1 - 5 De inschrijving
1 Het gebeurde nu in die dagen dat er een bevel uitging van keizer Augustus dat het hele aardrijk moest worden ingeschreven. 2 (Deze inschrijving vond voor het eerst plaats toen Quirinius stadhouder over Syrië was.) 3 En allen gingen om zich te laten inschrijven, ieder naar zijn eigen stad. 4 Jozef nu ging ook op van Galiléa uit [de] stad Nazareth naar Judéa, naar [de] stad van David die Bethlehem heet, omdat hij uit [het] huis en [de] familie van David was, 5 om zich te laten inschrijven met Maria, zijn ondertrouwde [vrouw], die zwanger was.
Na de verschillende aankondigingen die God door een engel heeft laten doen als voorbereiding op het zenden van Zijn Zoon, gaat het gebeuren: God gaat “Zijn eigen Zoon in een [gedaante] gelijk aan het vlees van [de] zonde” zenden (Rm 8:3). Hij gaat Zijn eerstgeboren Zoon in de wereld inbrengen (Hb 1:6). In die dagen van voorbereiding spreekt God niet alleen door een van de machtigste engelen van de hemel, Gabriël, maar Hij werkt ook door de machtigste mens op aarde, “keizer Augustus”. Gabriël deed graag wat God Hem opdroeg. Keizer Augustus heeft er niet het geringste besef van dat God hem gebruikt.
Keizer Augustus laat een bevel uitgaan dat het hele aardrijk waarover hij heerst, moet worden ingeschreven. Hij doet dat met het oog op te betalen belastingen. Dat deze keizer daartoe de macht heeft, maakt de stand van zaken duidelijk zowel in Israël als in de wereld. Keizer Augustus regeert in Israël. Het laat zien dat de opperheerschappij in handen van de volken ligt, zoals door Daniël is aangekondigd (Dn 2:37; vgl. Ne 9:36) en het laat de afwezigheid van de troon van God op aarde zien.
Toch zien we, zoals al is aangegeven, op een indrukwekkende manier Wie er werkelijk regeert. De heidense machthebber Augustus houdt in geen enkel opzicht rekening met God. Hij wil controle over alle mensen uitoefenen. Hij zoekt zijn eigen eer en rijkdom en niet de eer van God. We zien hoe God dit hoogmoedige plan van deze heidense heerser gebruikt om Zijn eigen plan te vervullen.
Als het om de belangen en de heerlijkheid van de Heer Jezus gaat, is de mens Augustus met al zijn macht en keizerlijke heerlijkheid slechts een werktuig in de handen van God om Zijn raadsbesluiten te vervullen. Dat het werkelijk zo is dat God hier Zijn hand in heeft, blijkt wel uit het feit dat de aangekondigde inschrijving voorlopig helemaal niet plaatsvindt wanneer het raadsbesluit van God aangaande de geboorte van Zijn Zoon is vervuld. God neigt harten van koningen als waterbeken (Sp 21:1), opdat zij doen wat Hem past. Wat is het ook voor ons machtig om te weten dat God boven alles staat en alles werkt naar de raad van Zijn wil tot uitvoering van Zijn heerlijke plannen die tot zegen van Zijn volk zijn.
Niemand verzet zich tegen het bevel van de keizer. Ze gaan allen op reis naar de stad waar ze geboren zijn. Iedereen moet gehoorzamen. Zo groot is de macht van de keizer, die in het verre Rome zetelt. Het toont de volkomen vernedering en dienstbaarheid van Gods volk. Vanwege hun zonden zijn ze met lijf en goederen slaven van de heidenen (Ne 9:36-37).
Nu komt de ware bedoeling van God met deze door de keizer bevolen inschrijving. Het bevel geldt ook voor de inwoners van Judéa. Daarom gaat ook Jozef op reis. Hij is slechts een dienaar van de keizer en moet doen wat deze zegt. Deze nazaat van koning David heeft evengoed te gehoorzamen aan dit bevel als iedere andere Israëliet. Er wordt voor hem geen uitzondering gemaakt. Toch wordt door zijn gehoorzaamheid aan dit bevel alleen maar het wonderbare raadsbesluit van God vervuld. Daardoor zal immers de Heiland-Koning geboren worden in de stad waar deze gebeurtenis naar het getuigenis van God moet plaatsvinden.
