1 - 5 Voor Pilatus
1 En de hele massa van hen stond op en leidde Hem voor Pilatus. 2 Zij nu begonnen Hem te beschuldigen en zeiden: Wij hebben bevonden dat Deze onze natie afkerig maakt en verbiedt de keizer belasting te betalen en van Zichzelf zegt dat Hij Christus is, een Koning. 3 Pilatus nu vroeg Hem aldus: Bent U de Koning der Joden? Hij nu antwoordde hem en zei: U zegt het. 4 Pilatus nu zei tot de overpriesters en de menigten: Ik vind geen schuld in deze Mens. 5 Zij hielden echter aan en zeiden: Hij zet het volk op door Zijn leren in heel Judéa, waarmee Hij is begonnen van Galiléa tot hiertoe.
Er is niemand die het voor de Heer opneemt. Allemaal staan ze op tegen Hem en met z’n allen leiden ze Hem voor Pilatus (die van 26-36 na Chr. Romeins stadhouder van Judéa was). De Heer laat met Zich handelen zonder Zich te verzetten of te verdedigen (Js 53:7). Er komt geen dreigende taal uit Zijn mond. Zijn overgave in de handen van Zijn vijanden is indrukwekkend.
Als ze voor Pilatus staan, komen de beschuldigingen in alle hevigheid los. Ze moeten en zullen Pilatus laten zien wat voor een groot misdadiger hij voor zich heeft. Sluw als ze zijn, beschuldigen ze de Heer voor Pilatus niet van godsdienstige overtredingen, maar van politieke.
Elke beschuldiging is – hoe kan het ook anders – een bewuste, grove leugen. De oversten van het volk zijn niet onwetend. Ze handelen uitsluitend uit eigen belang. Mensen die dat doen, gebruiken alle mogelijke middelen om die eigen belangen zeker te stellen. Als daar de waarheid voor moet sneuvelen, rekenen ze af met Hem Die de waarheid is.
De Heer Jezus heeft nergens het volk afkerig gemaakt, maar in elke prediking aangedrongen op onderwerping aan God. Zij die zich in werkelijkheid niet kunnen bukken onder het Romeinse juk en van tijd tot tijd uitbarsten in onstuimig verzet, zijn de aanklagers die hier vooraan staan om hun ‘trouw’ aan de Romeinen te betuigen.
Ook dat Hij zou hebben verboden om de keizer belasting te betalen, is een directe leugen. Ze weten wel beter van de spionnen die ze nog niet zo lang geleden hadden uitgezonden. De Heer heeft hun op het hart gedrukt dat zij aan de keizer zullen geven wat van de keizer is en niet minder aan God wat van God is (Lk 20:20-25). Dat Hij van Zichzelf zegt dat Hij Christus is, een Koning, is waar en kan daarom geen beschuldiging genoemd worden. Dit is maar een kleinigheid vergeleken bij de blindheid van het ongeloof dat hun eigen Messias verloochent. Is Hij trouwens niet bij hen weggegaan toen zij Hem Koning wilden maken (Jh 6:15)?
Op de laatste beschuldiging gaat Pilatus in, want het is de enige beschuldiging die voor hem interessant is. Hij stelt daarover een vraag aan de Heer. Hij vraagt niet of Hij een Koning is, maar of Hij “de Koning der Joden” is. Zo willen de Joden Hem niet noemen, maar Pilatus noemt Hem wel zo. De Heer beantwoordt zijn vraag bevestigend.
Na alles wat Pilatus heeft gehoord, zowel van de overpriesters als van de Heer, komt hij tot de slotsom dat hij in “deze Mens” geen schuld kan vinden. De uitdrukking ‘Mens’ voor de Heer Jezus benadrukt dat het om Hem gaat als de ware Mens Gods. Het is het eerste getuigenis van de onschuld van ‘deze Mens’ van de zes getuigenissen die daarvan in dit hoofdstuk staan (verzen 4,14,15,22,41,47).
Hij is de Zondeloze. Hij is onschuldig. Daarom zou Pilatus de Heer hebben moeten loslaten. Dat doet hij niet. Hij kent de gevoelens van het volk en hun opstandigheid. Daarom opereert hij voorzichtig, ervoor wakend niets te doen wat zij per se niet willen.
De leiders van de haatcampagne zijn niet van plan zich bij de uitspraak van Pilatus neer te leggen. Ze brengen naar voren dat de Heer door Zijn leren het volk opzet tegen het Romeinse gezag. En, zo benadrukken zij, het gaat hier niet om een incident. Deze gevaarlijke Mens is daarmee al lang en ook overal bezig. Hij is ermee begonnen in Galiléa en daarmee doorgegaan in Judéa. Zijn invloed is groot en daarom moet Hem voorgoed de mond worden gesnoerd.
6 - 12 Voor Herodes
6 Toen nu Pilatus dat hoorde, vroeg hij of die Mens een Galileeër was. 7 En toen hij vernam dat Hij uit het gezagsgebied van Herodes was, zond hij Hem naar Herodes, die ook zelf in die dagen in Jeruzalem was. 8 Toen nu Herodes Jezus zag, was hij zeer verblijd, want hij wilde sinds geruime tijd Hem zien, omdat hij van Hem gehoord had, en hij hoopte een of ander teken door Hem te zien gebeuren. 9 Hij nu ondervroeg Hem met talloze woorden, maar Hij antwoordde hem niets. 10 De overpriesters en de schriftgeleerden nu stonden Hem heftig te beschuldigen. 11 Nadat nu <ook> Herodes met zijn soldaten Hem verachtelijk had behandeld en bespot, deed hij Hem een prachtig kleed om en zond Hem terug naar Pilatus. 12 Herodes en Pilatus nu werden op diezelfde dag vrienden met elkaar, want zij leefden tevoren in vijandschap jegens elkaar.
