Inleiding
Dit hoofdstuk laat ons in vier fasen zien hoe iemand tot een volgeling wordt naar het voorbeeld van de Heer Jezus. Daarvoor worden de gebeurtenissen in dit hoofdstuk bij elkaar gebracht, zonder dat Lukas rekening houdt met de chronologische volgorde. Het begint met zelfveroordeling (verzen 1-11), daarop volgen reiniging (verzen 12-16) en vergeving en kracht (verzen 17-25), waarna de roeping tot de dienst kan volgen (verzen 27-32). Het hoofdstuk besluit met als resultaat van alle voorgaande gebeurtenissen het voorstellen van het nieuwe dat in de plaats van het oude komt (verzen 35-39).
1 - 7 Een wonderbare visvangst
1 Het gebeurde nu, toen de menigte op Hem aandrong en het Woord van God hoorde, dat Hij bij het meer Gennézareth stond. En Hij zag twee schepen bij het meer liggen; 2 de vissers nu waren van boord gegaan en spoelden de netten. 3 Hij nu ging aan boord van een van de schepen, dat van Simon was, en vroeg hem iets van het land af uit te varen; en terwijl Hij zat, leerde Hij de menigten vanuit het schip. 4 Toen Hij nu ophield met spreken, zei Hij tot Simon: Vaar uit naar de diepte en werpt uw netten uit voor een vangst. 5 En Simon antwoordde en zei: Meester, de hele nacht dóór hebben wij ons ingespannen en niets gevangen; op Uw woord echter zal ik de netten uitwerpen. 6 En toen zij dit hadden gedaan, omsloten zij een grote massa vissen, en hun netten scheurden. 7 En zij wenkten hun metgezellen die in het andere schip waren, om hen te komen helpen, en zij kwamen; en zij vulden beide schepen zodat zij bijna zonken.
De Heer predikt het Woord van God bij het meer Gennézareth. Omdat de menigte op Hem aandringt, wordt Hij bijna in zee geduwd. Hij gebruikt dan niet Zijn Goddelijke macht om mensen op een afstand te houden, zoals in Lukas 4 (Lk 4:30), maar Hij neemt Zijn toevlucht tot één van de twee schepen die Hij daar ziet liggen.
Terwijl Hij het Woord van God brengt, spoelen de vissers hun netten. Ze komen blijkbaar net terug van de vangst. Wat komen ze op een mooi moment terug, hoewel ze teleurgesteld zijn dat een hele nacht werken niets heeft opgeleverd. Maar ze zullen grote dingen meemaken. De Heer gaat zonder te vragen aan boord van een van de schepen. Hij is de Heer. Het is het schip van Simon Petrus. Simon vraagt Hem niet wat Hij doet.
De Heer vraagt Simon een klein eindje de zee op te gaan. Simon gehoorzaamt direct. Hij stelt zijn schip en zijn krachten en zijn tijd beschikbaar. Hij zal best moe zijn geweest na een nacht vissen, maar als de Heer het vraagt, zet hij zich weer in. Zo werkt Simon mee in het werk van de Heer. Hij geeft Hem gelegenheid om in zijn schip te gaan zitten en vanuit zijn schip de menigten te leren. Stellen wij ook zo onze middelen, krachten en tijd beschikbaar dat de Heer Zijn werk tot zegen voor anderen kan doen?
Er komt een einde aan de toespraak van de Heer. Hij weet wat de menigten kunnen verdragen. Nu is het tijd voor iets anders. Hij gaat Simon belonen voor zijn medewerking. Hij zegt tegen hem dat hij moet uitvaren naar de diepte en zijn netten moet uitwerpen voor een vangst. Het gaat niet om een poging om iets te vangen, want Hij stelt het resultaat al vast.
Als ervaren visser kan Petrus het niet nalaten Hem erop te wijzen dat ze de hele nacht hebben gevist, maar dat al hun inspanningen niets hebben opgeleverd. Ze hebben dat gedaan zoals ze dat altijd deden en ze zijn ervaren vissers. Hij weet dat het overdag zeker niet zal lukken als het ’s nachts al niet lukt. Simon begint zijn reactie echter met de Heer als “Meester”, dat wil zeggen zijn Meerdere, te erkennen. Het is de titel van iemand die boven anderen staat. Het hier gebruikte woord voor ‘meester’ komt alleen in dit evangelie voor (Lk 5:5; 8:24,45; 9:33,49; 17:13).
