhoogd; 53 hongerigen heeft Hij met goede dingen vervuld en rijken leeg weggezonden;
Wat Maria in deze verzen bezingt, wordt pas in het vrederijk werkelijkheid, maar het geloof ziet die toestand al vooruit. Maria bezingt het krachtige werk van Zijn arm. Hij gaat Zich met Zijn volk bemoeien om uitvoering te geven aan Zijn plannen. Wat Hij gaat doen, gaat dwars tegen de hoogmoed van de mens in. Hoogmoedigen menen dat zij de zaak onder controle hebben, maar als God aan het werk gaat, zal Hij die hoogmoed verstrooien. Er zal niets van overblijven. Dat geldt voor Zijn volk Israël dat in ongeloof zijn weg gaat en dat geldt voor de mensen van de wereld die menen dat zij alles naar hun hand kunnen zetten. In beide gevallen wordt de dwaasheid van de overleggingen van hun hart openbaar.
Ondanks alle intellectuele en financiële inspanningen wordt de chaos in de wereld op alle terreinen groter. Toch meent de mens in zijn hoogmoed dat hij de zaak onder controle kan krijgen. God zal echter op Zijn tijd in het wereldgebeuren ingrijpen, zoals Hij al zo vaak in het klein, in het verborgen, alleen zichtbaar voor het geloof, heeft gedaan.
Het geloof ziet dat door Hem de koningen regeren (Sp 8:15-16; Rm 13:1). Hij stelt ze aan en Hij zet ze af (Hs 13:11). Hij heeft machtige mensen als de farao en Nebukadnezar van de troon gestoten en een herdersjongen als David verhoogd. Zo zal Hij de troon van de satan omverwerpen en Zijn Knecht Jezus voor aller oog verhogen. Dit is de taal van het geloof, terwijl de wereld denkt dat ze zelf kan uitmaken wie over haar regeert.
Het geeft de gelovige rust als hij eraan denkt dat ook de machthebbers geen macht zouden hebben als God hun die niet had gegeven. De Heer Jezus getuigt daarvan (Jh 19:11). Die gedachte zal het overblijfsel steunen als de antichrist aan de macht komt en hij de getrouwen heftig vervolgt. Dat mogen alle gelovigen weten die zuchten onder een Godvijandige overheid.
Niet alleen de machthebbers staan onder Zijn gezag, ook de omstandigheden waarin de gelovigen zich bevinden staan daaronder. Aan alle sociale ellende die het gevolg is van vervolging, zal Hij een einde maken. Hij zal de rollen omkeren. Zij die gebrek leden, zullen verzadigd worden en zij die zich ten koste van anderen verrijkten, zullen alles kwijtraken.
54 - 55 God maakt Zijn beloften waar
54 Hij heeft Zich Zijn knecht Israël aangetrokken om te gedenken aan [de] barmhartigheid 55 (zoals Hij heeft gesproken tot onze vaderen) jegens Abraham en zijn nageslacht tot in eeuwigheid.
Wat God op het punt staat te gaan doen, is het bewijs dat Hij Zijn knecht Israël niet is vergeten. Het leek er wel op, want het volk was al zo lang in ellende. Maar Hij is begaan met Zijn volk. Altijd is Hij vol barmhartigheid ervoor geweest, maar nu is de tijd aangebroken, de volheid van de tijd, om Zich Zijn barmhartigheid te gedenken, om er uiting aan te geven. Het geloof blijft daarnaar uitzien.
Maria, het geloof, het gelovig overblijfsel, weet dat de basis van Gods handelen Zijn Woord is. Wat Hij heeft beloofd, zal Hij doen. Zijn beloofde zegen zal komen. Zelfs als blijkt dat de komst van Zijn Zoon om die zegen te brengen de maat van de slechtheid van het volk vol maakt, blijven de beloften staan. Hij zal ze vervullen.
56 Maria keert terug naar huis
56 – Maria nu bleef ongeveer drie maanden bij haar en keerde terug naar haar huis.
Tegen de tijd dat Johannes geboren zal worden, gaat Maria terug naar huis. Ze is drie maanden bij Elizabeth geweest. Dat zijn maanden van gemeenschap geweest, van een delen van de goede dingen die God gaat geven. Wat een genade dat God zulke perioden geeft in het leven van Zijn kinderen op aarde.