Uitvoerig beschrijft Lukas waar Jozef vandaan komt, waar hij heengaat en waarom. Om deze Jozef daarheen te laten gaan zet God het hele aardrijk dat onder het bestuur van een heidense vorst staat in beweging. God had evengoed tegen Jozef kunnen zeggen dat hij even naar Bethlehem moest verhuizen. Maar de omstandigheden waarin Gods handelen plaatsvindt, moeten ons onder de indruk brengen van Gods opperheerschappij die Hij gebruikt tot welzijn van Zijn volk. Hij werkt Zijn plan uit, zonder dat mensen en soms ook de Zijnen weten hoe Hij daarbij te werk gaat. Achteraf zien de Zijnen hoe Hij alles heeft bestuurd tot hun welzijn.
Ook Maria moet naar Bethlehem. Jozef is nog niet met haar getrouwd, maar er is wel vastgelegd dat zij bij elkaar horen. Maria is naar het woord van de engel zwanger. In haar draagt ze de Heer Jezus.
6 - 7 De geboorte van de Heer Jezus
6 Het gebeurde nu toen zij daar waren, dat de dagen vervuld werden dat zij zou baren, 7 en zij baarde haar eerstgeboren Zoon en wikkelde Hem in doeken en legde Hem neer in een kribbe, omdat er voor hen geen plaats was in de herberg.
De Heer Jezus heeft in de moederschoot van Maria de ontwikkeling doorgemaakt die ieder mens doormaakt. Negen maanden lang heeft dit proces geduurd. Dan breekt de dag aan dat de Heiland geboren kan worden. De geboorte van Christus, Zijn komst in de wereld, is voor het geloof een gebeurtenis van ongekende betekenis. God is Mens geworden en neemt daardoor deel aan Zijn schepping. De Schepper bezoekt Zijn schepping op een wijze die alleen door God kon worden bedacht en uitgevoerd. De Zoon van God vernedert Zich en wordt Mens (Fp 2:7-8).
Hoe geheel anders is de Heer dan bijvoorbeeld een Theudas die van zichzelf zei “dat hij iemand [van betekenis] was” (Hd 5:36). Christus neemt niet de gestalte van een engel aan en bezoekt in die gedaante de mensen, zoals Hij eerder vaker heeft gedaan. Hij komt ook niet als volwassen Man, zoals Adam. Hij komt ook niet met een engelenmacht om machtigen van de troon te stoten en er rechtmatig plaats op te nemen. Nee, Hij wordt als hulpeloze Baby geboren. Is er iets zwakker dan een pasgeboren baby? Zo komt de Heer en neemt als Kind deel aan al de zwakheden en toestanden van het menselijk leven.
En waar wordt Hij geboren? Niet in een paleis, maar in een stal. Als gevolg van de inschrijving is de herberg vol. De rijken hebben zich daar van een plaats verzekerd, zodat Christus in een stal wordt geboren. Niemand wenst plaats te maken voor de hoogzwangere Maria die de Heiland in haar schoot draagt. Niemand slaat acht op haar en het Kind in haar schoot. Alles spreekt van armoede en onbekendheid. Het is ook een getuigenis dat er in de wereld geen plaats is voor God, noch voor wat van God is. Zoveel volmaakter komt hierin de liefde tot uiting die Hem naar de aarde brengt.
Het woord “herberg” dat hier wordt gebruikt, betekent ‘gastverblijf’, een eenvoudige ruimte met in het midden plaats voor het vee. Dit woord komt nog een keer voor. De Heer Jezus gebruikt hetzelfde woord ‘gastverblijf’ als Hij aanduidt waar Hij met Zijn discipelen het Pascha wil eten (Mk 14:14). Hij noemt het daar ”Mijn gastverblijf”. In de herberg van deze wereld is voor Hem en ook voor de gelovigen geen plaats. Maar er is een herberg waar gelovigen welkom zijn, een bovenzaal, waar Hij de Zijnen uitnodigt om bij Hem te zijn. Dat is Zijn eigen herberg.