Door het aangeven van het gebied waar de Heer heeft geleerd, geven de leiders Pilatus een uitweg. Hij ziet een mogelijkheid om zich van deze Gevangene te ontdoen zonder zijn handen vuil te maken. Hij informeert of “die Mens” een Galileeër is. Als Pilatus hoort dat Hij inderdaad uit Galiléa afkomstig is, het gebied waar Herodes de scepter zwaait, zendt hij Hem naar Herodes. Daarvoor hoeft de Heer Jeruzalem niet uit, want het geval wil dat Herodes juist die dagen in Jeruzalem is.
Voor Herodes is dit een buitenkans. Hij ziet een lang gekoesterde wens in vervulling gaan. Hij wilde al zo lang de Heer eens zien (Lk 9:9). Hij had al zoveel over Hem gehoord. Nu krijgt hij zomaar de gelegenheid, zonder erom gevraagd te hebben of ernaar gezocht te hebben. Dat maakt hem heel blij. Maar het is niet het soort blijdschap waarmee een zondaar tot de Heer Jezus komt om door Hem verlost te worden van zijn zonden (vgl. Lk 19:6). Het is de blijdschap van een verwend kind dat een vurig begeerd stuk speelgoed krijgt om zich ermee te vermaken.
Herodes wil van de Heer graag een of ander teken zien. Hij wil dat de Heer hem vermaakt met wat toverkunsten. Herodes ziet niet meer in Hem dan een mens met buitengewone gaven, dingen die iemand versteld doen staan. Hij is uit op sensatie. Zijn geweten is volledig buiten werking.
Veel mensen kijken naar de Heer Jezus op de manier van Herodes. Hij is een grote wonderdoener, dat wordt tenminste van Hem beweerd, maar dat willen ze dan zelf wel eens meemaken. Ze bezoeken manifestaties van zogenaamde goddelijke kracht in de hoop dat het hun wat oplevert. Het kan gaan om de kick en ook wel om het oplossen van een geestelijk of lichamelijk probleem.
Herodes doet zijn uiterste best iets uit de Heer te krijgen, maar de Heer zegt geen woord. Hij gaat nergens op in. Hij zal Herodes tijdens al diens vragen hebben aangekeken, maar niet met ogen als een vuurvlam. De Heer staat voor Herodes in al de waardigheid van de volmaakt Onschuldige. Hij bevindt Zich niet in de handen van Herodes, maar in de handen van God.
Evenals voor Pilatus beschuldigen de leiders van het volk de Heer ook heftig als Hij voor Herodes staat. Als Herodes dan niets van Hem te zien krijgt, blijft er niets anders over dan wat plezier met deze zwijgzame Gevangene te maken. Herodes en zijn soldaten spelen een spel met Hem, waaruit hun verachting voor Hem blijkt. Ze drijven de spot met Hem. Als het spel uit is, doet Herodes Hem een prachtig kleed om, een spotkleed. Hij heeft gezegd dat Hij een Koning is? Dan zal hij Hem zo behandelen. Zo zendt Herodes Hem terug naar Pilatus.
In hun gemeenschappelijke verachting voor Christus vinden de gezworen vijanden elkaar. De vijandschap die er tussen hen was, smelt als sneeuw voor de zon en ze worden vrienden. Vijandschap tegen Christus verbindt harten van mensen die elkaar eerder het licht in de ogen niet gunden. In de duisternis verenigen de machten van de duisternis zich.
In deze twee personen die beiden vertegenwoordigers van een rijk zijn, herkennen we de toekomstige vereniging tussen het beest uit de aarde, de antichrist, en het beest uit de zee. Herodes is een beeld van de antichrist, de valse koning van de massa van de afvallige Joden (Op 13:11-18). Pilatus is een beeld van het beest uit de zee, dat is de dictator van het herstelde West-Romeinse rijk (Op 13:1-10).
13 - 16 Pilatus erkent de onschuld van de Heer
13 Pilatus nu riep de overpriesters, de oversten en het volk bijeen en zei tot hen: 14 U hebt deze Mens bij mij gebracht als Iemand Die het volk afvallig maakt; en zie, ik heb Hem in uw bijzijn verhoord en heb in deze Mens geen schuld gevonden aan datgene waarvan u Hem beschuldigt. 15 Ja, ook Herodes niet; want hij heeft Hem naar ons teruggezonden, en zie, er is niets door Hem gedaan dat [de] dood waard is. 16 Ik zal Hem dus kastijden en loslaten.
Pilatus probeert nu via diplomatieke weg, via overleg en overreding, de aanstichters van deze voor hem ongelukkige gebeurtenis tevreden te stellen. Hij wil iedereen te vriend houden. Voor dit overleg roept hij de leiders van deze oploop bijeen. Hij herhaalt hun aanklacht. Zij hebben “deze Mens” bij hem gebracht onder de beschuldiging dat Hij het volk afvallig zou maken. Hij wijst erop dat hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan door Hem, en dat nog wel in hun bijzijn, te verhoren. Het zal hun toch wel duidelijk zijn dat hij, Pilatus, niet van partijdigheid of voortrekken te beschuldigen is. Maar eerlijk is eerlijk, hij moet tot de conclusie komen dat hun beschuldiging geen grond heeft.