57 - 66 De geboorte van Johannes de doper
57 De tijd van Elizabeth nu werd vervuld dat zij zou baren, en zij baarde een zoon. 58 En haar buren en bloedverwanten hoorden dat [de] Heer Zijn barmhartigheid aan haar had groot gemaakt en zij waren met haar verblijd. 59 En het gebeurde op de achtste dag dat zij kwamen om het kindje te besnijden; en zij noemden het naar de naam van zijn vader Zacharia. 60 En zijn moeder antwoordde en zei: Nee, maar het zal Johannes heten. 61 En zij zeiden tot haar: Er is niemand in uw familie die deze naam draagt. 62 Zij nu wenkten zijn vader, hoe hij wilde dat het zou heten. 63 En hij vroeg om een schrijftafeltje en schreef aldus: Johannes is zijn naam. En zij verwonderden zich allen. 64 Onmiddellijk echter werd zijn mond geopend en zijn tong [losgemaakt] en hij sprak, terwijl hij God zegende. 65 En er kwam vrees over allen die rondom hen woonden en in het hele gebergte van Judéa werden al deze dingen druk besproken. 66 En allen die het hoorden, namen het ter harte en zeiden: Wat zal dit kind toch zijn? Immers, de hand van [de] Heer was met hem.
Het wonder van de zwangerschap van Elizabeth geschiedt op natuurlijke wijze. Op natuurlijke wijze ontwikkelt zich ook het leven van Johannes in de buik van zijn moeder. Als ze de tijd van haar zwangerschap heeft vervuld, baart zij haar kind. Het was bekend dat het een zoon zou zijn. Haar blijdschap over de geboorte van deze zoon is groot. In die blijdschap delen haar buren en familieleden. Allen erkennen dat de geboorte van deze zoon te danken is aan de barmhartigheid van de Heer.
Ze zien het niet als zo maar een daad van barmhartigheid, maar als een daad die op bijzondere wijze de barmhartigheid van de Heer, dat is Jahweh, naar voren brengt. De Heer heeft Zijn barmhartigheid door de geboorte van Johannes op grootse wijze aan Elizabeth bewezen. Deze grote barmhartigheid is de oorzaak van de blijdschap. Zijn barmhartigheid komt in dit gedeelte steeds weer terug (verzen 50,54,58,72). Zijn grote barmhartigheid zou ons altijd tot grote blijdschap moeten brengen, of die nu aan onszelf of aan anderen wordt betoond.
Johannes wordt naar de wet op de achtste dag besneden (Gn 17:12; Lv 12:3). Bij die gelegenheid geven zij, die hem besnijden, hem ook zijn naam. Zij noemen hem Zacharia. Zo heet zijn vader en daarom moet hij ook zo heten. Maar zij kennen de bijzondere roeping van deze zoon niet. Als we niet door God zijn onderwezen, gaan we te werk naar onze gewoonten. Elizabeth is door God onderwezen en geeft haar zoon de naam die hun door de engel is gezegd. Als ze de naam “Johannes” uitspreekt, spreekt ze daarmee over de genade van God, want Johannes betekent ‘Jahweh is genadig’.
De anderen zijn niet overtuigd. Zij horen over de genade van God, maar het dringt niet door. Ze erkennen niet dat die naam meer is dan een naam om gewoonten in stand te houden. Door vast te houden aan hun gewoonten ontgaat hun de bijzondere betekenis van zijn naam. Dan halen zij zijn vader erbij. Hij moet zeggen hoe zijn zoon zal heten. Zacharia kan nog steeds niet spreken. Daarom vraagt hij om een schrijftafeltje. Daarop schrijft hij de naam van zijn zoon. Dat is Johannes en niet zijn naam, Zacharia. Dit bewijst zijn geloof.
Hij weet dat het zijn enige zoon zal zijn en toch geeft hij hem niet zijn eigen naam. Hij doet hiermee afstand van zijn recht op zijn kind en erkent het recht van God op hem. Door een naam te geven die geen relatie tot hemzelf of zijn familie heeft, erkent Zacharia dat God de bron van dit kind is en dat hij zelf geen recht op hem heeft. Hij wijdt hem aan God.
De anderen verwonderen zich allen. Ze delen niet in het geloof van de betekenis van die naam. Wel erkennen ze dat er iets bijzonders aan de hand is. Zo kunnen velen onder de indruk zijn van een bepaald handelen van God, zonder zich voor die God te buigen en te erkennen dat Hij aan het werk is.