Deze erkenning opent de weg tot zegen. Petrus heeft al erkend dat de oude, beproefde methode niet werkt. Nu moet hij het gaan doen op de manier die de Heer aangeeft. Omdat de Meester het zegt, zal hij de netten uitwerpen. Dit is geloof in het woord van de Heer. Het resultaat van gehoorzaamheid is zegen, een grote zegen. De Heer heeft zoveel vissen in hun netten gebracht, dat ze de massa niet kunnen houden. Menselijke middelen zijn te klein om de zegen te ontvangen die de Zoon van God geeft.
Er is zoveel vis, dat ook het andere schip met vis wordt gevuld. Beide schepen worden tot de rand vol met vis. De schepen zijn zo vol, dat ze bijna zinken. De Zoon van God zegent met een volle, overlopende maat.
Na de opstanding van de Heer krijgt Petrus opnieuw de opdracht het net uit te werpen en dan scheurt het net niet (Jh 21:11). Dat het na de opstanding van de Heer Jezus is, wijst erop dat het nieuwe gekomen is. Daar komen alleen de getelden in het net.
8 - 11 Vissers van mensen
8 Toen nu Simon Petrus dit zag, viel hij aan de knieën van Jezus neer en zei: Ga uit van mij, want ik ben een zondig mens, Heer. 9 Want verbazing had hem en allen die bij hem waren, aangegrepen over de vangst van de vissen die zij hadden gedaan, 10 en evenzo ook Jakobus en Johannes, zonen van Zebedeüs, die deelgenoten van Simon waren. En Jezus zei tot Simon: Wees niet bang, van nu aan zul je mensen vangen. 11 En nadat zij de schepen op het land hadden getrokken, verlieten zij alles en volgden Hem.
Simon Petrus erkent dat de Heer de vissen in het net heeft gebracht. Hij ziet zich plotseling geplaatst tegenover de almachtige en alwetende God. Het bewijs van Zijn macht brengt hem op de knieën. In Zijn licht ziet hij zichzelf als een zondig mens. Hij erkent dat hij niet bij Hem thuishoort. Tegelijk is hij aan de knieën van de Heer. Hij is dicht bij Hem. Daardoor voelt hij aan dat de Heer hem niet zal wegsturen. Hij weet dat de Heer een gebroken geest aanvaardt en een verbrijzeld en verslagen hart niet veracht (Ps 51:19). Deze overtuiging is het werk van de Heilige Geest. De Heilige Geest stelt de grootheid van Christus voor. De mens die dat ziet, zal zichzelf als zondaar zien.
Tegelijk stelt de Heilige Geest ook de aantrekkelijkheid van Christus voor. Hij is de Mens voor Wie het woord uit Spreuken 19 volmaakt geldt: “Het verlangen van de mens is zijn goedertierenheid” (Sp 19:22). Dit woord kan wel als opschrift boven dit evangelie, dat Hem als Mens voorstelt, worden gezet. De Heer is vol goedertierenheid om overtuigde zondaars te ontvangen. Hij verlangt naar hen. De mens die dat ziet, weet dat Hij een overtuigde zondaar niet verstoot, maar juist aanvaardt. Meerderen hebben gezegd dat ze gezondigd hebben of dat ze een zondig mens zijn, maar dat niet gedaan aan de knieën van de Heer Jezus, in vertrouwen in Hem en daarom hebben ze nooit vrede gevonden.
De boot van Petrus is twee keer in een etmaal het meer op gevaren. Een keer in de nacht, want dan is de kans op een goede vangst het grootst, en een keer overdag, wanneer de kans op een goede vangst aanzienlijk kleiner is. De omgeving is dezelfde bij beide gelegenheden, de mannen ook en ook het gereedschap. Slechts één ding is anders: de tweede keer is Christus aan boord. Dat maakt het grote verschil in het resultaat.
Verbazing over de grote vangst heeft Simon en allen die bij hem zijn, aangegrepen. Het maakt diepe indruk op hen. Jakobus en Johannes worden nog met name genoemd. Het zijn vakbroeders van Simon en zelfs compagnons. Ze delen in de vangst en in de verbazing. Ze zullen ook door de Heer worden geroepen om Hem te volgen, tegelijk met Petrus.
