1 - 8 De vrouwen bij het lege graf
1 Op de eerste [dag] van de week echter, toen het nog zeer vroeg was, kwamen zij bij het graf met de specerijen die zij hadden bereid. 2 Zij vonden echter de steen van het graf afgewenteld. 3 En toen zij er ingegaan waren, vonden zij het lichaam van de Heer Jezus niet. 4 En het gebeurde, toen zij daarover in verlegenheid waren, dat zie, twee mannen bij hen stonden in lichtende kleren. 5 Toen zij erg bang werden en hun gezicht ter aarde bogen, zeiden zij tot hen: Waarom zoekt u de Levende bij de doden? 6 Hij is hier niet, maar Hij is opgewekt. Herinnert u hoe Hij tot u heeft gesproken toen Hij nog in Galiléa was, 7 en zei dat de Zoon des mensen moest worden overgeleverd in handen van zondige mensen en gekruisigd worden en op de derde dag opstaan. 8 En zij herinnerden zich Zijn woorden.
De sabbat is voorbij en een hele week is voorbij. In die week hebben zich gebeurtenissen voltrokken waardoor de wereldgeschiedenis en de eeuwigheid naar Gods plan tot hun vervulling zullen worden gebracht. Het oude is voorbij, het nieuwe is gekomen. Symbool daarvan is “de eerste [dag] van de week” die de dag van de opstanding van de Heer Jezus is. Met Zijn opstanding breekt een totaal nieuw bestel van dingen aan.
De vrouwen hebben daar nog geen weet van. Ze zitten nog vast aan het oude bestel van dingen. Hun liefde voor Christus brengt hen al heel vroeg op die dag naar het graf. Ze willen de Heiland hun laatste eerbewijzen bezorgen door met de specerijen die ze hebben bereid Zijn lichaam te zalven. Ondanks hun liefde, die zeer te prijzen is, zijn ze onkundig over de opstanding die toch ook door Hem is voorzegd.
Als ze bij het graf komen, vinden ze de steen afgewenteld. Het graf is open! Er gaat in dit hoofdstuk als gevolg daarvan nog veel meer open: de Schriften worden geopend (vers 27), ogen worden geopend (vers 31), het verstand wordt geopend (vers 45) en de hemel wordt geopend (vers 51). De steen is niet afgewenteld om de Heer Jezus naar buiten te kunnen laten gaan. Hij is al opgestaan, voordat de steen door de engelen wordt afgewenteld. Hij kan ook ondanks gesloten deuren zo ergens binnengaan (Jh 20:19). De steen is afgewenteld om de vrouwen en ons naar binnen te laten gaan om in het graf te kunnen kijken.
De vrouwen kunnen zo het graf ingaan. Dat doen ze ook. Daar ontdekken ze dat het lichaam er niet is. Het graf is leeg. Dit is het eerste bewijs van de overwinning van Gods genade. Nu kunnen genade en ontferming naar de mens uitgaan. Opmerkelijk is dat de Heilige Geest de eerste keer dat de Naam van de Heer Jezus na Zijn opstanding wordt genoemd, spreekt van “de Heer Jezus”. Het is de kenmerkende Naam waarmee christenen over hun Heer spreken. De vrouwen begrijpen er niets van dat het graf leeg is en zijn erover in verlegenheid. Ze hebben toch zelf gezien dat Zijn lichaam daarin werd gelegd (Lk 23:55).
Dan staan er plotseling twee mannen bij hen in lichtende kleren. Het licht van de dag en het licht van hun kleren horen bij elkaar. De opstanding van Christus is een stralende gebeurtenis, maar veroorzaakt bangheid bij de vrouwen. Bij het zien van deze mannen, engelen, buigen ze met hun gezicht naar de aarde. Dan spreken de engelen de prachtige, veelzeggende woorden die ervan getuigen dat Hij niet bij de doden moet worden gezocht. Hij is “de Levende”. Het oude heeft afgedaan, er is een nieuwe periode aangebroken.
Het is ondenkbaar iets van de Levende te vinden bij de doden. Wat met het leven verbonden is, is van een totaal andere orde dan wat met de dood verbonden is. Het eerste getuigenis van de opstanding van Christus komt uit de mond van een engel. Omdat Hij is opgewekt, is Hij niet meer in het graf. God heeft Zijn werk volkomen aanvaard en heeft er Zijn vreugde in gevonden Hem uit de doden op te wekken. God kon, met eerbied gezegd, ook niet anders. Zijn Zoon heeft het Hem opgedragen werk volmaakt volbracht, dus is Zijn opwekking een daad van Gods gerechtigheid. Dit alles zegt de engel niet, maar wij weten dit uit het vervolg van het Nieuwe Testament en vooral uit de brieven van Paulus.
De engelen herinneren de vrouwen ook aan wat de Heer Zelf heeft gezegd. Ze hadden beter kunnen weten. De engelen halen tevens de woorden aan die Hij tot hen heeft gesproken toen Hij nog in Galiléa was. Dan breekt het licht in hun gedachten door.
De herinnering aan Zijn woorden geeft hun de overtuiging en vrijmoedigheid en kracht om daarvan te getuigen aan anderen. Er wordt niet over wonderen gesproken. Lukas legt steeds alle nadruk op de woorden van de Heer. Wij als christenen hebben ook niets anders dan het Woord van God. We worden opgeroepen daarin te geloven.
9 - 12 Reactie van de discipelen
9 En teruggekeerd van het graf berichtten zij dit alles aan de elf en aan al de overigen. 10 Dit waren nu Maria Magdalena, Johanna en Maria, de [moeder] van Jakobus; en de overige [vrouwen] zeiden dit met hen tot de apostelen. 11 En deze woorden schenen hun als kletspraat en zij geloofden hen niet. 12 Petrus echter stond op en liep snel naar het graf; en hij bukte zich voorover en zag de doeken alleen liggen; en hij ging weg, bij zichzelf verwonderd over wat er was gebeurd.
De vrouwen keren het graf de rug toe en gaan naar de elf discipelen en allen die bij hen zijn om hun te vertellen wat ze hebben meegemaakt. De drie vrouwen die bij het graf zijn geweest, worden bij name genoemd. Zij hebben het lege graf gezien en samen leggen ze getuigenis van de gebeurtenissen af voor de apostelen. Maar de apostelen zijn niet te overtuigen. Integendeel, ze noemen wat de vrouwen zeggen “kletspraat”, onzin, nonsens, en ze geloven hen niet. De discipelen zijn gelovigen, maar ze staan niet open voor het Woord. Wat ze horen, past niet in hun denken.
Hoewel ze niet geloven wat de vrouwen zeggen, wil een van de apostelen, Petrus, toch wel een kijkje gaan nemen in het graf. Hij loopt er snel heen. Als hij zich voorover in het graf bukt, ziet hij de doeken alleen liggen. Wat hij in het graf ziet, spreekt van rust en orde. Daar blijft het bij. Verder dan verwondering over wat er is gebeurd, komt het bij Petrus nog niet. Hij keert terug in zijn eigen omstandigheden, zonder dat het Woord en wat hij heeft gezien enig effect hebben. Zo kan het Woord in een samenkomst ook langs ons afglijden zonder dat het ons iets doet.
13 - 14 Onderweg van Jeruzalem naar Emmaüs
13 En zie, twee van hen waren op diezelfde dag op reis naar een dorp dat zestig stadiën van Jeruzalem verwijderd was, genaamd Emmaüs, 14 en zij praatten met elkaar over dat alles wat er was voorgevallen.
Wat nodig is om wel tot de overtuiging te komen van de waarheid van Gods Woord, is dat de Heer Zelf onze harten aanraakt. Dat zien we in de volgende geschiedenis die we alleen in dit door Lukas geschreven evangelie vinden. “Op diezelfde dag”, dat is de dag van de opstanding van de Heer Jezus, zijn twee van Zijn discipelen op reis van Jeruzalem naar Emmaüs. Voor hen heeft Jeruzalem niets meer te bieden. Alles is voorbij. Ze verlaten ook de gemeenschap van de gelovigen. Voor hen hoeft het niet meer. Net als Petrus gaan zij weg, naar huis.
Hun gedachten zijn nog vol van alles wat er is voorgevallen. Het heeft allemaal diepe indruk gemaakt. Het is mooi om als volgelingen van de Heer de dingen met elkaar te delen die we hebben beleefd. Nog mooier is het als daarbij de Schrift en niet slechts de gevoelens de basis vormen.