Het moment dat Zacharia in gehoorzaamheid en geloof de naam ‘Johannes’ opschrijft, is het moment van het einde van de tucht van zijn stomheid. Ongeloof heeft hem stom gemaakt, geloof opent zijn mond. Hij erkent de genade van God. Zodra hij zijn mond weer kan opendoen en zijn tong kan gebruiken, is het eerste wat hij doet: God loven. Dat zal het overblijfsel ook doen als de tucht van God in de grote verdrukking voorbij is en zij de genade van God erkennen.
Allen die van deze dingen horen, worden bevreesd. Zij merken dingen op die boven hun verstand gaan, die ze niet kunnen verklaren, maar ook niet kunnen loochenen. Als een mens met zulke dingen te maken krijgt en hij kan door het ontbreken van geloof hier niet de hand van de Heer in zien, overvalt vrees hem. Het is geen angst, maar ontzag. Het levert in elk geval veel stof tot gesprek.
De gebeurtenissen rondom de geboorte van Johannes maken diepe indruk. Allen voelen aan dat dit kind iets bijzonders is. Ze bespeuren dat de hand van de Heer met deze jongen is. Johannes is iemand van wie je merkt dat de Heer bij hem is. Kennen de mensen ons ook zo?
67 - 73 God gedenkt aan Zijn verbond
67 En zijn vader Zacharia werd vervuld met [de] Heilige Geest en profeteerde aldus: 68 Gezegend zij [de] Heer, de God van Israël, want Hij heeft Zijn volk bezocht en er verlossing voor bewerkt, 69 en heeft een hoorn van behoudenis voor ons opgericht in [het] huis van Zijn knecht David 70 (zoals Hij heeft gesproken door [de] mond van Zijn heilige profeten die van oudsher zijn geweest), 71 behoudenis van onze vijanden en uit [de] hand van allen die ons haten; 72 om barmhartigheid te doen aan onze vaderen en te gedenken aan Zijn heilig verbond, 73 aan [de] eed die Hij onze vader Abraham heeft gezworen;
Na zijn vrouw Elizabeth (vers 41) wordt nu Zacharia vervuld met de Heilige Geest door Wie hij gaat profeteren. Het zal ook niet moeilijk zijn geweest voor de Heilige Geest om Zacharia tot spreken te brengen. Zacharia heeft ruim negen maanden kunnen nadenken.
De geboorte van zijn zoon is de aanleiding voor zijn profetie, maar de inhoud ervan is niet zijn zoon. Hoewel hij ook enkele woorden aan hem wijdt, is de inhoud van zijn profetie de nog ongeboren Christus van God. Dat is altijd de vrucht van het werk van de Heilige Geest, Die altijd Christus verheerlijkt.
Zacharia looft Jahweh, de God van Israël omdat Hij het voor Zijn volk heeft opgenomen. Hij spreekt over de komst van Christus alsof die al heeft plaatsgevonden. Dit is een algemeen kenmerk van profetie: zij spreekt over gebeurtenissen als al vervuld, terwijl ze geschiedkundig nog in de toekomst liggen. Alle gebeurtenissen die hij in het eerste deel van zijn lofzang noemt (verzen 68-75), zullen in volle zin pas worden vervuld bij de tweede komst van Christus.
Hij spreekt erover dat God Zijn volk heeft bezocht. God heeft Zijn volk immers moeten verlaten vanwege hun ontrouw (Ez 10:18-19; 11:23), maar Hij keert er nu weer naar terug in de Persoon van Zijn Zoon. Hij spreekt er ook over dat God verlossing voor Zijn volk bewerkt. Dat zal in de eerste plaats de verlossing van hun zonden zijn door Zijn werk op het kruis bij Zijn eerste komst. Het zal vervolgens ook verlossing van hun vijanden zijn door hen te verslaan bij Zijn tweede komst.
Zijn overwinnend optreden houdt verband met het opnieuw oprichten van het vervallen huis van David. De “hoorn” spreekt van kracht. De kracht van de behoudenis die Hij zal laten zien, is het gevolg van Zijn verbond met “[het] huis van Zijn knecht David”. Al Zijn handelingen die tot gevolg hebben dat Hij Zijn volk zal verlossen en zal zegenen, zijn een vervulling van alles wat Hij lang tevoren heeft gezegd door de mond van Zijn heilige profeten.
In zijn profetie ziet Zacharia vooruit naar gebeurtenissen die Gods volk de behoudenis zullen brengen door hen te bevrijden van hun vijanden en allen die hen haten. Gods volk heeft zo enorm veel vijanden en mensen die het haten. De verdrukking en vervolging zijn geweldig groot en het verlangen naar bevrijding evenzo. Christus zal hen bevrijden door hun vijanden te oordelen. Daar ziet de Godvrezende Jood naar uit. Wij hebben ook vijanden. Wij zien er echter niet naar uit dat Christus ons van hen zal bevrijden door hen om te brengen, maar door ons tot Zich te nemen. Zacharia erkent dat de behoudenis uit de macht van hun vijanden een daad van barmhartigheid is.