Zo geeft hij, na vers 4, een tweede getuigenis van de onschuld van de Heer. Hij voegt er direct een derde getuigenis van Zijn onschuld aan toe. Hij doet dat om zijn conclusie kracht bij te zetten, in de hoop dat de Joden de redelijkheid van zijn argumenten zullen inzien. Herodes heeft namelijk ook geen schuld in Hem gevonden, want die heeft Hem teruggestuurd zonder iets te noemen wat de dood waard zou zijn.
Hoewel Pilatus het ‘onschuldig’ zou moeten uitspreken en Christus zou moeten loslaten, wil hij hun toch ook wel enigszins ter wille zijn. Hij doet het voorstel om Hem te kastijden en dan los te laten. Het toont aan wat een harteloos mens deze Pilatus is. Hij wil de keizer te vriend houden en geen onschuldige terechtstellen. Hij wil ook de Joden te vriend houden. Die willen bloed zien. Daar wil hij wel voor zorgen door Hem te kastijden. Het lijkt hem dat hun bloeddorst dan wel gestild zal zijn.
17 - 23 Barabbas gekozen
17 <Hij nu moest hun op [het] feest iemand loslaten.> 18 Massaal echter schreeuwden zij het uit en zeiden: Weg met Hem, en laat ons Barabbas los! 19 Deze was wegens een oproer dat in de stad had plaatsgevonden, en wegens moord in de gevangenis geworpen. 20 Pilatus nu riep hun opnieuw toe, daar hij Jezus wilde loslaten. 21 Zij echter riepen er tegenin en zeiden: Kruisig, kruisig Hem! 22 Hij echter zei voor de derde maal tot hen: Wat heeft Deze dan voor kwaad gedaan? Ik heb geen doodschuld in Hem gevonden. Ik zal Hem dus kastijden en loslaten. 23 Met luider stem echter hielden zij aan en eisten dat Hij zou worden gekruisigd; en hun stemmen <en die van de overpriesters> kregen de overhand.
Lukas gaat van het voorstel van Pilatus om de Heer te kastijden en los te laten direct door met de vermelding dat Pilatus hun op het feest iemand moest loslaten. Hierin ziet Pilatus een nieuwe mogelijkheid om enerzijds recht te doen aan zijn vaststelling van de onschuld van de Heer en anderzijds tegemoet te komen aan de bloeddorst van de Joden. (Het loslaten van iemand op het feest kan een gewoonte zijn die de Joden hebben bedongen als symbool van hun bevrijding uit Egypte door God.)
Pilatus meent met het inzetten van Barabbas als vergelijking met Christus iemand te hebben die ze toch liever niet op vrije voeten zagen. Hij vergist zich weer. Niet dat de Joden geen bloed willen zien, maar ze willen het bloed van Jezus zien en dat niet alleen door geseling, maar dat het vergoten wordt in de dood. Ze geven de voorkeur aan een moordenaar boven de Vorst van het leven. Het is een herhaling van de hof van Eden waar de mens de God van het leven inruilde tegen hem die de mensenmoordenaar van het begin af is (Jh 8:44).
Massaal en hysterisch schreeuwen ze, onder aanvoering van de vorst van de duisternis en door de influistering van leidslieden, hun keus uit. Die is duidelijk: “Weg met Hem!” Zonder oorzaak wordt Hij gehaat (Ps 69:5) en verworpen. Ze zijn slechts van één ding bezield: Zijn dood. Ze willen iedereen vrij zien, als Hij het maar niet is.
Het zwijgen van de Heer tijdens dit hele spektakel is indrukwekkend. Het zwijgen van God is vreselijker dan Zijn spreken in tucht. Gods zwijgen is alsof iemand in een put wordt geworpen (Ps 28:1). Hoewel de Heer niets zegt, maakt Zijn aanwezigheid het hart van ieder die daar is, openbaar. Het is voor of tegen Hem. Er is niemand voor Hem.
De keus valt zonder meer op Barabbas omdat de keus tegen Hem is gemaakt. In Barabbas zien we de beide kenmerken van de satan tot uiting gebracht. We zien in zijn onruststokerij de verdorvenheid van de satan en we zien zijn geweld in de moord die hij heeft begaan. Hij is de listige “slang” (2Ko 11:3) en de “brullende leeuw” (1Pt 5:8). Barabbas betekent ‘zoon van de vader’. Het is duidelijk dat hij een zoon van de duivel is en een gevaar voor het volk. Dat zij toch hem kiezen, maakt duidelijk hoe verdorven de toestand van het volk is.
Met verheffing van stem probeert Pilatus nog een keer het volk tot rede te brengen, want hij wil Christus loslaten. Het is allemaal tevergeefs. Zij hebben het oordeel geveld en hij moet het uitvoeren, of hij nu wil of niet, en of er nu een rechtsgrond is of niet.
Nog geeft Pilatus het niet op. Voor de derde keer stelt hij persoonlijk de onschuld van de Heer Jezus vast. Hij vraagt nog eens wat “Deze” dan voor kwaad heeft gedaan. Laten ze het maar zeggen. Voor hem is de zaak duidelijk. Nog eens doet hij zijn weerzinwekkende voorstel om de Heer, ondanks het feit dat hij een zo overvloedig getuigenis van Diens onschuld heeft afgelegd, te kastijden alvorens Hem los te laten.