8 - 12 Grote blijdschap voor de herders
8 En er waren herders in diezelfde landstreek, die ‘s nachts in het open veld de wacht hielden over hun kudde. 9 En <zie>, een engel van [de] Heer stond bij hen en [de] heerlijkheid van [de] Heer omscheen hen, en zij werden buitengewoon bang. 10 En de engel zei tot hen: Weest niet bang, want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die voor het hele volk zal zijn; 11 want u is heden een Heiland geboren, Die Christus [de] Heer is, in [de] stad van David. 12 En dit zal voor u het teken zijn: u zult een Kindje vinden in doeken gewikkeld en liggend in een kribbe.
In Mattheüs 2 ontmoeten we in verbinding met de geboorte van de Heer Jezus de groten van de wereld (Herodes) en de godsdienstig aanzienlijken (schriftgeleerden). Er is bij hen echter totale onwetendheid over de geboren Christus. Zij horen ervan via wijzen uit het oosten, van ver buiten het volk Israël. Lukas laat ons zien dat de herders de eersten zijn die het nieuws van de geboorte van Christus horen.
Herders stonden in die tijd niet hoog in aanzien. Zeker de nachtwakers waren vaak ongeletterde mensen. Juist aan hen verschijnt een engel om hun de geweldige gebeurtenis van de geboorte van de Christus bekend te maken. Herders zijn mensen die werk doen dat ook de Heer Jezus doet. Hij is de goede Herder. Zij zijn bezig met de kudde en waken erover. Zo is de Heer Jezus bezig met Zijn kudde, Zijn volk.
Voor de derde keer in deze eerste hoofdstukken verschijnt een engel aan mensen met de boodschap aangaande de komst van de Heer Jezus. Evenals Zacharia worden de herders bang. Engelen maken altijd grote indruk. Het zijn geen lieftallige verschijningen. Bij Zacharia verscheen hij, bij Maria kwam hij binnen, hier staat hij bij hen. Het is alsof de engel er plotseling is.
Nu is er nog iets meer aanwezig. Daar is ook de heerlijkheid van de Heer Zelf die hen omschijnt. Het is de heerlijkheid van God in de wolk. Gods heerlijkheid kan bij mensen komen omdat de heerlijkheid van God in het geboren Kind aanwezig is. Daarom kan Johannes, de evangelist, zeggen over de Heer Jezus, Die hij en de andere discipelen hebben gezien toen Hij bij hen was: “Wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd” (Jh 1:14). De heerlijkheid van God is tot Zijn volk gekomen. In de donkere nacht straalt het heerlijke licht van de tegenwoordigheid van Jahweh. Hij verschijnt aan Zijn volk in heerlijke genade en niet om hen te verteren.
De engel stelt hen gerust. Ze hoeven niet bang te zijn, want hij komt met een boodschap van grote blijdschap. Die blijdschap is niet alleen voor hen, maar voor het hele volk. Het moet voor de engel ook een grote blijdschap zijn geweest om deze boodschap te verkondigen. Blijdschap is ook een kenmerk van dit evangelie. We hebben er in het begin al twee keer over gehoord (Lk 1:14,47) en we zullen het vaker tegenkomen. Lukas eindigt er ook mee (Lk 24:52). De komst van een God Die zo in genade tot mensen komt, kan niet anders dan grote vreugde veroorzaken. Niet dat alle mensen er deel aan hebben, maar ze kunnen er wel allen deel aan krijgen. Het aanbod gaat tot allen, tot het hele volk.
De oorzaak van de blijdschap is dat “heden”, op dit moment, “een Heiland”, een Verlosser is geboren, niet een rechter of wetgever. Het is ook niet een algemene aankondiging van de geboorte van de Heiland, maar de engel zegt dat Hij “u” geboren is. Deze grote gebeurtenis is voor hen persoonlijk. Zij mogen weten dat zij de voorwerpen van Gods genade zijn en dat mag ieder mens weten. In deze Heiland is de genade van God verschenen die voor alle mensen heil, dat is behoudenis, aanbrengt (Tt 2:11), of ze nu jong of oud, rijk of arm, ziek of gezond, sterk of zwak zijn. Voor allen heeft Hij de Heiland geboren doen worden.