Dit handelen van God is het gevolg van Zijn “gedenken aan Zijn heilig verbond”. Hij heeft Zich door een verbond verplicht Zijn volk te zegenen. In dit gedenken aan Zijn heilig verbond wordt de betekenis van de naam ‘Zacharia’ waargemaakt. ‘Zacharia’ betekent immers ‘Jahweh heeft Zich herinnerd’. De Heilige Geest inspireert hem te vertrouwen op de onvoorwaardelijke belofte aan Abraham, zoals ook Maria dat heeft gedaan (vers 55). In het zweren van God wordt de betekenis van de naam ‘Elizabeth’ waargemaakt. ‘Elizabeth’ betekent immers ‘God heeft gezworen’. Dat God heeft gezworen, is de extra garantie die Hij geeft dat Hij Zijn beloften waarmaakt (Hb 6:13-18).
74 - 75 Gods doel met de verlossing
74 om ons te geven dat wij, gered uit [de] hand van <onze> vijanden, onbevreesd Hem zouden dienen, 75 in heiligheid en gerechtigheid voor Zijn aangezicht al onze dagen.
God heeft een doel met de redding van Zijn volk uit de hand van hun vijanden. Hij wil dat Zijn volk, en wij, Hem onbevreesd dienen. God geeft dit, Hij is een Gever. Als Hij ons uit de macht van onze vijanden heeft gered, wil dat zeggen dat we geen angst meer voor hen hoeven te hebben. Ook voor Hem hoeven we geen angst te hebben. Hem onbevreesd dienen houdt verband met liefde (1Jh 4:18). Vrees en liefde verdragen elkaar niet, ze sluiten elkaar uit. Wie bang is voor God, geeft er blijk van Zijn liefde niet werkelijk te kennen.
Als Zijn volk door Hem bevrijd is, zodat het Hem onbevreesd mag dienen, plaatst Hij het voor Zijn aangezicht. Om daar te kunnen zijn zorgt Hij ervoor dat het volk beantwoordt aan Zijn heiligheid en gerechtigheid. En dat niet voor een klein poosje, maar al hun dagen. De liefde van God gaat veel verder dan alleen dat ze Hem onbevreesd mogen dienen, hoe groot dat ook al is. Ze mogen voor Zijn aangezicht zijn, dat is in Zijn directe tegenwoordigheid. Dat is de zegen van het vrederijk.
Voor ons, christenen, gaan deze begrippen nog veel verder. Wij mogen weten dat wij nu al in de wereld zijn “zoals Hij is” (1Jh 4:17). Dat wil zeggen dat de gelovigen dezelfde plaats hebben als Christus. Als ik gerechtigheid bezit, heb ik dat in Hem; als ik heiligheid bezit, heb ik dat in Hem; als ik leven heb, heb ik dat in Hem; zo is het met de heerlijkheid, de erfenis, de liefde. God zegent ons niet alleen door Christus, maar ook met Hem en dat niet met betrekking tot de aarde tijdens het vrederijk, maar nu al geestelijk en binnenkort in de hemel en tot in eeuwigheid.
In geestelijk opzicht hebben we “de nieuwe mens” aangedaan, “die overeenkomstig God geschapen is in ware gerechtigheid en heiligheid” (Ef 4:24). “Heiligheid” wil zeggen afgezonderd tot God, terwijl we door het kwaad omgeven zijn. “Gerechtigheid” houdt in dat we ieder geven wat hem toekomt, zowel ten opzichte van God als tegenover de mensen.
76 - 79 Profetie over Johannes
76 En jij, kind, zult een profeet van [de] Allerhoogste worden genoemd, want jij zult voor het aangezicht van [de] Heer heengaan om Zijn wegen te bereiden, 77 om Zijn volk kennis van [de] behoudenis te geven in [de] vergeving van hun zonden, 78 door [de] innerlijke barmhartigheid van onze God, waarmee [de] Opgang uit [de] hoogte ons zal bezoeken, 79 om te schijnen voor hen die in duisternis en schaduw van [de] dood zitten, om onze voeten te richten op [de] weg van [de] vrede.