15 - 18 De Heer Jezus voegt Zich bij hen
15 En het gebeurde, terwijl zij praatten en van gedachten wisselden, dat Jezus Zelf naderde en met hen meeging; 16 hun ogen werden echter ervan weerhouden Hem te herkennen. 17 Hij nu zei tot hen: Wat zijn dit voor woorden die u al wandelend met elkaar uitwisselt? En zij bleven met droevig gezicht staan. 18 Een nu, genaamd Kléopas, antwoordde en zei tot Hem: Bent U alleen een vreemdeling in Jeruzalem dat U de dingen niet weet die daar deze dagen zijn gebeurd?
Omdat hun harten met de goede dingen bezig zijn, gebeurt het allermooiste: de Heer Jezus komt bij hen en loopt met hen mee. Hij heeft een opstandingslichaam dat van een heel andere aard is dan het lichaam van Zijn vernedering. Toch is Hij dezelfde Persoon. Ook bij ons kan het zijn dat we bezig zijn met de dingen van de Heer, maar dat we in ons denken niet op de goede weg zijn. Dan wil Hij bij ons komen om ons denken weer op de goede weg te brengen. Hij zorgt er in dit geval voor dat de twee discipelen Hem niet herkennen. Dat is nodig, opdat ze hun hele hart voor Hem zullen uitstorten. Hij nodigt hen uit om te zeggen wat hen bezighoudt.
De discipelen blijven verbluft en met droevig gezicht staan. Hoe kan iemand zo onwetend zijn over dingen die voor hen zo veelbetekenend zijn! Ze zijn zo diep betrokken bij de gebeurtenissen, dat ze zich niet kunnen voorstellen dat er iemand is die hier niets van weet. Ze wisselen niet op een neutrale manier de laatste nieuwtjes uit. Ze zijn intens verdrietig vanwege wat er is gebeurd. Het heeft hen geraakt en het houdt hen bezig.
Een van de twee, van wie Lukas de naam geeft, terwijl hij de naam van de andere verborgen houdt, begrijpt niet waarom deze Vreemdeling naar de gebeurtenissen vraagt. Is Hij dan helemaal niet op de hoogte van alles wat er deze afgelopen dagen in Jeruzalem is gebeurd? Dat kan toch niet waar zijn? Iedereen weet ervan en spreekt erover.
19 - 24 Het verslag van de gebeurtenissen
19 En Hij zei tot hen: Wat dan? Zij nu zeiden tot Hem: De dingen betreffende Jezus de Nazaréner, Die een Profeet was, krachtig in werk en woord voor God en al het volk, 20 hoe onze overpriesters en oversten Hem hebben overgeleverd tot [het] doodvonnis en Hem hebben gekruisigd. 21 Wij echter hoopten dat Hij Degene was Die Israël zou verlossen; maar al met al is het nu al de derde dag sinds dit is gebeurd. 22 Maar ook hebben enige vrouwen uit ons midden ons buiten onszelf gebracht: zij waren vroeg bij het graf geweest, 23 en toen zij Zijn lichaam niet vonden, kwamen zij zeggen dat zij ook een verschijning van engelen hadden gezien, die zeiden dat Hij leeft. 24 En sommigen van hen die bij ons zijn, gingen weg naar het graf en vonden het zoals ook de vrouwen hadden gezegd; Hem zagen zij echter niet.
Met een vriendelijke vraag “wat dan?” nodigt de Heer hen uit Hem te vertellen wat er dan wel gebeurd mag zijn. Direct spreken ze Hem over “Jezus de Nazaréner”, de Man van Nazareth. Hun hart is nog steeds vol van Hem. Ze zijn onder de indruk gekomen van Hem als Profeet. Wat Hij heeft laten zien en horen, maakt duidelijk dat God in Hem ten gunste van Zijn volk aanwezig en aan het werk is geweest. Daarvan zijn zij overtuigd geraakt. Verder is hun geloof blijkbaar niet gegaan. Ze hebben in Hem nog niet de Zoon van God gezien over Wie de dood geen macht heeft om Hem vast te houden. Daarom betekent voor hen Zijn dood het einde van Zijn geschiedenis en daarmee van hun hoop.
Ze vertellen wat “onze overpriesters en oversten” met Hem hebben gedaan en hoe dat al hun hoop op de verlossing van Israël de bodem heeft ingeslagen. Ze geven niet de Romeinen de schuld van Zijn dood, hoewel die zeer zeker medeschuldig zijn. Deze afloop hebben ze niet voor mogelijk gehouden. Ze begrijpen niet hoe God het heeft kunnen toelaten dat hun leiders zich aan Christus hebben kunnen vergrijpen. Zij hebben, net als hun leiders, gehoopt op een heerlijkheid zonder lijden; maar anders dan hun leiders hebben ze in de Heer Jezus de Messias gezien.
Maar hun verwachtingen dat Hij naar Jeruzalem is gegaan om daar plaats te nemen op de troon van Zijn vader David, zijn zonder grond in de Schrift. Door dergelijke ongefundeerde verwachtingen, die dan ook niet uitkomen, hebben meerderen het geloof de rug toegekeerd en zijn weer de wereld ingegaan. Dit kan gebeuren als christelijke arbeid niet oplevert wat wij ervan hebben verwacht of de prediking van het evangelie geen resultaat oplevert of de geloofsgemeenschap ons tegenvalt.
Christus komt aan alle teleurstelling tegemoet door Zichzelf aan ons voor te stellen. Als we Hem zien als het middelpunt van Gods raad, zullen we ervoor bewaard blijven iets anders in het middelpunt te stellen. Het laatste leidt altijd tot teleurstelling. Bij hen staan Israël en hun eigen belangrijkheid in het middelpunt. Bij ons kan het iets anders zijn.
En het is nu al de derde dag sinds het is gebeurd en nog steeds kunnen ze niet begrijpen dat het zo is afgelopen. Bij al hun vragen over het voor hen zo teleurstellende verloop van de gebeurtenissen vertellen ze over nog een schokkende gebeurtenis. Daar hebben enkele vrouwen “uit ons midden” voor gezorgd, vrouwen uit het midden van de discipelen, vrouwen die ze kennen en die ook de Heer liefhebben. Die vrouwen zijn vroeg bij het graf geweest. Toen ze bij het graf gekomen waren, vonden zij het lichaam van de Heer Jezus niet.
Er vond wel iets anders plaats, althans zo beweerden zij. Ze zeiden dat ze een verschijning van engelen hadden gezien en die engelen hadden gezegd dat Hij leeft. Dat was toch wel heel bijzonder nieuws. Ook zijn sommigen “van hen die bij ons zijn” – dit zijn Petrus en Johannes (Jh 20:3-8) – direct na deze woorden naar het graf gegaan. En het was precies zoals de vrouwen hadden gezegd. Maar Hem hebben ze niet gezien. Het mysterie is dan ook niet opgelost. Er is echt een gat geslagen in hun verwachtingen. Eerst door Zijn verwerping en toen door de mededeling dat Hij toch zou leven, maar waarvan geen bewijs te vinden is.
25 - 27 Verwijt en onderwijs van de Heer
25 En Hij zei tot hen: O onverstandigen en tragen van hart in het geloven van alles wat de profeten hebben gesproken! 26 Moest de Christus dit niet lijden, en [zo] in Zijn heerlijkheid binnengaan? 27 En te beginnen met Mozes en alle profeten legde Hij hun uit wat in al de Schriften over Hem stond.
Na deze uitingen van hun diepe teleurstelling neemt de Heer het woord. Uit Zijn woorden leren we dat teleurgestelde verwachtingen in onze opvattingen over Zijn handelen voortvloeien uit een niet of niet goed lezen en geloven wat de Schrift zegt. Hij neemt hun dat kwalijk met de woorden “onverstandigen en tragen van hart in het geloven”.
Een onverstandige is iemand die zijn verstand niet gebruikt en daarom dingen niet begrijpt die hij zou moeten begrijpen. Zo spreekt Paulus ook tot de Galaten die tegen beter weten in de wet weer wilden invoeren (Gl 3:1,3). Het is echter niet alleen een kwestie van het verstand, maar ook van het hart. Hun hart is traag, bijna onwillig, om te geloven. Ze hebben wel in de profeten gelezen wat die allemaal hebben gezegd, maar het is niet tot hun hart doorgedrongen. Dat komt omdat ze de profeten alleen lazen met het oog op de glorietijd voor Israël. Ze lazen selectief, alleen de passages die hun bevielen drongen door bij hen door.