Roeping is altijd een persoonlijke roeping. Lukas laat horen hoe de Heer Simon roept. Hetzelfde geldt ook voor de anderen. De Heer stelt Simon, die aan Zijn knieën ligt, gerust. Hij hoeft niet bang te zijn voor Zijn grootheid. Zien op Christus en op Zijn woord vertrouwen betekent ruimte geven aan de volmaakte liefde die de vrees uitdrijft (1Jh 4:18). Tegelijk is dit de juiste houding waarmee de Heer verder kan. Daarom zegt Hij vervolgens tegen Petrus dat hij vanaf dit moment een visser van mensen zal worden. Door de persoonlijke ervaring die Petrus heeft opgedaan, kan hij nu mensen gaan vangen door hen onder de indruk te brengen van de grootheid van Christus en van hun eigen zondigheid.
De vissers maken hun dagelijkse werk netjes af, ze trekken de schepen aan land. Dan verlaten ze alles en volgen Hem. Het staat er zo eenvoudig, maar wat een gebeurtenis! De ontmoeting met de Heer Jezus en Zijn roeping hebben een enorme verandering in hun leven tot gevolg. Er is geen overweging, geen vraag om eerst afscheid te nemen. De roeping van de Heer is bepalend. De gevolgen ervan kunnen ze aan Hem overlaten.
12 - 16 Reiniging van een melaatse
12 En het gebeurde toen Hij in een van de steden was, zie, [daar was] een man vol melaatsheid; toen hij nu Jezus zag, viel hij op [zijn] gezicht en smeekte Hem aldus: Heer, als U wilt, kunt U mij reinigen. 13 En Hij strekte Zijn hand uit, raakte hem aan en zei: Ik wil, word gereinigd! En terstond week de melaatsheid van hem. 14 En Hij beval hem het aan niemand te zeggen: Maar ga heen, toon u aan de priester en offer voor uw reiniging zoals Mozes heeft geboden, hun tot een getuigenis. 15 Het woord over Hem verbreidde zich echter des te meer; en vele menigten kwamen samen om [Hem] te horen en van hun ziekten genezen te worden. 16 Hij trok Zich echter terug in de woestijnen en bad.
Erkenning van zonden, zoals we dat in de vorige geschiedenis bij Petrus hebben gezien, is niet voldoende. Het is wel de eerste noodzakelijke stap, maar er moet iets op volgen. Er moet ook kennis van reiniging komen. Dat leren we in de genezing van de melaatse. Daarom is het eerste wat de discipelen in het gevolg van de Heer meemaken de ontmoeting met “een man vol melaatsheid”. Melaatsheid is een beeld van de zonden waarin de mens leeft. De man is vol melaatsheid. Hij is op het punt aangekomen dat er niets reins meer aan hem is. In die toestand kan hij rein worden verklaard (Lv 13:12-13).
In beeld is hij de zondaar die geen enkele verontschuldiging meer voor zijn zonden zoekt. Hij erkent dat hij hopeloos verloren is. Het enige waarop hij nog hopen kan, is de genade van de Heer. De wet kan alleen melaatsheid vaststellen en de voorwaarden stellen voor iemand die van melaatsheid is gereinigd. Het is voor de wet onmogelijk om een melaatse van zijn melaatsheid reinigen. Dat is het geweldige van de kracht van de genade die in Christus aanwezig is.
Als de melaatse Hem ziet, valt hij op zijn gezicht en smeekt Hem of Hij hem wil reinigen. De melaatse is ervan overtuigd dat de Heer het kan, maar hij weet niet of Hij het wil. De man doet niet tevergeefs een beroep op Zijn genade. De Heer raakt hem aan en spreekt met Goddelijk gezag: “Ik wil, word gereinigd!” Op dit bevel wijkt de melaatsheid direct van de man. Hier bewerkt genade reiniging, zoals eerst bij Petrus overtuiging van zonde (vers 8). Zo is de Heer in staat om het probleem van de zonden in het leven van ieder mens op te lossen en hem te reinigen van zijn zonden. Daarvoor heeft Hij het werk op het kruis volbracht.