De menigte is niet te overreden. Ze blijven hun eis roepen dat Hij moet worden gekruisigd. Het recht en de waarheid zijn allang gestruikeld en met voeten getreden (Js 59:14). Niets is in het geval van dit proces van belang als het gaat om de vraag van waarheid en recht. Het enige waar het om gaat, is de uitkomst, en die staat vast: Hij moet gekruisigd worden. Zij overschreeuwen de stem van Pilatus die nu door de knieën gaat.
24 - 25 Overgeleverd om gedood te worden
24 En Pilatus besliste dat hun eis moest gebeuren. 25 Hij nu liet hem los die wegens oproer en moord in [de] gevangenis was geworpen, die zij eisten; Jezus echter leverde hij over aan hun wil.
Pilatus neemt een beslissing die elke redelijkheid tart. Hij zal menen dat hij niet anders kon. De werkelijkheid is dat hij tegen de Heer kiest. Ook hij is een stroman van de satan. Tegelijk is hij ten volle verantwoordelijk voor dit vonnis. Als vertegenwoordiger van het heersende gezag is het zijn beslissing.
Als Christus de inzet is, worden alle middelen ingezet om Hem te verwerpen. Dat blijkt hier. Dat het Gods tijd is voor de vervulling van Zijn raad, verandert of vermindert de verantwoordelijkheid van de mens in geen enkel opzicht. Nooit zal de mens een geldig excuus kunnen aanvoeren voor deze grootste misdaad aller tijden.
Pilatus kan niet anders dan verdergaan op het pad van de ongerechtigheid. Lukas benadrukt wat voor soort man hij loslaat en dat op grond van hun eis. Het laat de totale blindheid van de mens zien die tegen Christus kiest. Wie Christus verwerpt, kiest voor de man van geweld en bloed. Pilatus levert Christus over aan hun wil. Ze mogen met Hem doen wat ze willen. Hij wil er vanaf zijn. Hij moet aan dit volksrumoer een einde maken. De rust moet weerkeren.
Maar hoe zit het met de rust voor zijn geweten? Volgens de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus heeft Pilatus zelfmoord gepleegd. Hoe het ook zij, hij zal zich een keer voor de rechterstoel van Christus moeten verantwoorden voor al zijn boze daden. Dan is hij de aangeklaagde en zal er een rechtvaardig oordeel over hem worden uitgesproken en aan hem worden voltrokken.
26 - 32 Op weg naar Golgotha
26 En toen zij Hem wegleidden, hielden zij een zekere Simon van Cyréne aan, die van [het] veld kwam, en legden hem het kruis op om het achter Jezus aan te dragen. 27 Nu volgde Hem een grote massa van het volk en van vrouwen die weeklaagden en klaagliederen over Hem zongen. 28 Jezus echter wendde Zich tot hen en zei: Dochters van Jeruzalem, weent niet over Mij; weent evenwel over uzelf en over uw kinderen. 29 Want zie, er komen dagen waarop men zal zeggen: Gelukkig de onvruchtbaren en de schoot die niet gebaard heeft en de borsten die niet gevoed hebben. 30 Dan zal men beginnen te zeggen tot de bergen: Valt op ons, en tot de heuvels: Bedekt ons. 31 Want als men dit doet met [het] groene hout, wat zal er met het dorre gebeuren? 32 Ook anderen nu, twee boosdoeners, werden weggeleid om met Hem ter dood gebracht te worden.
Na dit schijnproces, met alleen maar rechtsverkrachting in plaats van rechtsbetrachting, wordt de Heer “als een lam … ter slachting geleid” (Js 53:7). Hij heeft zoveel geleden van alle mishandeling, dat Zijn kracht op de weg is neergedrukt (Ps 102:24). Ook hier blijkt weer dat Hij waarachtig Mens is.
De Joden willen echter niet dat Hij voortijdig sterft (en het is ook niet Gods wil). Daarom houden ze een man aan, een zekere Simon van Cyréne. Hij komt juist van het veld. Hij zal er sterk en gezond uit hebben gezien. Ze leggen het kruis van Christus op hem om het achter Hem aan te dragen. Hij is als de engel die de Heer heeft gesterkt in Gethsémané (Lk 22:43).
Simon zal zich op dit moment niet bewust zijn geweest van de grote eer die hem te beurt valt. Later zal hij het hebben begrepen en gewaardeerd. Wat hij doet, is wat wij als discipelen van de Heer ook behoren te doen. De Heer heeft gezegd dat we dagelijks het kruis van smaad op ons moeten nemen (Lk 9:23). Dat betekent dat we niet leven voor dit leven, maar leven voor de hemel, terwijl we op aarde niets anders dan de dood te verwachten hebben en onderweg de hoon van de mensen.
Het wordt een hele optocht. Een grote massa van het volk volgt de Heer. Er zijn ook vrouwen bij. Emotioneel aangelegd als vrouwen in het algemeen zijn, zien ze dat Hij zeer lijdt en hebben medelijden met Hem. Ze weeklagen en zingen klaagliederen over Hem. Dan staat de Heiland stil. Hij draait Zich om en richt Zich tot de vrouwen.
Voor het eerst na lange tijd horen we weer iets uit Zijn mond. Wat we horen, maakt duidelijk dat Hij nog steeds uit is op het welzijn van hen die tot Jeruzalem behoren. Het moet een ogenblik doodstil geworden zijn, daar in die straat van Jeruzalem. Hij is altijd Heer van de situatie, ook als Hij ogenschijnlijk de speelbal is van de haatgevoelens van Zijn volk en de leidslieden ervan.