Als ze “alles” hadden geloofd wat de Schrift zegt, hadden ze geweten dat de dood en opstanding van de Heer Jezus de grondslag zijn van Zijn toekomstige heerlijkheid. Hij heeft Zelf keer op keer duidelijk voorzegd dat Hij eerst moest lijden en dat Hij zo, dat is op deze wijze, Zijn heerlijkheid zal binnengaan. Het lijden moet noodzakelijkerwijs aan de heerlijkheid voorafgaan. De Heer stelt het als vraag om het voor hun verstand en hart duidelijk te maken.
Vervolgens krijgen de twee discipelen het schitterendste onderwijs dat hun ooit op aarde uit de Schrift is gegeven. De Heer Zelf gaat hun uitleggen wat in al de Schriften over Hem geschreven staat. Hij doet dat in de volgorde van de Schrift zelf. Hij begint met de boeken van Mozes, waarna Hij vervolgt met alle profeten. Hiermee geeft de Heer een voorbeeld voor alle Schriftuitleg.
Schriftuitleg verdient die naam alleen als wordt uitgelegd wat er in de Schrift over Hem staat. Hij is het centrum van de Schrift. Alles heeft betrekking op Hem of staat in verbinding met Hem. Laten we ook bedenken dat de Heer het Oude Testament heeft uitgelegd. Het is een stimulans om ons ook met dat deel van Gods Woord bezig te houden om daarin de heerlijkheid van de Heer Jezus te ontdekken.
28 - 32 De Heer maakt Zich bekend
28 En zij naderden het dorp waar zij heengingen; en Hij deed alsof Hij verder wilde gaan. 29 En zij drongen bij Hem aan en zeiden: Blijf bij ons, want het is tegen de avond en de dag is al gedaald. En Hij ging naar binnen om bij hen te verblijven. 30 En het gebeurde, toen Hij met hen aanlag, dat Hij het brood nam en zegende en nadat Hij het gebroken had, gaf Hij het hun. 31 Hun ogen nu werden geopend en zij herkenden Hem; en Hij werd onzichtbaar voor hen. 32 En zij zeiden tot elkaar: Was ons hart niet brandend <in ons>, toen Hij onderweg tot ons sprak, toen Hij ons de Schriften opende?
Al wandelend en sprekend zijn ze het dorp genaderd waarheen ze op weg zijn. De tijd zal gevlogen zijn. De Heer maakt aanstalten om afscheid te nemen. Hij dringt niet aan, maar beproeft of er een verlangen is om Hem uit te nodigen. Dat blijkt bij Kléopas en zijn metgezel het geval te zijn. Ze dringen er bij Hem op aan dat Hij bij hen zal blijven. Hun wens uiten ze in die prachtige woorden die de Heiland graag ook van ons hoort: “Blijf bij ons”, en waar Hij graag gehoor aan geeft.
Het is trouwens ook al tegen de avond, de dag is al gedaald. Als er een ontmoeting met de Heer is, daalt de dag. De wereld om hen heen wordt steeds duisterder, naarmate het licht in hun hart en huis opgaat door Zijn aanwezigheid. De Heer gaat mee naar binnen. Hij zoekt geen onderkomen voor één nacht, maar Hij zoekt hen. Hij wil bij hen verblijven om er nooit meer weg te gaan. En zij zoeken Hem, want ze willen graag nog meer van deze Vreemdeling horen over Hem Die hen, ondanks Zijn verdwijning, nog dierbaarder is geworden door wat Hij heeft verteld.
Zodra de Heer op de uitnodiging is ingegaan en bij hen is binnengegaan, neemt Hij niet de plaats van Gast, maar van Gastheer in. Wat normaal gesproken hij doet die uitnodigt, doet de Heer uit eigen beweging, zonder toestemming te vragen. Hij neemt het brood voor het avondeten, Hij zegent, Hij breekt het en Hij deelt het uit aan hen die Hem hebben uitgenodigd en bij wie Hij te gast is.
Dit is niet de viering van het avondmaal, want dat gebeurt als de gemeente samenkomt, dat wil zeggen in gemeenteverband. De Heer zegt ook niets over een denken aan Hem, een doen tot Zijn gedachtenis. Hij breekt eenvoudig het brood voor de maaltijd. Toch is het niet een gewone handeling, maar Zíjn handeling. Hij breekt het brood om Zich daardoor aan Zijn discipelen bekend te maken, want het breken van het brood dat Hij hier doet, stelt voor dat Hij Zichzelf heeft overgegeven in de dood.
Op het moment dat Hij het brood breekt en het hun geeft, wordt de bedekking van hun ogen weggenomen en zien ze Wie Hij is. Hun ogen worden geopend en ze herkennen Hem. Op hetzelfde moment wordt Hij onzichtbaar. Daarmee geeft Hij aan dat hun verhouding met Hem nu op een andere grondslag is gekomen. Hij is namelijk het voorwerp van geloof geworden (2Ko 5:7). Het is niet langer een zichtbare Messias. Toch is Hij voor het geloof even reëel aanwezig als wanneer Hij lichamelijk, zichtbaar, aanwezig zou zijn. Hoe echt en reëel is ons geloof? Zou het in de praktijk echt geen verschil maken als Hij lichamelijk aanwezig zou zijn?
De twee discipelen verbazen zich er niet over dat de Heer ineens onzichtbaar is. Ze begrijpen nu hoe de situatie is omdat ze Zijn onderwijs hebben begrepen. Hij heeft tot hun hart gesproken dat eerst zo traag was. Hij heeft het brandend gemaakt voor Hem. Dat zeggen ze tegen elkaar.
Toen Hij onderweg tot hen sprak, heeft Hij hun hart (niet: harten), dat een van gevoelen is, aangesproken toen Hij de Schriften voor hen opende. Dat is meer dan alleen de Bijbel opendoen en lezen. Het is de Schrift uitleggen en er de ware betekenis van duidelijk maken. Het onderwijs uit de Schrift heeft tot gevolg dat we de Schrift verstaan. Dat zal een werk in ons hart doen. Door samen te luisteren naar onderwijs uit Gods Woord waarin de dingen worden betrokken op de Heer Jezus, worden de harten van allen tot één hart samengesmolten.
33 - 35 Terug naar Jeruzalem
33 En zij stonden op datzelfde ogenblik op en keerden terug naar Jeruzalem, en zij vonden de elf en hen die bij hen waren, samenvergaderd, die zeiden: 34 De Heer is werkelijk opgewekt en is aan Simon verschenen. 35 En zij verhaalden wat er onderweg [gebeurd] was en hoe Hij hun bekend was geworden in het breken van het brood.
Na deze wonderlijke ontdekking en ervaring is hun hele teleurstelling omgeslagen in grote blijdschap. Dit moeten ze met de andere discipelen gaan delen. Ze denken niet meer aan Hem als Degene van Wie zij hoopten dat Hij Israël zou verlossen. Israël zou ook nog lang niet worden verlost. Wat dat betreft, was er niets veranderd.
Ze hebben echter de opgestane Heer gezien en door het onderwijs uit Gods Woord hebben ze begrepen dat de weg van de Heer naar de heerlijkheid door lijden moest gaan. Hun geloof en hoop zijn daardoor levend en ook gezond geworden en daarvan gaan ze de discipelen vertellen. Dat willen ze delen. Bij ons is dat ook zo. Alles wat we in het Woord hebben gezien van de Heer Jezus, zal een uitwerking hebben in ons leven. Het zal ons tot getuigen maken, dat kan niet anders.
In Jeruzalem aangekomen vinden ze de elf apostelen met een aantal anderen samengekomen. Voordat de Emmaüsgangers hun enthousiaste getuigenis kunnen geven, roepen de anderen hun al toe dat de Heer is opgewekt. Het is hun namelijk al bekend door Petrus, want de Heer is aan hem verschenen.
We zien hoe snel de getuigenissen van de opstanding van de Heer zich vermeerderen. We horen als het ware een beurtzang met als thema de opstanding van de Heer Jezus waarin de persoonlijke ontmoetingen met Hem worden bezongen. Wat zou het mooi zijn als in de christelijke samenkomsten dat aspect ook veelvuldig aan de orde zou zijn. Dat mag letterlijk door het zingen van liederen gebeuren; het mag ook in persoonlijke getuigenissen gebeuren.
Na het warme onthaal vertellen de twee ook van hun ontmoeting met de Heer en hoe Hij hun is bekend geworden in die handeling die zo tot hun hart heeft gesproken. Tot hen heeft Hij weer op een andere manier gesproken en Zich aan hen bekendgemaakt. Bij hen is het de handeling die spreekt van Zijn dood. Dat delen ze met de anderen.