In het offer dat de man moet brengen voor zijn reiniging, geeft hij daarvan getuigenis. Hij mag geen ruchtbaarheid geven aan zijn genezing. Wel wil de Heer dat er getuigenis van de reiniging wordt gegeven tegenover de godsdienstige leiders. Daarom zendt Hij de man naar de priesters. De priesters zullen moeten erkennen wat met de melaatse gebeurd is. Daardoor zullen ze de tussenkomst van God moeten erkennen, dat wil zeggen dat de Heer Jezus God is. Wie immers kan melaatsheid reinigen dan God alleen (2Kn 5:7)? In het offer dat de man moet brengen, eert hij ook God voor de reiniging.
De genezing van de melaatse zal niet onopgemerkt zijn gebleven. Iedereen die hem kende, zal aan hem hebben gezien dat hij genezen is. Daardoor wordt over de Heer gesproken in een steeds wijdere omgeving. Velen willen Hem horen en door Hem van hun ziekten worden genezen. De genade trekt mensen aan. De genade stroomt ook vrijgevig van Hem uit.
De Heer neemt als de afhankelijke Mens ook tijd voor gemeenschap met God in het gebed. Daarvoor trekt Hij Zich terug in de eenzaamheid. Daarna gaat Hij de mens weer dienen.
17 - 26 Genezing van een verlamde
17 En het gebeurde op een van die dagen dat Hij leerde, en er zaten farizeeën en wetgeleerden, die uit elk dorp van Galiléa en Judéa en van Jeruzalem <bijeen> gekomen waren, en er was kracht van [de] Heer om gezond te maken. 18 En zie, mannen brachten op een bed een mens die verlamd was, en zij trachtten hem binnen te dragen en <hem> voor Hem neer te leggen. 19 En daar zij vanwege de menigte geen manier vonden om hem binnen te dragen, klommen zij op het dak en lieten hem met het bed door de tegels in het midden neer, vóór Jezus. 20 En toen Hij hun geloof zag, zei Hij: Mens, uw zonden zijn u vergeven. 21 En de schriftgeleerden en de farizeeën begonnen te overleggen en zeiden: Wie is Deze, Die lasteringen spreekt? Wie kan zonden vergeven dan God alleen? 22 Jezus echter onderkende hun overleggingen, antwoordde en zei tot hen: Waarom overlegt u in uw harten? 23 Wat is gemakkelijker: te zeggen: Uw zonden zijn u vergeven, of te zeggen: Sta op en loop? 24 Maar opdat u weet dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde zonden te vergeven, – zei Hij tot de verlamde: Ik zeg u: sta op, neem uw bed op en ga naar uw huis. 25 En onmiddellijk stond hij op voor hun ogen, nam dat waarop hij gelegen had en ging weg naar zijn huis, terwijl hij God verheerlijkte. 26 En ontzetting beving allen en zij verheerlijkten God en werden met vrees vervuld en zeiden: Wij hebben vandaag ongelofelijke dingen gezien.
De Heer gaat voort met het dienen van mensen. Dat zien we in deze geschiedenis, waarin een nieuw element naar voren komt dat van belang is voor het vormen van onderdanen van het koninkrijk. In de beide vorige geschiedenissen gaat het om iets wat weggenomen moet worden: vrees vanwege de zonde en melaatsheid als een beeld van de zonde. In deze geschiedenis gaat het ook om iets wat weggenomen wordt, maar ook om iets wat gegeven wordt. De zonden worden vergeven en er wordt kracht gegeven.
Voor de derde keer in dit hoofdstuk wordt een geschiedenis ingeleid met de woorden “het gebeurde” (verzen 1,12). Als de Heer ergens is, ‘gebeurt’ er altijd iets. Wat gebeurt, vloeit voort uit Zijn onderwijs. Eerst worden de omstandigheden geschilderd. De Heer is aan het leren. Onder Zijn gehoor bevinden zich farizeeën en wetgeleerden die van heinde en verre gekomen zijn om Hem te horen. Ook is de kracht van de Heer aanwezig om gezond te maken. Het is een tafereel vol geestelijk leven.