Die Heiland is niemand anders dan “Christus”, dat betekent ‘Gezalfde’, Die tegelijk de “Heer” is, dat is Jahweh, de God van het verbond. De engel noemt ook de plaats van de geboorte. Hij zegt echter niet ‘Bethlehem’, maar “[de] stad van David”. Dat betekent dat Hij de beloofde Zoon van David is, de geboren Koning. In al deze namen die de engel noemt, ligt een volheid aan heerlijkheid van Hem Die is geboren.
De engel geeft hun een teken waaraan ze zullen weten dat hij de waarheid spreekt. Mensen die een Messias hebben verwacht Die een machtige krijgsheld is, prachtig gekleed en zittend op een troon, zullen beschaamd uitkomen. Zo komt Hij zeker nog eens terug. Dat zal tot hun schrik zijn. Daarvoor heeft Hij ook een teken gegeven. Dat teken komt nog, namelijk wanneer Hij voor de tweede keer verschijnt, dan in majesteit (Mt 24:30). Het teken dat de engel hier geeft, ontvouwt de geest waarin Hij nu tot Zijn volk en de mensen in het algemeen komt. Het teken is dat ze de machtige Persoon Die de engel zojuist heeft beschreven, zullen vinden in een Kindje dat Zich in de armoedigste omstandigheden bevindt: in doeken gewikkeld en in een voederbak voor dieren.
13 - 14 Heerlijkheid, vrede, welbehagen
13 En plotseling was er met de engel een menigte van een hemelse legermacht, die God prees en zei: 14 Heerlijkheid zij God in [de] hoogste [hemelen], en vrede op aarde, in mensen van [Zijn] welbehagen.
Als de engel zo spreekt over zijn Schepper en over het wonder dat Hij Mens is geworden en de omstandigheden waarin dit gebeurt, voegt een menigte engelen zich bij hem. De hemel barst als het ware open omdat hij niet kan zwijgen bij het zien van een zo grote heerlijkheid. God is geopenbaard in het vlees en wordt hier gezien door de engelen die nu hun Schepper voor het eerst zien (1Tm 3:16). Zij hebben daar diepe belangstelling voor. Zij zijn als de cherubs op de ark die ook, om die diepe belangstelling te symboliseren, met hun gezichten naar beneden, naar het verzoendeksel kijken (Ex 25:20).
Alle engelen prijzen God. De engelen houden zich bezig met deze gebeurtenis waarvan het lot van het heelal en de vervulling van Gods raadsbesluiten afhangt. Want Hij heeft het zwakke uitverkoren om het sterke te beschamen. Door een menigte engelen tot deze verachte, kleine groep nachtwakers te zenden laat God zien dat Hij aan alle hooggeplaatste personen in Jeruzalem voorbijgaat.
Door de komst van de Heer Jezus worden drie dingen zichtbaar. In de eerste plaats wordt daardoor heerlijkheid aan God in de hemel gebracht. Gods eer wordt in het volle licht gesteld. In Christus’ komst zijn de liefde, wijsheid en macht van God geopenbaard. Het is het bewijs van een macht die zich verheft boven de zonde en van een liefde die zich openbaart te midden van de zonde. Het is Gods wijsheid op deze manier Zijn eeuwig raadsbesluit te vervullen. Dit is een verhevenheid van het goed boven het kwaad die alleen bij God te vinden is en die Hem verheerlijkt. Hij overwint het kwade, de zonde, door het goede, de Heer Jezus.
Het tweede gevolg van de aanwezigheid van Hem Die God openbaart op aarde, is dat er op aarde vrede zal zijn. Dat is het doel van Zijn komst, hoezeer Hij, omdat Hij zal worden verworpen, ook een oorzaak van verdeeldheid en strijd zal zijn. Met dit laatste houden deze hemelse Godlovers zich niet bezig. Zij houden zich bezig met het feit van Zijn aanwezigheid en de gevolgen daarvan zoals die eenmaal ten volle verwerkelijkt zullen worden in het vrederijk. Hij Die dat zal bewerken, is de Persoon Die nu aanwezig is.