Dan klinken Zijn indrukwekkende woorden, woorden die bedoeld zijn om deze vrouwen tot het juiste inzicht te brengen van de situatie waarin ze zich bevinden. Mensen die hun ogen niet droog kunnen houden omdat ze emotioneel aangedaan raken bij het zien van zoveel lijden, zijn mensen die geen oog hebben voor hun eigen nood. Dat soort medelijden zoekt de Heiland niet.
Hij waarschuwt de vrouwen aangaande het komende oordeel. Over dit grootste van alle onrecht dat ooit op aarde is geschied, zal Gods rechtvaardige toorn losbarsten. Maar hoor ook de genade van de Heiland. Hij zoekt tranen van oprecht berouw over de zonden, niet tranen als gevolg van een emotionele aandoening. Hij zoekt droefheid die tot bekering leidt (2Ko 7:10), geen droefheid die het menselijk gevoel een zekere voldoening geeft.
Hij roept de vrouwen op over zichzelf en over hun kinderen te huilen. Hij wenst dat ze inzien aan welke boosaardige misdaad ze zich schuldig maken. De Zoon van God staat op het punt vermoord te worden, waarmee het bewijs van de opperste slechtheid van de mens wordt geleverd. Er is geen grotere slechtheid denkbaar dan het verwerpen van de Zoon van God Die in liefde en genade op aarde heeft laten zien Wie God is.
De Heer voorzegt dat er dagen komen dat ze zullen wensen kinderloos te zijn. Wat er over hen en hun kinderen zal komen, is verschrikkelijk. De vijand zal komen om Jeruzalem te verwoesten en hun kinderen in hen. Ze zullen wensen dat ze nooit kinderen hadden gebaard wanneer ze meemaken hoe deze kinderen in het oordeel omkomen. Dat oordeel staat voor de deur. De vijand, de Romeinen die in het jaar 70 Jeruzalem zullen verwoesten, zal woest en met onvoorstelbare hardheid tekeergaan. De inwoners van Jeruzalem zullen de bergen en heuvels vragen om over hen heen te vallen en hen te bedekken (vgl. Op 6:16), zodat de vijand zijn wreedheid niet meer op hen kan botvieren.
De aanleiding voor die verschrikkingen is, wat zij op dit moment met het groene hout doen. Het groene hout stelt de Heer Jezus voor (Ps 1:3; 52:10; vgl. Ps 102:25a). In Hem is het leven. Zijn leven is een en al vrucht voor God. Hem verwerpen zij. Als zij Hem verwerpen, wat zal er dan met het dorre hout gebeuren? Het dorre hout is hout zonder leven. Het is het Jodendom zonder God, zonder vrucht voor Hem. Dit dorre hout zal in het vuur van Gods oordeel verbrand worden.
Met Hem worden twee boosdoeners weggeleid om net als Hij ter dood te worden gebracht. Zij worden genoemd om aan te geven hoezeer Hij als een boosdoener wordt gezien. Van Hem is als van een boosdoener kwaadgesproken (vgl. 1Pt 3:16) en zo wordt Hij veroordeeld, terwijl er geen enkele kwade daad van Hem kan worden vermeld (1Pt 4:15). Hij is de ware ‘Goeddoener’. Zo is Hij het land doorgegaan (Hd 10:38).
33 De kruisiging
33 En toen zij kwamen bij de plaats, Schedel[plaats] geheten, kruisigden zij Hem daar, en de boosdoeners, [de] een aan de rechter- en de ander aan [de] linkerzijde.
Als ze bij de Schedelplaats gekomen zijn, de plaats van executie, wordt Hij daar gekruisigd, samen met de boosdoeners, van wie de een aan Zijn rechter- en de ander aan Zijn linkerzijde wordt gekruisigd. Het legt er de nadruk op dat de Heer Jezus in het midden hangt alsof Hij de grootste boosdoener is.
Lukas beschrijft het feit van de kruisiging in een enkel woord, maar wat gaat er een wereld van pijniging in schuil. Die pijn is zeker lichamelijk, maar vooral ook geestelijk. De Heer Jezus is niet ongevoelig voor het feit dat Zijn volk Hem deze plaats geeft, het volk waar Hij naar toe was gekomen om het te zegenen.
34 - 39 Gebed voor Zijn vijanden en bespot
34 <Jezus nu zei: Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen.> En om Zijn kleren te verdelen wierpen zij het lot daarover. 35 En het volk stond toe te zien. Ook de oversten beschimpten Hem en zeiden: Anderen heeft Hij verlost, laat Hij Zichzelf verlossen als Deze de Christus van God is, de Uitverkorene. 36 Ook de soldaten nu bespotten Hem, terwijl zij naderbij kwamen en Hem zure wijn aanboden, en zeiden: 37 Als U de Koning der Joden bent, verlos Uzelf! 38 Nu was er ook een opschrift boven Hem: Deze is de Koning der Joden. 39 Een van de gehangen boosdoeners nu lasterde Hem: Bent U niet de Christus? Verlos Uzelf en ons.
Midden in de verwerping zien we hoe de Heer Zich tot Zijn Vader richt en Hem vraagt Zijn moordenaars te vergeven omdat ze niet weten wat ze doen. Is dat geen onbegrijpelijke genade? Er komt geen woord van wraak over Zijn lippen, maar een woord waaruit Zijn liefde voor dit volk straalt. Het eerste kruiswoord is er een van vergeving. Hij richt Zich in dit gebed tot Zijn Vader.