Dan zien we vier mannen die hun verlamde vriend op een bed bij de Heer willen brengen. Deze mannen zijn met de verlamde begaan. Ze vervoeren hem op een bed, dat wil zeggen dat ze hem niet naar de Heer slepen, maar een middel gebruiken dat voor de verlamde prettig is. Ook weten ze dat de enige kans op genezing bij Hem te vinden is. Daarom moet hij daarheen. Ze zetten zich voor hun vriend in en handelen in geloof in Christus.
Als ze op de plaats komen waar Hij is, vinden ze een menigte die de weg naar Hem blokkeert. Vaak vormen mensen een blokkade om tot Christus te gaan. Maar hun geloof is volhardend en vindingrijk. Als het niet op de gewone manier kan, door de deur, dan maar op een ongewone manier, via het dak. De vrienden breken het dak open en laten het bed met hun verlamde vriend erop voor de Heer neerzakken. Daar wilden ze hem brengen en daar is hij dan.
De Heer Jezus heeft in de geest het hele handelen van de vrienden gevolgd. Hij kent en ziet hun geloof. Hij beantwoordt hun geloof door tot hun vriend die geweldige en weldadige woorden van vergeving te spreken. Hij ziet het ware probleem van hun vriend en dat lost Hij eerst op. Mogelijk dat zijn verlamming het gevolg is van een bepaalde zonde. De melaatse in de vorige geschiedenis had reiniging nodig. Deze mens heeft vergeving nodig. Melaatsheid heeft tot gevolg dat er geen omgang met anderen mag zijn, want een melaatse is een uitgestotene. Bij deze mens zien we dat de zonde verlamt, waardoor er geen omgang met anderen kan zijn.
Dit woord over vergeving van zonden brengt de schriftgeleerden en farizeeën in verweer. Ze horen iets wat hun als lastering in de oren klinkt. Dit past niet in hun theologie. Alleen God kan zonden vergeven. Wie meent Deze wel dat Hij is? Het is hun duidelijk dat hier Iemand aan het woord is Die Zich aanmatigt God te zijn. In hun opmerking dat alleen God zonden kan vergeven, hebben ze volkomen gelijk. Tegelijk zijn zij met al hun theologische kennis stekeblind voor de heerlijkheid van de Heer Jezus, dat Hij, Die voor hen staat, waarachtig God is. Ze hoeven hun afkeer van Hem niet hardop uit te spreken om Hem te laten weten wat er in hen omgaat. Als de waarachtige God kent Hij de overleggingen van hun harten. Door dit uit te spreken bewijst Hij Wie Hij is.
Hij zet hen met enkele vragen op hun plaats. Wat zou er voor hen gemakkelijker zijn om te zeggen: uw zonden zijn vergeven, of: sta op en loop? Voor deze mensen is zowel het een als het ander onmogelijk. Voor Hem is het beide mogelijk. Alleen God kan zonden vergeven. De Heer Jezus vergeeft ze. Hij is God, maar Hij vergeeft ze als de Zoon des mensen, als Hij Die op aarde is om daar Gods goedertierenheid te brengen. Hij vergeeft niet alleen, Hij geneest ook. Daarmee laat Hij zien dat Hij de Messias is, want Hij vervult wat in Psalm 103 geschreven staat: “Die al uw ongerechtigheid vergeeft, Die al uw ziekten geneest” (Ps 103:3). Hij is het bewijs dat God Zijn volk bezoekt.
Hij beveelt de man zijn bed op te nemen en naar zijn huis te gaan. Het resultaat is er direct. De man staat voor hun ogen op. Met de woorden die de Heer spreekt, geeft Hij de man ook de kracht om te gehoorzamen. De man gaat niet zitten overleggen of hij het wel zal kunnen. Hij gelooft Zijn woord en hij doet het.
De farizeeën en schriftgeleerden nemen het waar. Ze kunnen dit wonder niet loochenen, maar het verandert niets aan hun vijandschap. Ze komen er niet door tot bekering. De vergeven en genezen mens draagt het volle resultaat van wat de Heer heeft gedaan met zich mee. Zijn hart is bevrijd en zijn lichaam hersteld. Hij draagt nu zijn bed dat hem heeft gedragen. De Heer heeft hem zijn zonden vergeven en hem kracht gegeven om te lopen. Zo gaat hij naar zijn huis, terwijl hij God verheerlijkt. Wat zal hij thuis hebben verteld over alles wat de Heer Jezus heeft gezegd en gedaan! Het eerste terrein waar Gods eer moet worden vermeld, is het terrein waar we ‘thuis’ zijn.