Het derde gevolg van Zijn aanwezigheid op aarde is het welbehagen, de genegenheid van God in mensen. Het feit dat de Heer Jezus Mens is geworden, bewijst Gods welbehagen in mensen. Niet engelen heeft Hij aangenomen, maar Hij heeft het nageslacht van Abraham aangenomen (Hb 2:16). Mensen zijn de voorwerpen van Gods grote liefde en genade. Het leven dat in Christus geopenbaard wordt, is het licht van en voor de mensen (Jh 1:4). Het is prachtig om te zien hoe deze heilige wezens de verhoging van een ander geslacht tot deze verheven plaats, door de vleeswording van het Woord, zonder jaloersheid prijzen. Het gaat om de heerlijkheid van God en dat is voor hen genoeg.
15 - 20 De herders zien het Kind en getuigen
15 En het gebeurde, toen de engelen van hen waren weggegaan naar de hemel, dat de herders tot elkaar spraken: Laten wij toch naar Bethlehem gaan en deze zaak zien die er is gebeurd, die de Heer ons heeft bekendgemaakt. 16 En zij kwamen haastig en vonden Maria en Jozef, en het Kindje, liggend in de kribbe. 17 Toen zij Het nu hadden gezien, maakten zij het woord bekend dat hun over dit Kind gesproken was. 18 En allen die het hoorden, verwonderden zich over de dingen waarover door de herders tot hen werd gesproken. 19 Maria echter bewaarde al deze dingen en overwoog ze in haar hart. 20 En de herders keerden terug, terwijl zij God verheerlijkten en prezen om alles wat zij gehoord en gezien hadden, zoals tot hen gesproken was.
Als de engelen hun taak hebben volbracht, keren ze terug naar de hemel. Dan komen de herders in beweging. Ze sporen elkaar aan om naar Bethlehem te gaan. Ze weten dat Bethlehem de stad van David is. In deze eenvoudige Israëlieten tot wie de engel van de Heer gezonden was, is geloof aanwezig en werkzaam. De Heer heeft hun dingen bekendgemaakt en dat brengt hen tot actie. Zij willen gaan zien wat hun is verteld.
Zij reageren totaal anders dan de godsdienstige leiders als die horen van de geboren Koning. De leiders stellen zich in dienst van de vijand, en een massale slachting onder de baby’s van Bethlehem is het gevolg (Mt 2:16-18). De herders gaan om te aanbidden. Zo snel ze kunnen, gaan ze naar Bethlehem. Daar vinden ze Maria en Jozef en het Kindje Dat in de kribbe ligt. Ze zien niets spectaculairs, maar het Kindje Dat ze zien, is Gods behoudenis die tot de mensen is gekomen. Het is echter op een manier die alleen door het geloof kan worden gezien.
Ze gaan weer weg als ze “Het” hebben gezien, dat is het Kind. Over Maria en Jozef wordt niets gezegd. Het gaat om het Kind. Nu ze Hem hebben gezien, gaan ze getuigen. Het Goddelijke getuigenis dat ze van de engel hebben ontvangen, hebben ze nu persoonlijk ervaren in Hem Die ze hebben gezien. Nu kunnen ze wat hun is bekendgemaakt en wat ze nu ook zelf hebben gezien, niet meer voor zich houden. Hierover moeten ze met anderen spreken. De inhoud van hun boodschap is het woord, “zoals tot hen gesproken was”.
Er is verwondering bij allen die horen wat de herders vertellen, maar het brengt de mensen er niet toe ook naar de kribbe te gaan om het Kindje te zien. Het is te gewoon, zelfs beschamend, dat de Messias op deze wijze tot hen zou komen.
Het geloof van Maria koestert alles wat ze meemaakt (vgl. vers 51). Ze denkt erover na in haar hart. Het zijn voor haar geen voorbijgaande indrukken. Daarvoor is het te duidelijk dat God aan het werk is en dat de geboorte van haar Kind bijzonder is en bijzondere gevolgen zal hebben. Daar is zij mee bezig en daar is het geloof mee bezig.