36 - 43 Verschijning aan de discipelen
36 Terwijl zij nu hierover spraken, stond Hijzelf in hun midden en zei tot hen: Vrede zij u. 37 Zij werden echter angstig en erg bang en meenden een geest te zien. 38 En Hij zei tot hen: Waarom bent u ontsteld en waarom komen er overleggingen in uw hart op? 39 Ziet Mijn handen en Mijn voeten, dat Ik het Zelf ben; betast Mij en ziet, want een geest heeft geen vlees en beenderen, zoals u ziet dat Ik heb. 40 En toen Hij dit zei, toonde Hij hun Zijn handen en voeten. 41 Toen zij het nu van blijdschap nog niet geloofden en zich verwonderden, zei Hij tot hen: Hebt u hier iets te eten? 42 Zij nu gaven Hem een stuk van een gebakken vis <en van een honingraat>. 43 En Hij nam het en at het voor hun ogen.
Als de harten vol zijn van de Heer Jezus en de ervaringen van ontmoetingen met Hem worden uitgewisseld, kan het niet anders of Hij komt daar Zelf in het midden. Hij vertoont Zich aan hen en spreekt de vertroostende en bemoedigende woorden: “Vrede zij u.” De reactie van de discipelen die Hem voor het eerst zien, is niet bemoedigend voor de Heer. Ze worden bang voor Hem en menen een geest te zien. Ze hebben de verhalen van de anderen wel gehoord, maar zelf nog geen ontmoeting met Hem gehad. Zoals bij de vorige ontmoetingen moet de Heer ook nu eerst een drempel van ongeloof wegnemen. Er is geen spontane blijdschap.
Hij vraagt hun waarom ze ontsteld zijn en waarom er overleggingen in hun hart opkomen. Hij stelt die vragen omdat Hij een andere reactie had mogen verwachten. Ze hebben toch al verschillende getuigenissen van Zijn opstanding gehoord? Waarom hebben ze die niet geloofd? Maar Hij komt hun tegemoet. Hij wijst hen op Zijn handen en Zijn voeten. Daarin zijn de wonden van het kruis nog te zien en ze zullen eeuwig te zien zijn. Hij zal daaraan tot in eeuwigheid gekend worden. Het is het bewijs dat Hij het Zelf is. Hij stuurt niet iemand anders die over Zijn wonden vertelt, maar Hij toont ze Zelf.
Hij nodigt hen uit Hem te betasten en zich ervan te overtuigen dat ze geen geestverschijning zien, maar een Mens. Hij is na Zijn opstanding nog steeds Mens en waarachtig Mens en dat zal Hij tot in eeuwigheid zijn. Hij heeft vlees en beenderen. Van bloed spreekt Hij niet, want dat heeft Hij eens voor altijd gestort.
De Heer laat Zijn woorden volgen door het tonen van Zijn handen en voeten. Hij benadrukt hiermee dat Hij, Die hier als de Levende voor hen staat, Dezelfde is als Degene Die goeddoende (met Zijn handen) door het land is gegaan (met Zijn voeten) (Hd 10:38), met als resultaat dat Hij aan het kruis werd gehangen en daar gestorven is.
Dan slaat de angst en bangheid van de discipelen om in blijdschap. Het is een blijdschap van hun hart en niet van hun verstand. Er gaat een golf van vreugde door hen heen, hun harten zijn overstelpt, maar hun verstand kan het nog niet bevatten. Ze horen en zien hun Heer, maar het is nog zo onwerkelijk. Het laatste wat ze van Hem zagen, was dat Hij dood aan het kruis hing, gemarteld en volkomen uitgeput. Dagen hebben ze met dit beeld in hun gedachten rondgelopen en nu staat Hij hier ineens als de Opgestane in een verheerlijkt lichaam voor hen. Zeker, Hij is het, maar toch, het kan niet waar zijn.
De Heer komt hun nog verder tegemoet in hun grote verbazing. Hij wil hun de zekerheid geven dat Hij het echt is en dat Hij echt is. Hij vraagt of ze iets te eten hebben. Dat hebben ze. Ze hebben een stuk gebakken vis en een stuk van een honingraat. Dat geven ze Hem. De gebakken vis spreekt van het oordeel dat Hij heeft gedragen. De honing spreekt van de zoetheid van de betrekkingen tussen de gelovigen als resultaat van Zijn werk aan het kruis. De Heer neemt het en eet het voor hun ogen op, om hen ervan te overtuigen dat het allemaal waar is wat ze waarnemen. Ze dromen niet.
44 - 49 De zendingsopdracht
44 Hij nu zei tot hen: Dit zijn de woorden die Ik tot u sprak toen Ik nog bij u was, dat alles moest worden vervuld wat over Mij geschreven staat in de wet van Mozes en in de profeten en psalmen. 45 Toen opende Hij hun verstand, opdat zij de Schriften verstonden, 46 en zei tot hen: Zó staat er geschreven dat de Christus moest lijden en uit [de] doden opstaan op de derde dag, 47 en in Zijn Naam bekering tot vergeving van zonden moest worden gepredikt aan alle volken, te beginnen bij Jeruzalem. 48 U bent getuigen van deze dingen. 49 En <zie>, Ik zend de belofte van Mijn Vader op u; u echter, blijft in de stad totdat u wordt bekleed met kracht uit [de] hoogte.
Dan herinnert de Heer hen aan de woorden die Hij tot hen heeft gesproken toen Hij nog bij hen was. Daarmee wijst Hij op de tijd dat Hij samen met hen door het land trok. Hij is nu ook bij hen, maar in een volledig andere verhouding. Hij zal nu niet meer met hen door het land trekken. Alles wat over Hem geschreven staat in de wet van Mozes en in de profeten en psalmen, dat is het hele Oude Testament, is vervuld. Feitelijk moet alles wat betrekking heeft op de toekomst nog werkelijkheid worden, maar de basis ervoor heeft Hij gelegd op het kruis. Het is slechts een kwestie van tijd dat het ook gezien wordt en de omstandigheden zo zijn als beschreven staat.
De Heer opent het verstand van de discipelen, en wat ze eerder niet verstonden, verstaan ze nu (1Jh 5:20). Hij is niet meer op dezelfde manier bij hen, maar het Woord van God blijft altijd bij hen. Dat wordt de basis van hun bestaan en handelen. Het Woord van God verleent Goddelijk gezag aan alles wat is gebeurd en aan alles wat nog moet gebeuren.
Vervolgens haalt de Heer de kern aan van wat geschreven staat. De kern is dat Hij, de Christus van God, de Messias, de Gezalfde, moest lijden en uit de doden opstaan op de derde dag. Door Zijn lijden heeft Hij alles weggenomen wat niet met God in overeenstemming is. Door Zijn opstanding op de derde dag heeft Hij een nieuwe wereld geopend waarin alles volkomen met God in overeenstemming is. In die wereld is plaats voor ieder mens die er deel aan wil krijgen.
Die mensen moeten worden uitgenodigd, ze moeten ervan horen. Daarom geeft Hij Zijn discipelen de opdracht om het evangelie van Gods genade te gaan prediken. Hij verleent hun het gezag van Zijn Naam. Ze komen niet met een zelf bedachte boodschap, maar met de boodschap van genade van de opgestane Zoon des mensen. In de kracht van die Naam en met het gezag van die Naam mogen ze bekering prediken, waardoor mensen die daar gehoor aan geven, vergeving van zonden zullen ontvangen. Het werk ervoor is door Hem volbracht. Dat werk strekt zich uit tot alle volken en blijft niet beperkt tot Jeruzalem en Israël.
Wel wil Hij dat ze met hun prediking in Jeruzalem beginnen. Dat maakt de genade alleen nog maar groter. Ze moeten beginnen met de prediking van de genade op de plaats waar de verschrikkelijkste zonde de vergeving des te noodzakelijker maakt. Jeruzalem is ook een kind van de toorn en staat op dezelfde grondslag als de volken. De Heer stelt het beginsel vast waarnaar ook later Paulus zal handelen: eerst de Jood en dan de heiden (Rm 1:16).
Hij kan juist hen tegen wie Hij dit zegt, uitzenden, want zij kunnen spreken als ooggetuigen. Niemand zal hun kunnen vertellen dat het anders is, want ze hebben Hem met hun eigen ogen gezien en met hun eigen oren gehoord. Om als getuige te kunnen optreden zijn twee dingen nodig die hier beide aanwezig zijn. Ze moeten kunnen zeggen: ‘Zo is het, want we hebben het gezien’ en ook: ‘Zo moest het zijn, want zo heeft God het gezegd in Zijn Woord.’