Allen die hebben gezien wat er is gebeurd, worden door ontzetting bevangen. Ze verheerlijken God en tevens vervult vrees hen. Ze hebben innerlijk geen deel aan Christus. Ze horen woorden met hun oren en nemen gebeurtenissen waar met hun ogen, maar het heeft geen effect op hun hart. Het enige wat ze zeggen, is dat ze vandaag ongelooflijke dingen hebben gezien. Ze zijn mensen van de dag. De indrukken zijn morgen weer vervaagd.
27 - 32 De roeping van Levi
27 En daarna ging Hij naar buiten en zag een tollenaar genaamd Levi bij het tolhuis zitten; en Hij zei tot hem: Volg Mij. 28 En hij liet alles achter, stond op en volgde Hem. 29 En Levi richtte een grote maaltijd voor Hem aan in zijn huis; en er was een grote menigte van tollenaars en van anderen, die met hen aanlagen. 30 En hun farizeeën en schriftgeleerden mopperden tegen Zijn discipelen en zeiden: Waarom eet en drinkt u met de tollenaars en zondaars? 31 En Jezus antwoordde en zei tot hen: Zij die gezond zijn, hebben geen arts nodig, maar zij die ziek zijn. 32 Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars tot bekering.
De Heer verlaat het huis waar Hij het Woord heeft onderwezen en een verlamde heeft genezen. Buitengekomen ziet Hij een tollenaar zitten. Zijn naam is Levi. Hij is dezelfde als de latere evangelist Mattheüs. Levi zit bij het tolhuis. Hij is bezig met het innen van geld. Dat is zijn werk en dat doet hij graag. Tollenaars hebben namelijk de mogelijkheid om zichzelf zeer te bevoordelen als ze, in opdracht van de Romeinen, de belasting innen.
Terwijl Levi bezig is geld te innen of wacht op mensen die belasting komen betalen, roept de Heer hem. De Heer kent hem. Hij weet dat zijn hart leeg is, al heeft hij nog zoveel geld. Dan zegt Hij tegen hem: “Volg Mij.” Dat is een bevrijdende roep. Zodra Levi de roepstem hoort, worden zijn hart en zijn geest van het geld afgekeerd.
De volgorde die Lukas opschrijft, is opmerkelijk. We lezen eerst dat Levi alles achterlaat, dat wil zeggen dat zijn hart het geld loslaat. Daarna lezen we dat hij opstaat en de Heer volgt. Na de lessen van zelfveroordeling in Petrus (vers 8), van reiniging in de melaatse (vers 13) en van vergeving waardoor kracht komt voor de wandel in de verlamde (vers 24), zien we hier het vierde dat de genade doet: ze geeft een nieuw, aantrekkelijk voorwerp in de Persoon van Christus.
Levi laat ook direct zien dat hij bekeerd is. We zien bij hem het resultaat van het volgen van de Heer. Hij is veranderd van iemand die van anderen neemt in iemand die aan anderen geeft (Ps 112:9). Hij, die genade ontvangen heeft, betoont nu zelf ook genade aan anderen. Het voorwerp van zijn dienst is de Heer. Hij richt “voor Hem” een grote maaltijd aan in zijn huis. Hij stelt zijn huis beschikbaar voor Hem. De Heer Jezus is het middelpunt en aantrekkingspunt voor anderen die ook door Hem worden aangetrokken.
In de handelwijze van Levi zien de farizeeën en schriftgeleerden weer een aanleiding om iets ten nadele van de Heer Jezus te zeggen. Ze mopperen tegen de discipelen. Ze spreken niet de Heer Zelf rechtstreeks aan, maar ze spreken Zijn discipelen aan. Die zijn in hun ogen net zo erg als hun Meester. Ze bedoelen het natuurlijk wel als kritiek op Hem. Zij begrijpen niets van het feest dat Levi heeft georganiseerd. Ze mopperen vanwege het gezelschap waarin de discipelen zich bevinden. Hoe kunnen zij, als mensen die zeggen dat ze voor God willen leven, met zulke laag gezonken personen samen eten!? Zo reageren lieden die geen besef hebben van genade. Ze verheffen zichzelf en kijken neer op anderen.