De herders zijn onder de indruk van wat ze hebben gezien. Als ze terugkeren naar hun kudde, doen ze niets anders dan God verheerlijken en prijzen. Ze hebben zoveel moois gehoord en gezien. Het was allemaal in overeenstemming met wat hun door de engel was gezegd. Dit is een prachtige uitwerking van het geloof in het woord, in wat tot hen gesproken is. Zij geven er geen eigen betekenis aan, maar aanvaarden het zoals het is gezegd. Dat vormt de bron van de verheerlijking van God en de lofprijzing aan Hem. Zo zal het ook bij ons zijn als wij, wat we lezen in Gods Woord, in geloof aanvaarden. We kunnen dan niet anders dan Hem prijzen voor wat Hij ons in Zijn Woord heeft laten zien.
21 Besnijdenis van de Heer Jezus
21 En toen acht dagen waren vervuld om Hem te besnijden, ontving Hij de naam Jezus, die door de engel was genoemd voordat Hij in de moederschoot was ontvangen.
De Heer Jezus is een Mens uit Israël, een Jood. Daarom zijn de wetten op Hem van toepassing. Hij Die uit een vrouw geboren is, is geboren onder de wet (Gl 4:4). Hij onderwerpt Zich aan wetten die Hij Zelf heeft gegeven. Dat houdt in dat Hij wordt besneden (Lk 1:59; Gn 17:12; Lv 12:3). Omdat Hij besneden is, is Hij verplicht de hele wet te onderhouden (Gl 5:3). Hij heeft dat gedaan. Bij Zijn besnijdenis ontvangt Hij ook de naam “Jezus”, dat betekent ‘Jahweh is heil of behoudenis’. Zo heeft de engel het gezegd en zo gebeurt het.
Zijn besnijdenis heeft een veel rijkere betekenis dan alleen dat het Zijn onderwerping aan de wet laat zien. Zijn besnijdenis heeft ook een geestelijke betekenis. Het ziet vooruit naar wat met Hem zal gebeuren op het kruis van Golgotha en wat ook daadwerkelijk is gebeurd. De besnijdenis op het kruis ziet op de dood onder het oordeel van God (Ko 2:11), waardoor Hij waarlijk de behoudenis heeft bewerkt. Daardoor kan er een nieuw begin zijn voor ieder mens die in geloof aanvaardt dat Christus ook voor hem het oordeel van God over zijn zonden heeft gedragen.
Van dat nieuwe begin spreekt de achtste dag. Het spreekt van de nieuwe schepping van allen die deelhebben aan de besnijdenis van Christus. Zijn besnijdenis is de grondslag dat er meerdere mensen van het welbehagen zullen zijn. God wil zonen van het welbehagen.
22 - 24 Heiliging van de Heer Jezus
22 En toen de dagen van hun reiniging naar de wet van Mozes waren vervuld, brachten zij Hem naar Jeruzalem om Hem aan de Heer voor te stellen 23 (zoals geschreven staat in [de] wet van [de] Heer: ‘Alles wat mannelijk is, dat [de] moederschoot opent, zal de Heer heilig worden genoemd’) 24 en om een offer te brengen volgens wat in de wet van [de] Heer gezegd is: een paar tortelduiven of twee jonge duiven.
Na de besnijdenis vinden de dagen van de reiniging plaats. Als Jozef en Maria het reinigingsritueel hebben ondergaan (Lv 12:1-6), brengen ze Hem naar Jeruzalem om Hem in de tempel aan de Heer voor te stellen. Lukas is de evangelist van de tempel. Hij begint zijn evangelie met een tafereel in de tempel en hij eindigt zijn evangelie ermee.
De Heer Jezus is de eerstgeboren Zoon van Maria. Daarom moet ook met Hem worden gedaan naar het voorschrift uit Exodus 13 (Ex 13:2,12,15). Hij is echter niet alleen letterlijk de eerstgeboren Zoon van Maria, Hij is ook in de volle zin van het woord de Eerstgeborene van alle mensen en de hele schepping (Ko 1:15; Hb 1:6), dat wil zeggen dat Hij de Voornaamste is. Als gevolg van Zijn besnijdenis op het kruis is Hij ook de Eerstgeborene uit de doden (Ko 1:18) en daardoor ook de Eerstgeborene onder vele broeders (Rm 8:29).
Het moet een grote vreugde voor God zijn geweest toen Maria haar Zoon aan Hem voorstelde. God zag dat al allemaal in Hem. God zag dat Zijn Zoon vele zonen tot heerlijkheid zou leiden (Hb 2:10). Het evangelie naar Lukas is het evangelie van het zoonschap, van zonen van het welbehagen.