Voordat ze aan het bevel gehoor kunnen geven, hebben ze nog iets nodig en dat is de kracht en leiding van de Heilige Geest. Om hun plaats voor God in te nemen is geen kracht nodig. Door het werk van Christus zijn ze in Hem voor God en ziet God hen in Christus (Ef 1:6). Om hun plaats voor mensen in te nemen en tegenover hen te getuigen is wel kracht nodig. Die kracht is, en geeft, de Heilige Geest. De Heer belooft hun dat Hij Hem zal zenden. Hij noemt de Heilige Geest hier “de belofte van Mijn Vader”. De Heilige Geest is door de Vader beloofd. Als de Heer Jezus terug is bij de Vader, zal Hij wat de Vader heeft beloofd, op hen zenden.
Hier staat “Ik zend … op u” omdat de Heilige Geest door de Heer wordt voorgesteld als een kleed dat vanuit de hoogte over hen komt. De Heilige Geest komt zeker ook in hen, maar met het oog op hun dienst komt Hij ook over of op hen. Hij zal hen met kracht bekleden, zodat ze onbevreesd van de Heiland zullen kunnen getuigen. In zichzelf hebben ze geen kracht, maar Hij zal hun de nodige kracht geven.
50 - 51 De hemelvaart
50 Hij nu leidde hen uit <naar buiten> tot aan Bethanië; en Hij hief Zijn handen op en zegende hen. 51 En het gebeurde, terwijl Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde en werd opgenomen in de hemel.
Veertig dagen later leidt de Heer hen naar buiten, buiten Jeruzalem. Hij zegent hen niet vanuit Jeruzalem, maar vanuit de plaats waar Hij steeds samen is geweest met hen die Hem liefhebben, dat overblijfsel dat zich aan Hem heeft gehecht en dat dierbaar voor Hem is. Daarbij komt dat Jeruzalem een plaats is geworden waaraan een getuigenis moet worden gegeven.
Buiten de stad, daar bij Bethanië, vindt het schitterende slot van dit evangelie plaats. Het is een schitterend slot omdat het geen echt slot is. Het is een afscheid met een rijke belofte, een afscheid met het zicht op een geopende hemel, een afscheid van een Heiland Die hen zegent en daarmee doorgaat ook als ze Hem niet meer zien met hun natuurlijke ogen.
Terwijl de Heer hen zegent, komt er afstand tussen Hem en hen. Hij wordt opgenomen in de hemel door de kracht van God. De Mens Jezus Christus gaat terug naar de plaats die Hij als de eeuwige Zoon van God nooit heeft verlaten en die Hij als Mens nooit heeft ingenomen. Nu gaat Hij er heen als Mens. Al zegenend neemt Hij afscheid van hen, zonder hen echt te verlaten.
52 - 53 Aanbidding en lofprijzing [+Bijlage: The Passion]
52 En zij aanbaden Hem en keerden terug naar Jeruzalem met grote blijdschap. 53 En zij waren voortdurend in de tempel en <prezen en> zegenden God.
De discipelen zijn de Heer niet kwijt. Hij is alleen nu het voorwerp van geloof geworden. Het eerste wat ze doen, nadat Hij is opgenomen, is Hem aanbidden. Dat is de kenmerkende bezigheid van de gelovige in deze tijd van lichamelijke afwezigheid van de Heer.
Na hun aanbidding van Hem Die het alleen waard is aanbeden te worden omdat Hij God is, keren ze terug naar Jeruzalem. Van angst of verdriet is geen sprake meer. Ze zijn overstelpt van blijdschap. Hun Heer is de grote Overwinnaar. Ze hebben zich niet vergist in Hem. Volkomen overtuigd van de grootheid en heerlijkheid van Zijn Persoon en aangetrokken door Zijn genade gaan ze naar de tempel.
Het slottafereel van dit evangelie speelt zich evenals het openingstafereel af in de tempel (Lk 1:8-23). Maar het verschil is groot. Daar, in het begin, ging het om het vervullen van verplichtingen van de wet door een priester die wel Godvruchtig was, maar ook ongeloof toonde en daarvoor met stomheid werd bestraft. Hij geloofde niet en kon niet spreken. Hier, aan het einde, bevinden we ons voor een geopende hemel, op de grondslag van de genade na een volbracht werk tot eer van God. De monden gaan open tot lofprijzing aan God. Deze discipelen vormen de kern van een nieuw priestergeslacht.
Dit evangelie heeft ons van de wet naar de genade en van de aarde naar de hemel gebracht. Het begint met een enkele man die niet kan spreken, het eindigt met een menigte die niet kan zwijgen.
Wat een schitterend einde van een overweldigend evangelie waarin de rijkdom van de genade op onovertrefbare wijze is voorgesteld in de Persoon Die alles en iedereen te boven gaat.
“Mijn Liefste is blank en rood,
Hij steekt als een vaandel boven tienduizend uit” (Hl 5:10).
“U bent veel mooier dan de [andere] mensenkinderen;
genade is op Uw lippen uitgegoten” (Ps 45:3).
Bijlage
The Passion of the Christ
Onder deze titel is (in 2004) een film vertoond die mensen massaal naar de bioscoop deed gaan. Als een film over het lijden van Christus:
1. volle zalen trekt,
2. een kaskraker is en
3. mensen tot tranen toe beweegt,
mag de christen die in Hem zijn of haar Heiland heeft gevonden, zich wel tot de Schrift wenden of de voorstelling wel klopt. Ik wil graag met christenen delen wat ik in de Schrift over mijn Heiland heb gevonden in relatie tot de drie aspecten die ik zojuist heb genoemd. Dat levert een volstrekt ander beeld op dan op het doek wordt geprojecteerd.
1. Mijn Heiland trekt geen volle bioscoopzalen
“En zij verlieten Hem en vluchtten allen” (Mk 14:50).
Toen de Heer Jezus, de eeuwige Zoon van God, als Baby op aarde kwam, stonden de mensen niet in drommen op de plek waar Hij te zien was. Er was geen welkomstcomité. Toch was Zijn komst aangekondigd (Js 7:14; Mt 1:22-23). Niet slechts een paar maanden van tevoren, maar vele eeuwen geleden. En door de eeuwen heen is steeds naar die geweldige gebeurtenis vooruitgewezen (Mi 5:1; Zc 9:9).
Als Mens was Zijn afstamming indrukwekkend genoeg. Hij was de beloofde Koning, de Zoon van David (Mt 1:1). Hij had recht op de troon in Jeruzalem (Lk 1:32). Maar Zijn volk zag niet naar Hem uit. Het najagen van eigen belangen had de gedachte aan Hem verdrongen. Toen Hij geboren was, werd Hij in een kribbe, een voederbak voor dieren, gelegd. Er was namelijk voor Hem geen plaats, zelfs niet in de herberg (Lk 2:7).
Toen de melding van Zijn geboorte doordrong aan het hof van de regerend vorst, kwam er beweging in Jeruzalem (Mt 2:1-4). Ja, de godsdienstige leiders konden antwoord geven op de vraag van Herodes, waar de Koning der Joden geboren zou worden. Uit de Schrift, die zij zo goed kenden, wisten zij dat Bethlehem de geboorteplaats was (Mt 2:5-6). Het bracht de leidslieden echter niet ertoe daarheen te gaan. Herodes ging er wel heen. Hij liet zich vertegenwoordigen door een stel soldaten. De opdracht was echter niet Hem te aanbidden, maar Hem te vermoorden (Mt 2:16).
Hij groeide op tot een volwassen Man. Hoewel Hij volkomen anders was dan ieder ander mens, viel Hij uiterlijk niet op. Hij zag er niet anders uit dan andere mensen, Hij was niet omgeven door een waarneembaar charisma. Hij had niets waardoor Hij voor Zijn volk begerenswaardig was (Js 53:2).
Dertig jaar bracht Hij door in Nazareth, een plaats waarover met een zekere minachting werd gesproken (Jh 1:47). Daar was Hij “de Zoon van de timmerman” (Mt 13:55). Daar werkte Hij als Timmerman (Mk 6:3). Maatschappelijk niet direct in het oog lopend, toonaangevend of trendsettend.