Op grond van deze voorbede houdt Petrus zijn rede tot de Joden nadat de Heilige Geest is uitgestort (Hd 3:17). Ook de bekering van Saulus, de christenhater en christenvervolger, vindt plaats op grond van dit gebed (1Tm 1:13). Zouden wij gezegd hebben dat ze niet wisten wat ze deden? De Heer zegt het en daarom is het zo. Ten diepste hebben ze het niet geweten, want anders hadden ze de Heer der heerlijkheid niet gekruisigd (1Ko 2:8).
Terwijl de Heer bidt, maken de soldaten er een spel van om Zijn kleren te verdelen. Het was het enige wat Hij naliet. Het volk staat het allemaal aan te zien. Ook aan het kruis laten Zijn vijanden Hem niet met rust. Vergenoegd zien de oversten op het resultaat van hun inspanning. Het is hun toch maar gelukt Hem uit de weg te ruimen. Ze laten niet na Hem hun beschimpingen toe te roepen en uit te dagen Zichzelf te verlossen. Hij heeft immers ook anderen verlost? Hun opmerking dat Hij anderen heeft verlost, is waar. Ze getuigen met deze opmerking van Zijn werk van genade onder hen, maar het heeft in hun hart niets gedaan.
Ze drijven de spot met het feit dat Hij de Christus van God is. Laat Hij het maar bewijzen door Zichzelf te verlossen. Ze spreken dingen uit waarvan ze in geen enkel opzicht ook maar enigszins de waarheid vermoeden. Hij ís de Uitverkorene, hoewel alles daartegen spreekt als Hij daar als de Ellendige aan het kruis hangt en een toonbeeld is van verachting en zwakheid.
Het heeft er alle schijn van dat God niets met Hem te maken wil hebben en het heeft er alle schijn van dat de godsdienstige leiders gelijk hebben dat Hij een misleider is. Maar juist in deze momenten is Hij bij uitstek de Uitverkorene van God, de Man Die volkomen beantwoordt aan alles wat God van een mens vraagt. Omdat Hij anderen wil verlossen, kan Hij Zichzelf niet verlossen.
De soldaten doen mee met het bespotten van Hem. Ze komen naderbij en bieden Hem zure wijn aan. Mogelijk moeten we ons hierbij voorstellen dat zij de zure wijn vlak bij Zijn lippen brengen, zonder dat Hij er echt aan kan komen. Dit is voor een door dorst gekwelde een tantaluskwelling. Dat de Heer gekweld werd door dorst, lezen we in Psalmen (Ps 22:16). Lukas vermeldt niet hoe de Heer hierop reageert. Het gaat hem om de schildering van de mens die zich onder aanvoering van de satan op de gruwelijkste wijze tegen de Christus van God keert.
Terwijl de oversten de Heer uitdagen Zichzelf te verlossen en daardoor te laten zien dat Hij de Christus is, dagen de soldaten Hem uit Zichzelf te verlossen en daardoor te laten zien dat Hij de Koning der Joden is. Het opschrift dat boven Hem als een bespotting is geplaatst, luidt: “Deze is de Koning der Joden.” En dat is Hij ook. In Zijn schande wordt Zijn heerlijkheid openbaar, ondanks de wil van de mens om Hem tot in het diepst te vernederen. Straks zal Hij Zich als Koning openbaren.
Voor de derde keer klinkt de spottende uitdaging Zichzelf te verlossen. Dit keer komt het van een van de gehangen boosdoeners die Hem ook als de Christus toeroept het te doen en dan tegelijk ook hem te verlossen. Deze boosdoener denkt alleen aan een bevrijding voor nu. Het is geen vraag van een oprecht hart, maar een lastering. Ook deze man, zo vlak voor de poort van de dood, schaart zich bij de lasteraars van de Heer. De haat van de goddeloze mens is zo groot, dat hij zelfs in zijn doodslijden de Heer belastert.
40 - 43 Bekering van de boosdoener
40 De andere echter antwoordde en bestrafte hem en zei: Vrees jij ook God niet, daar jij in hetzelfde oordeel bent? 41 En wij toch terecht, want wij ontvangen wat onze daden waard zijn. Deze echter heeft niets onbehoorlijks gedaan. 42 En hij zei: Jezus, denk aan mij, wanneer U in Uw koninkrijk komt. 43 En Hij zei tot hem: Voorwaar, Ik zeg u: vandaag zult u met Mij in het paradijs zijn.
Dan komt de reactie van de andere gekruisigde. Hij heeft eerst met zijn collega ook de Heer Jezus gelasterd (Mt 27:44). Maar tijdens de uren aan het kruis is er iets in hem veranderd door wat Hij in Christus heeft gezien en ook van Hem heeft gehoord in Zijn woorden ”Vader, vergeef hun” (vers 34). De genade van God heeft zijn ogen geopend en in zijn geweten gewerkt. Hij bestraft zijn medeboosdoener en spreekt over de vrees voor God. Het oordeel dat zij in de kruisiging ontvangen, is hetzelfde als het oordeel dat de Heer ontvangt, alleen, zij hebben het verdiend, Hij niet.
De eerste uiting van zijn bekering is dat hij een prediker van de gerechtigheid wordt. Het is het bewijs dat hij in Gods tegenwoordigheid is. Hij erkent de rechtvaardigheid van het oordeel, want hij en de andere boosdoener hebben dat verdiend. Hij vraagt de Heer dan ook niet om een wonder om hem van de gevolgen van zijn zonden te bevrijden. Uit zijn mond klinkt het vijfde getuigenis van de onschuld van de Heer in dit hoofdstuk. Hij verklaart dat de Heer niets onbehoorlijks heeft gedaan. Het is alsof hij Hem allang kent. Hij verdedigt de volkomen zondeloosheid van de Heer tegenover een spotter. Doen wij dat ook als we horen dat Hij wordt gelasterd?