De Heer dient hen van antwoord. Hij wijst erop dat zij, als gezonde mensen, geen hulp van een arts nodig hebben. Je roept geen dokter als je je gezond voelt. Zij voelen zich goed, ze zijn niet melaats of verlamd, voelen zich geen zondaar en zoeken daarom geen hulp. De mensen die er slecht aan toe zijn en dat beseffen, hebben wel de hulp van een arts nodig. De Heer Jezus is de grote Arts. Hij heeft geen boodschap voor hen die van zichzelf menen dat ze rechtvaardig zijn.
Voor zondaars die beseffen hoe ellendig ze eraan toe zijn, heeft Hij wel een boodschap. Hij stelt hun de weg van behoud voor door hun te vertellen dat ze gered zullen zijn als ze zich bekeren van hun zondige weg en in Hem geloven. De Heer maakt van de zondaars die tot bekering komen geen nieuwe wetsbetrachters, maar bruiloftszonen en nieuwe vaten waarin de wijn van de vreugde wordt uitgegoten, zoals we in de volgende verzen voorgesteld vinden.
Daar hebben de farizeeën geen oog voor. Zij zijn als de oudste zoon die geen deel wil nemen aan de feestvreugde vanwege de terugkeer van de jongste zoon en daarom bewust buiten het huis van muziek en dans blijft (Lk 15:25,28).
33 - 35 Het vasten
33 Zij nu zeiden tot Hem: De discipelen van Johannes vasten dikwijls en doen gebeden, evenzo ook die van de farizeeën, maar die van U eten en drinken. 34 Jezus nu zei tot hen: Kunt u soms de bruiloftsgasten laten vasten, terwijl de Bruidegom bij hen is? 35 Er zullen echter dagen komen dat de Bruidegom van hen wordt weggenomen, dan zullen zij vasten, in die dagen.
De hardnekkige rechtvaardigen laten zich niet verslaan. Ze hebben nog een vraag aan Hem. Ze weten dat Johannes discipelen heeft en dat hij zijn discipelen strenge leefregels heeft gegeven, waaronder het vasten en het doen van gebeden. Dat past helemaal in hun lijn, want zo onderwijzen zij ook hun eigen discipelen. Als ze nu kijken naar de discipelen van de Heer, zien ze daar een gedrag dat in hun ogen ongepast is. Zijn discipelen doen niet anders dan eten en drinken. Kijk maar eens naar die grote maaltijd die Levi heeft aangericht en waaraan ze zich te goed hebben gedaan.
Ook dit is een reactie van lieden die niets van de genade begrijpen. Wettische mensen misgunnen altijd de vrijheid waarin de Heer Zijn discipelen leidt. In het volgende gedeelte (Lk 6:1) zien we trouwens dat dit soort maaltijden geen dagelijkse kost voor de discipelen is, want daar zien we dat ze honger hebben. Vrijheid die de Heer geeft, leidt nooit tot losbandigheid, maar tot een genieten van wat Hij geeft. Wie in vrijheid leeft, weigert voedsel aan te nemen uit de hand van de duivel, zoals de Heer Jezus heeft laten zien bij de verzoeking in de woestijn (Lk 4:4).
De Heer verklaart waarom Hij Zijn discipelen niet laat vasten. De reden is dat Hij bij hen is. Hij is de Bruidegom. Over de bruid wordt niet gesproken. Hij spreekt wel over bruiloftsgasten. Dat zijn Zijn discipelen. De Heer wijst erop dat er dagen komen dat Hij niet bij hen zal zijn. Hiermee doelt Hij op de dagen van Zijn dood en Zijn verblijf in het graf als Hij zal zijn uitgestoten uit de wereld. Dat zullen voor Zijn discipelen dagen van diep verdriet zijn (Jh 16:16-22). Dan zullen zij vasten.
36 - 39 Oude en nieuwe dingen
36 Hij nu sprak ook een gelijkenis tot hen: Niemand zet een van een nieuw kleed gescheurde lap op een oud kleed; anders zal hij én het nieuwe scheuren én de lap van het nieuwe zal bij het oude niet passen. 37 En niemand doet jonge wijn in oude zakken; anders zal de jonge wijn de zakken doen barsten en hij zal uitgestort worden en de zakken gaan verloren; 38 maar jonge wijn moet men in nieuwe zakken doen. 39 <En> niemand die oude heeft gedronken, wil jonge, want hij zegt: De oude is best.