Toen Hij dertig jaar oud was, begon Hij Zijn openbare optreden in Israël (Lk 3:23). In wat Hij deed en zei, bewees Hij de aangekondigde Zoon van David (Mt 21:4-5,9), ja, de beloofde HEERE, Jahweh, Zelf te zijn (Lk 4:17-21; Jh 12:37-41). God geopenbaard in het vlees (1Tm 3:16), het vlees geworden Woord (Jh 1:14). Maar waar God geopenbaard wordt, wordt ook de haat van de mens openbaar (Jh 3:20). Tijdens Zijn leven hebben de godsdienstige leiders vele malen geprobeerd Hem te vermoorden. Ze haatten Hem, omdat Hij hun aanzien bij het volk wegnam.
Van het volk kwamen veel mensen onder de indruk van wat Hij deed en leerde. Maar het aanvankelijk enthousiasme van de velen bekoelde na verloop van tijd. Dat de menigten Hem wel waardeerden, kwam voort uit het feit dat Hij zorgde voor ‘brood op de plank’. Toen zij Hem daarom koning wilden maken, ontweek Hij hen en verborg Zich (Jh 6:15).
Hij had diepere en verderstrekkende belangen op het oog dan de lichamelijke en tijdelijke. Toen Hij hun daar op wees, haakten er massa’s af (Jh 6:66). Hij bleef over met slechts een handjevol discipelen.
Maar ook de door Hem uitgekozen en geroepen discipelen werd het op een gegeven ogenblik te machtig. Toen God de macht van de vijand gelegenheid gaf Zijn Zoon gevangen te nemen, verlieten alle discipelen Hem en vluchtten (Mk 14:50). De Heiland was alleen.
O ja, er waren mensen genoeg om Hem heen. Daar was die menigte met zwaarden en stokken, aangevoerd door Judas, om Hem gevangen te nemen (Mk 14:43). Die menigte bracht Hem naar de hogepriester, waar alle overpriesters, oudsten en schriftgeleerden bijeengekomen waren (Mk 14:53).
In Jeruzalem is het in die dagen ontzettend druk. Nee, ze zijn niet gekomen om hun Koning te zien. Slechts het vervullen van een godsdienstige verplichting had hen daar gebracht. Maar terwijl ze daar zijn, vindt dit merkwaardige proces plaats. Als Pilatus de Heiland voor het volk brengt en hun de keus geeft tussen Barabbas en Hem, schreeuwt de hele menigte dat Hij gekruisigd moet worden (Mk 15:6-14).
Niemand staat Hem terzijde als Hij gekruisigd wordt. Als Hij aan het kruis hangt, lasteren de voorbijgangers Hem; de overpriesters bespotten Hem onder elkaar met de schriftgeleerden. Zelfs de boosdoeners die met Hem gekruisigd worden, bespotten Hem (Mk 15:29-32). Geen enkele pijniging, smaad en vernedering blijft Hem bespaard.
Toch is al het voorgaande ‘slechts’ het lijden dat Hem is aangedaan door mensen. Het zwaarste lijden voor de Heiland komt als Hij drie uren aan het kruis heeft gehangen. Dan is het zesde uur van de dag aangebroken en wordt Hij door God verlaten (Mk 15:33-34). Van het zesde tot het negende uur voltrekt God het oordeel over Zijn Zoon Die in die drie uren tot zonde is gemaakt. In die drie uren draagt Hij de zonden van allen die in Hem geloven voor Gods aangezicht en vindt uitdelging daarvan plaats in de straf die Hij daarover ontvangt.
Het lijden van de Heiland in die uren is door mensen niet te peilen, laat staan uit te beelden. In de Psalmen, bijvoorbeeld Psalm 22, kunnen we er iets over gewaar worden. Na verlaten te zijn door mensen is Hij in die drie uren verlaten door Zijn God. Dan sterft Hij.
Zijn begrafenisstoet is klein. De oorzaak daarvan is niet omdat Hij te kennen heeft gegeven ‘dat de begrafenis in familiekring zal plaatsvinden’. Er zijn geen toespraken en geen bloemen, niet omdat de familie dat niet wenst. Ook in Zijn dood is Hij eenzaam. Een enkeling ontfermt zich over Hem. Jozef van Arimathéa neemt Hem van het kruis af en samen met Nicodémus legt hij Hem in een nieuw graf (Jh 19:38-42).
Het graf is gelukkig niet het einde van de Heiland. Het luidt een nieuw begin in. Hij Die dood geweest is, is opgestaan uit de doden (Lk 24:5). Na Zijn opstanding is Hij aan velen verschenen (1Ko 15:4-8), maar niet aan ongelovigen. Hij is vanaf Zijn opstanding alleen te zien door en in het geloof. “Maar wij zien Jezus, Die een weinig minder dan [de] engelen gemaakt was vanwege het lijden van de dood met heerlijkheid en eer gekroond” (Hb 2:9).
Als dat de weg is die mijn Heiland is gegaan, zal Hij dan voor mij een andere weg hebben? Wil Hij dat ik mij, onderuitgezakt in een bioscoopstoel, samen met drommen anderen, vergaap aan Zijn lijden? De stem van de Heiland, dat is het Woord van God, vervaagt. Maar wie nog kan luisteren, verneemt duidelijk Zijn uitspraak: “Een discipel is niet boven zijn meester, en een slaaf niet boven zijn heer. Het is de discipel genoeg dat hij wordt als zijn meester, en de slaaf als zijn heer” (Mt 10:24-25a).
En sprak de Heiland niet ergens over verdrukking in de wereld (Jh 16:33)? Hoezo verdrukking, als Jezus als de martelaar de bewondering van de wereld oogst en zij die zich Zijn volgelingen noemen, zich daarin met de wereld verbinden?
2. Mijn Heiland vult geen kassa’s
“Hij, terwijl Hij rijk was, is ter wille van u arm geworden” (2Ko 8:9)
Rijkdom en eer horen niet bij een verworpen Heiland. Toen Hij geboren werd, was Zijn wieg een kribbe. Daarin lag Hij, in doeken gewikkeld (Lk 2:7). Hij was rijk, maar werd arm. Als God bezat Hij al het zilver en goud van de wereld (Hg 2:9). De wereld en haar volheid behoorde Hem toe (Ps 50:12). Toch maakte Hij daarvan geen gebruik om campagne te voeren en Zichzelf aan te prijzen.
Op aarde had Hij niets wat aan luxe en welvaart doet denken. Zijn ouders waren arme mensen. Tijdens de meer dan drie jaren van Zijn rondtrekken door Israël leefde Hij van wat anderen Hem van hun bezittingen gaven (Lk 8:3). De ezel die Hij nodig had, moest Hij lenen (Mt 21:1-3). Hetzelfde gold voor een boot (Lk 5:3). Het geld voor de tempelbelasting had Hij niet op zak (Mt 17:24-27). Toen Hij een geldstuk nodig had voor het antwoord op een doortrapte vraag, moest Hij daar anderen om vragen (Mk 12:15). Hij had Judas benoemd tot penningmeester van het gezelschap dat met Hem door het land trok en evenals Hij afhankelijk was van wat anderen van hun bezittingen gaven. Het was Hem bekend dat Judas een dief was die het gemeenschapsgeld uit de beurs stal (Jh 12:4-6). Hij bezat geen eigen onderkomen (Mt 8:20). Het graf waarin Hij werd gelegd, was van een ander (Mt 27:59-60).
Hij beloofde Zijn volgelingen ook geen toename van geld en goederen. Integendeel, Hij riep hen om Hem te volgen, wat inhield dat zij alles achterlieten (Mt 4:18-22; 19:27).
Geld en goed blijken een groot struikelblok om achter Hem aan te gaan. Het verhaal van een rijke jongeman is daarvan een goede illustratie. Terwijl de Heiland onderweg is, komt er een jongeman op Hem toegelopen die wil weten wat hij moet doen om eeuwig leven te beërven. De Heiland houdt hem voor alles te verkopen wat hij heeft en dat geld uit te delen aan de armen. De Heiland belooft hem daarbij een schat in de hemel en nodigt hem uit Hem te volgen. Dat is te veel gevraagd. Hij kan geen afstand doen van zijn bezittingen (Mt 19:16-22).
Toen Hij Zijn discipelen uitzond om het evangelie te prediken, moesten ze niets meenemen dat enige waarde had voor het leven op aarde (Mt 10:9). Hun boodschap moest niet in relatie met geld gebracht kunnen worden. Ze hadden zelf het evangelie voor niets ontvangen, ze moesten het voor niets doorgeven (Mt 10:8). Als geld een rol gaat spelen in de verkondiging van het evangelie, bereikt het evangelie het hart en geweten van de mens niet meer. Paulus had dat goed begrepen. Hij zag bij de Korinthiërs zelfs af van het recht op ondersteuning om de zuiverheid van het evangelie niet in gevaar te brengen (1Ko 9:18).