Na zijn getuigenis tot de andere boosdoener richt hij zich tot de Heer met de vraag om aan hem te denken als Hij in Zijn koninkrijk komt. Hij denkt aan niets anders dan aan de Heer en zijn ziel. Hij vergeet zijn pijn en de mensen die om het kruis heen staan. In al de doodsangsten van het kruis en terwijl hij gelooft dat de Heer Jezus de Messias is, zoekt hij geen verlichting van zijn lichamelijke smart door Hem, maar vraagt Hem aan hem te denken als Hij in Zijn koninkrijk komt. Hoewel hij in dit leven niet verlost kan worden van de gevolgen van zijn misdaden, grijpt hij wel de kans aan om verlost te worden van de toorn van God en de eeuwige straf op de zonde.
In zijn vraag komt zijn geloof in de opstanding van Christus tot uiting. Dat is een groter geloof dan dat van de discipelen die dat niet geloofden ondanks de keren dat Hij het heeft gezegd. De boosdoener gelooft in de toekomstige heerlijkheid van Christus als Koning. Hij ziet meer dan de discipelen op dat moment zagen. Hij ziet dat de Heer Jezus zal sterven, zal opstaan, naar de hemel zal gaan en dat Hij zal terugkomen om Zijn koninkrijk te vestigen.
Dit is niets anders dan het werk van de Heilige Geest, zoals dat werk gebeurt in ieder mens die tot bekering komt. Een misdadiger die aan een gekruisigde Koning vraagt Zich hem te herinneren, toont het vertrouwen in de genade van die Koning omdat Deze meer is dan een Koning. Hij is de Heiland.
De Heer antwoordt direct, zonder voorwaarden te stellen en geeft hem meer dan waar hij om vraagt. Hij zegt de misdadiger niet alleen een plaats toe in het toekomstige rijk, maar belooft hem dat hij nu al, vandaag al, bij Hem mag zijn. Als de Heiland de plaats van de zondaar heeft ingenomen, mag de zondaar door genade de plaats van de Heiland met Hem delen. Het is geen plaats in het koninkrijk, maar in het paradijs (2Ko 12:4; Op 2:7) om met de Heer te zijn (Fp 1:23). Waar Hij is, daar is het paradijs, de lusthof van God. Dit is een eerste aanwijzing dat de geesten van de ontslapen gelovigen in de gelukkige tegenwoordigheid van de Heiland zijn.
Deze bekeerde boosdoener is de eerste vrucht van de liefde van de Heer in Zijn werk op het kruis. In deze bekering zien we dat bekering een werk van Gods genade is, zonder enige prestatie van de mens. Hij kon helemaal niets doen dan alleen geloven. Dit geldt voor elke bekering. Alles wat nodig en noodzakelijk is om gered te worden, is volbracht door de Heer Jezus.
44 - 46 Het sterven van de Heer Jezus
44 En het was al ongeveer [het] zesde uur, en er kwam duisternis over het hele land tot [het] negende uur toe, daar de zon ophield te schijnen. 45 Het voorhangsel van het tempelhuis nu scheurde doormidden. 46 En Jezus riep met luider stem de woorden: Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest. En toen Hij dit gezegd had, stierf Hij.
Op het zesde uur, dat is midden op de dag, als de zon hoog aan de hemel staat, wordt het volslagen duister. Dit is geen natuurverschijnsel, maar een bovennatuurlijke gebeurtenis, door God bewerkt. Drie uur lang houdt de duisternis aan.
De oorzaak van de duisternis is het ophouden van het schijnen van de zon. De zon trekt zijn stralen in op het ogenblik dat Christus tot zonde wordt gemaakt. Het tot zonde gemaakt worden kan niet samengaan met het stralen van de zon. De Zon van de gerechtigheid wordt gevoerd in de duisternis. Dit gebeurt, opdat de Heer Jezus de basis zal leggen voor de vrede tussen God en mensen. Hij is in het evangelie naar Lukas het ware vredeoffer.
Als het negende uur is aangebroken, scheurt het voorhangsel van het tempelhuis doormidden. De weg tot God is geopend. God, Die woonde in duisternis, treedt naar buiten naar de mens om hem uit te nodigen bij Hem te komen in het licht. Dit kan door het werk van Zijn Zoon.
Na dit glorieuze resultaat kan Hij met luider stem de woorden uitroepen: “Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest” (Ps 31:6). Het werk is volbracht. Hij kan sterven en rusten. De onwankelbare grondslag van het koninkrijk van God is gelegd.
47 - 49 Reacties op het sterven
47 Toen nu de hoofdman zag wat er was gebeurd, verheerlijkte hij God en zei: Werkelijk, deze Mens was rechtvaardig. 48 En al de menigten die waren samengekomen voor dit schouwspel, keerden terug toen zij hadden aanschouwd wat er was gebeurd, en sloegen zich op de borst. 49 Al Zijn bekenden nu stonden op een afstand, ook [de] vrouwen die Hem waren gevolgd van Galiléa, en zagen dit aan.