Om Zijn tegenstanders duidelijk te maken wat het verschil is tussen Zijn dienst en die van Johannes en het hele Oude Testament, spreekt Hij een gelijkenis tot hen. Wat Hij zegt en wat Hij op aarde is komen brengen, vergelijkt Hij met een nieuw kleed. Dit nieuwe kleed past niet bij het oude. Het oude is het Jodendom waarin alles door de wet is geregeld. De wet heeft het volk geen zegen gebracht, maar verlies van zegen en veroordeling, want de wet is door het volk verbroken.
De Heer is niet gekomen om het volk aan de wet te houden. Hij had dat kunnen doen, want Hij hield Zelf de wet volmaakt. Maar als Hij het volk de wet had voorgehouden, was daarmee nog niets aan de natuur van de mens veranderd. De mens is met zijn hele wezen een wetsovertreder en daardoor strafschuldig. Hij kan alleen zegen krijgen als hij op een totaal andere basis wordt benaderd en wel op de basis van genade. Die genade is Christus komen brengen. In Hem is de genade van God verschenen, heilbrengend voor alle mensen (Tt 2:11). Deze genade is het wezen van het christendom, zoals de wet het wezen van het Jodendom is.
Het is onmogelijk het nieuwe kleed van het christendom in te passen in het oude kleed van het Jodendom. Ze sluiten elkaar volledig uit. Het nieuwe moet het oude vervangen en niet ermee verbonden worden. Het is als met het oude verbond dat plaats moet maken voor het nieuwe verbond (Hb 8:13). Wet en genade gaan niet samen. Waar wordt geprobeerd de wet en de genade met elkaar te vermengen, neemt men geen van beide serieus en doet men beide geweld aan. Dan is de wet geen wet meer en de genade houdt op genade te zijn. In de genade zijn de kracht en de vreugde, waarvan de wijn een beeld is, van de Geest werkzaam, zoals in de wet de kracht van de mens werkzaam is.
De jonge wijn van de Geest kan niet in de oude verpakking. De oude verpakking stelt een mens voor die leeft op basis van de wet. De macht van de Geest van God in genade kan Zich niet laten opsluiten binnen de inzettingen van de wet. De oude dingen zijn de vormen van de mens naar het vlees. Het nieuwe is de kracht van God naar de Heilige Geest. De oude mens moet plaatsmaken voor de nieuwe mens.
De jonge wijn moet in nieuwe zakken. Dat wil zeggen dat de nieuwe kracht en vreugde van de Heilige Geest alleen passen bij hen die de genade voor verloren zondaars hebben ontvangen. Zij proberen niet meer op basis van de wet voor God rechtvaardig te zijn, want ze hebben ingezien dat het leven naar de wet onmogelijk is omdat de mens een zondaar is. Voor wie dat erkent, is Christus gekomen met Zijn genade. Wie de genade heeft aangenomen, is een nieuwe schepping, een nieuwe zak, waarin de Heilige Geest als jonge wijn kracht en vreugde brengt.
De Heer weet hoe moeilijk het voor een mens is, en zeker voor een Jood, om van genade alleen afhankelijk te zijn. Het betekent dat de mens zichzelf veroordeelt en erkent dat hij niet in staat is iets goeds te doen. Tot die conclusie komt een mens heel moeilijk. Veel liever wil hij zelf presteren, zich inzetten om de wet te houden, de behoudenis zelf verdienen. Zolang hij zegt “de oude is best”, wijst hij de genade af.
De Bruidegom is aanwezig. Hoewel dit een oorzaak van vreugde moest zijn, gezien de kracht van God die er is, verkiest de mens toch het oude omdat het hem belangrijk maakt. De kracht van God doet dat niet. Het oude is zo vertrouwd, dat we bang zijn het in te leveren voor het onbekende nieuwe. We leveren het oude alleen in als we in het nieuwe de Heer herkennen. De maatstaf mag niet zijn hoe we het altijd hebben gezien, maar de maatstaf moet zijn het licht dat God door Zijn Woord geeft. Als we ons afsluiten voor de kracht van Gods Woord zullen we verstarren in overleveringen.