Geldzucht bracht Judas ertoe zijn Meester te verraden. Voor het luttele bedrag van dertig zilverlingen kwam hij met de overpriesters overeen Hem aan hen over te leveren (Mt 26:15). Dat was de prijs van een slaaf (Ex 21:32; Zc 11:12). Meer was Hij de overpriesters niet waard. Voor Judas was het genoeg. In de greep van het geld te zijn betekent in de greep van de duivel te zijn.
Maria vormt met Judas het grootst mogelijke contrast. Zij besteedde een jaarloon om de Heiland te zalven. Judas en een paar andere discipelen noemden dat verkwisting. De Heiland spreekt er echter Zijn waardering over uit (Jh 12:3-5; Mk 14:3-9). Wat aan Hem gegeven en gedaan wordt, houdt eeuwig zijn waarde.
De al genoemde volgeling van de Heiland, Paulus, wist ook dat het volgen van de Heiland alles kostte. Hij had het ervoor over. Alles achtte hij schade en drek om Christus beter te leren kennen. Alles gaf hij op, met de wens om steeds meer op zijn Heiland te lijken (Fp 3:8-9). Zijn Heiland had verwerping en smaad geleden, Paulus wilde in dat lijden delen, tot in de dood aan toe (Fp 3:10-11). Als we een beetje van de instelling van Paulus kennen en als we iets weten van de liefde voor zijn Heiland, dan kunnen we hem ons niet voorstellen als een toeschouwer bij een film. Nee, daar wilde hij niet van weten. Hij wilde deelnemer zijn.
Dat gaf hij ook door aan de Korinthiërs. In die gemeente had je van die gelovigen met dikke, welgedane buiken. Ze waren net zo welgesteld als welgedaan, ze waren rijk (1Ko 4:8). Dat zijn van die mensen die je vandaag in hun galakleding uit hun weelderig ingerichte huizen in hun glimmende A-klasse auto’s voorzien van de modernste technieken ziet stappen en tegen hun chauffeur hoort zeggen dat ze naar de bioscoop koers moeten zetten. Op hun voorverwarmde stoel komen ze in de auto alvast in de stemming door nog eens naar de voorproefjes van de film te kijken. Bij de bioscoop aangekomen trekken ze met een weids gebaar hun dikke portefeuille, tellen het geld voor een kaartje neer (als ze dat al niet bij hun auto cadeau hebben gekregen of er zich via de voorverkoop van verzekerd hebben) en laten zich met de nodige egards naar hun plaats begeleiden. Daar zijgen zij neer. Nog even de smartphone uitzetten en ze zijn er klaar voor om zich te laven aan een twee uur durend spektakel.
Ho even, zegt Paulus. Weet je hoe het met ons is, die door de Heiland in de wereld zijn gezonden om van Hem te getuigen? Wij gaan niet ons goeie geld uitgeven om naar een schouwspel te gaan zitten kijken om ons te vermaken of een geestelijke kick te krijgen. Wij zijn zélf een schouwspel (1Ko 4:9). Wij zijn het uitschot van de wereld, het uitvaagsel (1Ko 4:13). Niks geen Oscar of Gouden Kalf voor de beste rol of het beste script. We krijgen de handen niet op elkaar om voor ons te applaudisseren, zoals de maker van de film. Die kreeg van Volle Evangelie Zakenlieden een staande ovatie na het vertonen van een paar scènes. Wij, zegt Paulus, krijgen de handen op ons om ons klappen te geven, om ons te grijpen en in de gevangenis te gooien. In plaats van rijk en verzadigd te worden lijden we honger. In plaats van te worden geëerd, worden we uitgescholden (1Ko 4:11-12). Dát hoort erbij als je de Heiland volgt.
3. Mijn Heiland zoekt geen tranen van medelijden
“Weent niet over Mij” (Lk 23:28)
Het moet een aandoenlijk gezicht geweest zijn om de Heiland door de straten van Jeruzalem te zien gaan. Uitgeput door alle ondergane en doorstane martelingen, wekte Hij het medelijden op van een aantal vrouwen die blijkbaar zeer met Hem begaan waren. Ze gaven daaraan uiting door te weeklagen en klaagliederen over Hem te zingen (Lk 23:27). Dan staat de Heiland stil. Hij draait Zich om en richt Zich tot de vrouwen. Het moet een ogenblik doodstil zijn geworden, daar in die straat van Jeruzalem. Hij is altijd Heer van de situatie, ook als Hij ogenschijnlijk de speelbal is van de gevoelens van Zijn volk en de leidslieden ervan.
Dan klinken Zijn indrukwekkende woorden, woorden die bedoeld zijn om deze vrouwen tot het juiste inzicht te brengen van de situatie waarin ze zich bevinden. Mensen die hun ogen niet droog kunnen houden omdat ze emotioneel aangedaan raken bij het zien van zoveel lijden, zijn mensen die geen oog hebben voor hun eigen nood. Dat soort medelijden zoekt de Heiland niet. Hij waarschuwt de vrouwen aangaande het komende oordeel. Over dit grootste van alle onrecht dat ooit op aarde is geschied, zal Gods rechtvaardige toorn losbarsten (Lk 23:30).
Maar hoor ook de genade van de Heiland. Hij roept de vrouwen op over zichzelf en over hun kinderen te huilen. Hij wenst dat ze inzien aan welk boosaardig vergrijp ze zich schuldig maken. De Zoon van God staat op het punt vermoord te worden, waarmee het bewijs van de opperste boosheid van de mens wordt geleverd. Er is geen grotere boosheid denkbaar dan het verwerpen van de Zoon van God Die in liefde en genade op aarde God heeft getoond.
Ieder mens is schuldig aan de dood van de Zoon van God. De Joden hebben daar hun aandeel in gehad. Zij hebben in vermetelheid Zijn bloed over zich afgeroepen (Mt 27:25). Alle vervolgingen die zij in de loop van hun geschiedenis hebben gekend, zullen verbleken bij de tijd van benauwdheid die nog voor hen zal aanbreken (Mt 24:21; Jr 30:7).
Maar niet alleen de Joden zijn schuldig. Ook de heidenen hebben hun aandeel in de dood van de Zoon van God. Het opschrift op het kruis, dat als beschuldiging moest dienen, maar de werkelijkheid weergaf, was in drie talen geschreven (Jh 19:20). Die drie talen staan symbool voor de Joden en hun godsdienst (Hebreeuws) en voor de heidenen in hun politiek (Latijn) en wijsheid (Grieks).
De hele mensheid is vanwege de zonde strafschuldig voor God (Rm 3:23). Ieder mens is een zondaar en verdient de hel. Wie in de Heiland niet een martelaar ziet, maar Iemand Die Zichzelf vrijwillig overgaf in handen van zondige mensen omdat dit de wil van de Vader was om diezelfde zondige mensen te redden, zal huilen over zichzelf. Wie inziet én erkent medeschuldig te zijn aan de dood van de Zoon van God, zal huilen over zichzelf. Zo iemand zal de noodzaak inzien dat de Heiland op het kruis door God verlaten werd vanwege de door hem of haar begane zonden.
Eerder was er een vrouw bij de Heiland gekomen die in de stad bekendstond als een zondares. Zij was het huis binnengegaan waar de Heiland was en was huilend achter Hem gaan staan, bij Zijn voeten. Zij maakte Zijn voeten nat met haar tranen. Tot haar richt Hij de woorden vol genade: “Uw zonden zijn vergeven.” Daarna zendt Hij haar heen in vrede (Lk 7:36-50). Zo is de Heiland voor ieder die met berouw over zijn of haar zonden tot Hem komt.
De Heiland zoekt tranen van oprecht berouw over de zonden, niet tranen als gevolg van een emotionele aandoening. Hij zoekt droefheid die tot bekering leidt (2Ko 7:10), geen droefheid die het menselijk gevoel een zekere voldoening geeft.
Nog enkele opmerkelijke zaken
Of ik de film gezien heb? Nee. Daar heb ik ook geen enkele behoefte aan. Of liever: alles in mij verzet zich daartegen. Ik vind het van ongekende vermetelheid getuigen als een zondig, sterfelijk mens het waagt om voor Jezus te spelen. Als dan de acteur, die deze vermetelheid in deze film heeft, ook nog durft te zeggen dat hij Jezus speelt ‘precies zoals Hij was’ is daarmee blijk gegeven van het volledig vertreden van de verschuldigde eerbied voor de hoogheilige Persoon van de Zoon van God, Die God en Mens in één Persoon is.