Wat er is gebeurd, maakt grote indruk op de hoofdman. Hij verheerlijkt God en uit zijn mond klinkt het zesde getuigenis van de schuldeloosheid van de Heer Jezus. Ook de hoofdman spreekt over “deze Mens”, naar de wijze waarop Hij door Lukas wordt voorgesteld.
Voor de menigte is het een schouwspel geweest, een afleiding in de sleur van het dagelijkse leven. Ze gaan terug naar huis nadat ze hebben aanschouwd wat er is gebeurd, terwijl ze zich op de borst slaan. Het is de uiting van slechts een emotionele aandoening en niet van een overtuigd geweten. Het is ermee als met het weeklagen van de vrouwen in vers 28. Zulke aandoeningen zijn voor een ogenblik. Thuisgekomen pakken ze de draad van het dagelijkse leven weer op. De indrukken vervagen en verdwijnen, zonder dat er blijvend iets verandert in hun leven door wat ze hebben gezien.
Zo is het gegaan met de film ‘The Passion of the Christ’ die in 2004 groot opzien baarde. In deze film is het lijden van de Heer tot een spektakelstuk gemaakt, een walgelijke vertoning, waardoor velen tot tranen toe zijn bewogen en zich op de borst hebben geslagen (zie het artikel dat als bijlage is bijgevoegd). Verder is het gebleven bij een avond vertier en daarna is men weer overgegaan tot de orde van de dag.
Er zijn ook anderen die alles hebben gadegeslagen. Daaronder zijn de vrouwen die Hem van Galiléa gevolgd zijn. Deze vrouwen zijn van een andere soort dan de vrouwen van vers 28. Zij zijn daar uit liefde voor de Heer. Toch staan ze op een afstand. De Heer is absoluut alleen geweest in het lijden.
Het is overigens een kenmerk van Lukas dat hij regelmatig over vrouwen en hun dienst schrijft. Ook is het opmerkelijk dat we in geen van de evangeliën lezen van vrouwen die de Heer hebben beledigd of hebben deelgenomen aan opstand tegen Hem.
50 - 56 De begrafenis
50 En zie, een man genaamd Jozef, die raadsheer was <en> een goed en rechtvaardig man 51 (deze had niet ingestemd met hun raad en handelwijze), van Arimathéa, een stad van de Joden, die het koninkrijk van God verwachtte, 52 deze ging naar Pilatus en vroeg om het lichaam van Jezus. 53 En toen hij het had afgenomen, wikkelde hij het in een stuk linnen en legde Hem in een uitgehouwen graf waarin nog nooit iemand was gelegd. 54 En het was [de] dag van [de] voorbereiding en [de] sabbat brak aan. 55 De vrouwen nu die met Hem waren meegekomen uit Galiléa, volgden en bezagen het graf en hoe Zijn lichaam werd gelegd. 56 Na hun terugkeer nu bereidden zij specerijen en balsems. En op de sabbat rustten zij naar het gebod.
Nu verschijnt er iemand op het toneel van wie we nog niet eerder hebben gehoord. Het is Jozef uit de stad Arimathéa. Hij is een raadsheer, wat inhoudt dat hij zitting heeft in de Raad. Lukas vermeldt van hem dat hij een goed en rechtvaardig man is. Lukas vermeldt ook dat hij niet heeft meegedaan met de haatcampagne tegen de Heer. Mogelijk heeft hij zelfs geprotesteerd tegen hun plannen en de uitvoering ervan.
Deze man is een gelovige die, net als de ene boosdoener, uitziet naar het koninkrijk van God. Jozef komt tevoorschijn uit de verborgenheid (Jh 19:38). Hij bekent openlijk kleur voor de gestorven Christus door naar Pilatus te gaan en hem om Zijn lichaam te vragen. Het kan lang duren voordat iemand werkelijk voor de Heer uitkomt, maar als er echt nieuw leven is, komt de openbare belijdenis een keer.
Jozef neemt met de grootste behoedzaamheid het lichaam van de Heer van het kruis af. Dan wikkelt hij het in een stuk linnen en legt Hem – niet ‘het’, dat wil zeggen het lichaam, maar Zijn Persoon – in een graf “waarin nog nooit iemand was gelegd” (vgl. Lk 19:30). Toen de Heer geboren was, werd Hij in doeken gewikkeld. Nu Hij gestorven is, wordt Hij weer in doeken gewikkeld. De doeken bestaan uit een stuk linnen. Dat spreekt van het volmaakt rechtvaardige leven van de Heer (vgl. Op 19:8).
Alles is klaar voordat de sabbat aanbreekt. Terwijl iedereen bezig is alles klaar te maken voor het Feest van de ongezuurde broden, wordt de Heer in het graf gelegd. Hij zal de sabbat in het graf doorbrengen. De dag van rust wordt zo het symbool voor de eeuwige rust die Hij door Zijn dood heeft aangebracht voor ieder die in Hem gelooft.
Jozef heeft ook toeschouwers. Het zijn de vrouwen die met de Heer zijn meegekomen uit Galiléa. Zij hebben bij het kruis gestaan en zijn nu bij het graf. Hun gehechtheid aan de Heer is groot. Zij willen zijn waar Hij is, of Hij nu op het kruis is of in het graf. Van de discipelen ontbreekt hier elk spoor.
In hun liefde voor Hem maken de vrouwen specerijen en balsems klaar om die zo vlug mogelijk na de sabbat bij Hem te brengen om Zijn lichaam daarmee te verzorgen. Als trouwe Joden wachten ze eerst tot de sabbat voorbij is die ze naar het gebod in rust doorbrengen.