In deze verzen richt Zacharia zich tot het kind Johannes. Terwijl de oude man de jongen in zijn armen houdt en hem in het gezicht kijkt, spreekt hij deze woorden tot hem. Het zijn de eerste woorden die we van Zacharia tot hem in de Schrift hebben. Hij spreekt tot Johannes over het grote voorrecht om een profeet van de Allerhoogste te mogen zijn. Johannes mag de wegen bereiden van de Heer Die geboren zal worden (Js 40:3). Deze allerhoogste Heer, dat is de HEERE, Jahweh, is de Heer Jezus. De Allerhoogste is de Naam van God in het vrederijk, waar Hij boven alles is en alles aan Hem onderworpen is.
Zacharia zegt tegen zijn zoon hoe hij de wegbereider van de Messias zal zijn. Hij zal dat zijn door de weg te gaan bereiden in de harten van mensen. Hij weet dat de enige manier om “Zijn volk”, dat is het volk van de Allerhoogste, te helpen, zal zijn door hun te leren hoe ze vergeving van hun zonden kunnen ontvangen en daardoor deel kunnen krijgen aan de behoudenis die God aanbiedt. Daarvoor zal hij de doop van bekering prediken. Zijn prediking is gebaseerd op “[de] innerlijke barmhartigheid” van God – dat is de ‘barmhartigheid van Gods ingewanden’, zoals er letterlijk staat – die in de komst van Christus zo heel tastbaar wordt.
“[De] Opgang uit [de] hoogte” is een bijzondere omschrijving voor Christus. Zijn komst is werkelijk het morgenlicht van een nieuwe dag. Elke aardse zonsopgang gebeurt voor het menselijk oog van beneden naar boven, maar de opgang van Christus is van boven naar beneden. Zacharia beschrijft de komst van de Opgang als het schijnen van het licht in de duisternis en de schaduw van de dood (Js 9:1). Het volk is in de duisternis, zonder licht, en het enige uitzicht dat het heeft, is de dood. Dat is de ellende waarin het volk verkeert. De komst van de Heer Jezus biedt in die toestand licht en uitzicht.
Waar licht komt, wordt een weg duidelijk. Die weg is de weg van de vrede, van vrede met God en met elkaar. Eerst kenden zij de weg van de vrede niet (Rm 3:17). Door Christus en door het bloed van het kruis kunnen ze vrede met God krijgen en vervolgens hun voeten zetten op de weg van de vrede. Het is de weg van het leven, waar de schaduw van de dood is geweken. Op die weg kunnen hun voeten ‘gericht’ worden, dat wil zeggen dat God de richting van hun leven bepaalt.
Ieder die vrede met God heeft, kan die weg gaan, terwijl de voeten geschoeid zijn met de toerusting van het evangelie van de vrede (Ef 6:15). Deze vrede is hemels, het is de vrede van God (Fp 4:7). Als wij deze vrede bezitten, zal in onze wandel zichtbaar zijn dat wij vanuit die vrede leven. Dan brengen we alles wat in ons hart is bij God. We rusten dan in elke omstandigheid waarin Hij ons brengt. De Heer Jezus is hierin ons voorbeeld (Mt 11:25-30).
De vrede van God wordt gekenmerkt door de rust van God op Zijn troon, onaangedaan door alle gewoel op aarde. De duivel zal alles doen om te proberen onze vrede weg te nemen. Net als bij Job zal hij daarvoor allerlei (onaangename) omstandigheden gebruiken. In de hemel is niets waardoor we onrustig worden en onze vrede verliezen. Het getuigenis van de hemelse werkelijkheid zal op aarde vooral gezien worden in de vrede die wij te midden van alle gewoel uitstralen.
80 Voorbereidingsjaren van Johannes
80 Het kind nu groeide op en werd gesterkt in [de] geest, en was in de woestijnen tot [de] dag van zijn optreden tegenover Israël.
In dit vers hebben we de samenvatting van het leven van Johannes tot het begin van zijn dienst. God houdt Zich met hem bezig in de stilte van de woestijn om hem voor te bereiden op zijn ernstige boeteprediking die hij in komende dagen zal moeten houden. Het is een geestelijke voorbereiding voor een optreden tegenover een volk dat ver van God is afgeweken.
Hij krijgt niet de opdracht om een politieke partij te vormen en zo Gods gedachten onder Gods volk bekend te maken. God onderwijst hem niet in allerlei vechtmethoden om vervolgens een leger te vormen om daarmee de vijand te verjagen. De echte vijand zit in het hart. Daarom moet het hart worden bereikt. Daarvoor moet Johannes leren alleen op God te vertrouwen.