De Heer Jezus is naar beneden gehaald tot het niveau van de zondige mens, die zich opnieuw aan Hem vergrijpt. Het mysterie van de Persoon van de Zoon van God is niet aan mensen gegeven om te doorgronden (Mt 11:25-27), maar om te bewonderen en te aanbidden. Wie het niet als ondoorgrondelijk, Goddelijk geheimenis bewondert en aanbidt, zal erdoor worden verteerd.
Maar er zijn nog meer kanttekeningen te plaatsen die niet mals zijn. Zo heeft de maker van de film gezegd dat de film niet alleen op de Bijbel is gebaseerd, maar ook op de visioenen van de roomse mystieke dames Anne Catharina Emmerich en Maria van Agreda. De persoon die voor Jezus speelt, is overtuigd rooms-katholiek, net als de maker van de film. Hij heeft tot de heiligen St. Genesius van Arles en St. Antonius van Padua gebeden om hulp voor zijn carrière als toneelspeler. Verder zegt hij dat hij altijd een stuk van het echte kruis bij zich heeft gedragen in een speciaal daarvoor in zijn kleding genaaide zak. Ook andere relikwieën droeg hij bij zich.
Het gewelddadig kaliber van de film deed de filmkeurmeesters in de VS besluiten ‘The Passion of the Christ’ ongeschikt te achten voor jeugdige personen. Hoezo is het evangelie voor iedereen? Je moet kennelijk heel wat visueel (!) geweld kunnen incasseren om via deze film met het evangelie in aanraking te kunnen komen.
Het aanprijzen van de film als ‘het beste evangelisatiemiddel sinds 2000 jaar´ is dan ook schrikbarend. Hoezeer is het evangelie door de hand van de mens gedevalueerd tot het niveau van volksvermaak! Dit evangelie is geen kracht van God tot behoudenis voor ieder die gelooft (Rm 1:16), want het is een ander evangelie (Gl 1:6). Het evangelie van Christus wordt verdraaid voorgesteld (Gl 1:7), aangepast aan de smaak van de mens. Er wordt een andere Jezus gepredikt. Wie deze Jezus aanneemt, ontvangt een andersoortige geest die door de mens heel goed verdragen kan worden (2Ko 11:4).
Op zoek naar ervaring, emotie, geeft deze voorstelling van Jezus de mens een godsdienstig gevoel. Dat deze film juist bij de godsdienstige mens zo aanslaat, is ronduit zorgwekkend. Hij blijkt een vacuüm te vullen dat aanwezig is in de geestelijke beleving waarnaar de massa, bestaande uit godsdienstige en niet godsdienstige mensen, heden ten dage op zoek is. Maar behoudenis van zonden bewerkt het niet. Die krijgt een mens alleen als Hij in het geloof de Naam van de Heer aanroept. En het geloof komt door het horen van Woord dat gepredikt wordt (Rm 10:12-17).
De Paus en Billy Graham, kerkelijke leiders en evangelische voorgangers, de EO, de Evangelische Alliantie en tal van organisaties en kerken, allen zijn ze lovend over de film. Er gaat dan ook een gigantische oecumenische werking van uit.
Iemand beweerde: ‘Na het zien van de film zal iemand die deelneemt aan het avondmaal dat op een andere manier doen.’ Dat zal wel. Maar dat betekent niet op een betere, maar op een slechtere manier. Ik wil bij het vieren van het avondmaal en het nadenken over het lijden van mijn Heiland aan Hem denken zoals Hij in de Schrift wordt getoond. Het zien van de film plaatst op mijn netvlies een soort lijden zoals dat gezien is door een man die zich voor het maken van de film ook heeft laten inspireren door mystieke bronnen. Het resultaat is een gedrocht, een verminking van de Schriften.
Ik wil niet aan het lijden van mijn Heiland denken zoals dat vertolkt wordt door een zondig, aanmatigend mens. Dat kan niet anders zijn dan een verdorven karikatuur van Hem voor Wie de engelen hun aangezicht in heilig ontzag verbergen (Js 6:2-3). De maker stelt niet Gods waarheid voor, de acteur stelt niet mijn Heiland voor.
Daar komt nog bij dat enkele fundamentele kenmerken van het christelijk leven geweld worden aangedaan: die van het christelijk leven in het algemeen en van de christelijke aanbidding in het bijzonder zoals we die in de Schrift vinden. Christenen wandelen namelijk door geloof en niet door aanschouwen (2Ko 5:7). En zij aanbidden in geest en in waarheid (Jh 4:21-24) en niet door middel van enig menselijk maaksel dat met het menselijk oog wordt waargenomen. Tegen dit laatste wordt zelfs uitdrukkelijk door God gewaarschuwd (Dt 4:15-16).
Oproep
Ik zie mijn Heiland als ik de Bijbel lees. Dat geldt voor ieder kind van God. Voor allen geldt de oproep: “[Terug] naar de wet en het getuigenis [dat is: het Woord van God]! Als zij niet overeenkomstig dit woord spreken, zal er voor hen geen dageraad zijn” (Js 8:20).
Is het mogelijk om als enkelingen tegenover zoveel kerkelijk en evangelisch geweld staande te blijven in het geloof in de Christus der Schriften? Is het mogelijk om niet te zwichten voor tal van gevoelsargumenten die een schijn van gezag bezitten? Jazeker! Niet in eigen kracht, maar in de kracht van de Heer. Ons staat de hele wapenrusting van God ter beschikking (Ef 6:13-18). Daarbij moeten we bedenken dat onze strijd niet is tegen bloed en vlees, maar tegen de geestelijke machten in de hemelse gewesten (Ef 6:12). Hoor de bemoediging: “Wees niet bevreesd voor hen. Denk aan de grote en ontzagwekkende Heere, en strijd voor uw broeders, uw zonen en uw dochters, uw vrouwen en uw huizen” (Ne 4:14).
Tot besluit
Nee, ik heb de film niet gezien. Om Christus te zien heb ik aan de Bijbel genoeg. Dat geldt voor ieder kind van God. In de Bijbel lees ik hoe de Heiland Zich aan mij wil laten zien. Hij vertelt mij dat Hij en de Vader bij mij zullen komen (Jh 14:21,23) als ik Zijn geboden en Zijn Woord bewaar.
Nee, ik zal de film niet gaan zien. Ik zie iets anders: ik zie Christus in de heerlijkheid en dat mijn leven met Christus verborgen is in God. Daarom wil ik de dingen zoeken die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Ik wil de dingen bedenken die boven zijn, waar Christus is, terwijl ik met beide benen op de grond sta en bezig ben in mijn dagelijks werk (Ko 3:1-4).
Mijn Heiland zocht in Zijn leven zeker de behoudenis van de zondaar. Daarvoor gaf Hij Zijn leven. Maar nog meer zocht Hij in Zijn leven de eer van Zijn God en Vader (Jh 17:4). Daarvoor gaf Hij in de eerste plaats Zijn leven. In Zijn dood gaf Hij aan God de eer terug die wij mensen Hem hadden ontroofd. Wij waren ongehoorzaam geworden en kregen in de dood ons verdiende loon (Rm 6:23). Hij was gehoorzaam tot de dood en kreeg Zijn verdiende loon in Zijn opwekking uit de doden en Zijn verheerlijking aan de rechterhand van de Majesteit in de hoge (Hd 2:32-36; Ef 1:20; Hb 1:3).
Het wonder van de genade is dat allen die Hem aannemen, mogen delen in het door Hem verdiende loon (Ef 2:4-6). Die Heiland wil ik beter leren kennen door het onderzoeken van Zijn Woord. Die Heiland wil ik in de kracht van de Heilige Geest dienen met de volle toewijding van mijn hart, elk uur van de dag en van de nacht. Van die Heiland wil ik getuigen naar allen in mijn omgeving die Hem nog niet kennen.
Ik vertrouw erop dat er nog veel christenen zijn die dat verlangen met mij (gaan) delen. Tot eer van God en Zijn Christus en tot vreugde voor Zijn volk, dat allen omvat die hun zonden voor God hebben beleden en in het geloof Jezus Christus als hun persoonlijke Heiland en Heer hebben aangenomen.
Ger de Koning
Middelburg, 6 maart 2004