Bij de heiliging moet ook een offer worden gebracht. Jozef en Maria doen dat ook. Uit het offer dat zij brengen, blijkt in welke armoedige omstandigheden Christus geboren is (Lv 12:8). Zijn ouders brengen het offer van de armen. Tegelijk maken deze offers plaats voor het ware offer dat de Heer Jezus zal zijn. Zijn offer is de grondslag waarop aanbidding kan plaatsvinden. We bevinden ons in de tempel, dat is de plaats van aanbidding. Aanbidding kan alleen plaatsvinden op de grondslag van het offer van Christus en kan alleen gebeuren door hen die als zonen van Gods welbehagen verbonden zijn aan dé Zoon van Gods welbehagen.
25 - 28 Simeon neemt het Kind in zijn armen
25 En zie, er was een man in Jeruzalem wiens naam was Simeon, en deze man was rechtvaardig en Godvrezend en verwachtte [de] vertroosting van Israël, en [de] Heilige Geest was op hem. 26 En hij had een Goddelijke aanwijzing ontvangen door de Heilige Geest, dat hij [de] dood niet zou zien voordat hij de Christus van [de] Heer had gezien. 27 En hij kwam door de Geest in de tempel. En toen de ouders het Kind Jezus binnenbrachten om volgens de gewoonte van de wet met Hem te doen, 28 nam hij Het in zijn armen en hij loofde God
Nadat aan de Heer Jezus is gedaan wat volgens de wet moest gebeuren, wordt met de woorden “en zie” onze blik gericht op een man in Jeruzalem. Hij is een van de vele mannen in Jeruzalem, maar hij is een man met bijzondere kenmerken. Zijn naam is “Simeon”, dat betekent ‘horen’. Hij heeft leren luisteren naar de stem van God. Dat is ook in zijn leven te zien. Hij is “rechtvaardig” voor andere mensen en vreest God. Hij leeft met het oog op de eer van God. Daardoor heeft hij ook liefde voor Gods volk dat er zo ellendig aan toe is. Hij is ook een man met toekomstverwachting. Hij ziet uit naar “[de] vertroosting van Israël”, waarvan hij weet dat die zal komen. Dat weet hij uit de Schriften. Met zo iemand verbindt de Heilige Geest Zich graag.
In Simeon zien we het Godvrezend overblijfsel dat de Heer Jezus als de Komende erkent naar wat de Geest in hen werkt. Tot het overblijfsel behoren zij die zich bewust zijn van de ellende en het verval van Israël, maar die tegelijk wachten op de God van Israël in vertrouwen op Zijn onwankelbare trouw voor de vertroosting van Zijn volk. Zij roepen steeds: “Hoelang [nog]?” (Ps 6:4; 13:2; 35:17; 79:5; 89:47; 90:13; 94:3).
Wij zien nog meer in Simeon. Wij zien in hem de Geest van zoonschap. Wie de Geest van zoonschap bezit en zich door Hem laat leiden, is iemand met wie God gemeenschap kan hebben en met wie Hij Zijn gedachten kan delen. God kan aan Simeon Zijn gedachten duidelijk maken. Simeon verwacht de vertroosting van Israël, en de eerste die wordt vertroost, is hijzelf. Hij gelooft al Gods toezeggingen met het oog op de vertroosting van Israël. Hij gelooft ook de toezegging van God voor hem persoonlijk. Het moet een grote bemoediging voor hem zijn geweest te horen dat hij met eigen ogen de Christus van de HEERE, Jahweh, zal zien.
Simeon komt in de tempel, niet door een ster of door een droom of door een engel, maar door de Heilige Geest Die op hem is. Hij wordt geleid door de “Geest van zoonschap” (Rm 8:15). Een man als Simeon die zich zo door de Geest laat leiden, komt op het juiste moment in de tempel. Hij komt in de tempel en daar lopen Jozef en Maria met het Kind Jezus.
Hij hoeft niet te vragen of het Kind dat dit echtpaar bij zich heeft de Christus van de Heer is. De Geest maakt hem dat duidelijk. De herders hebben de engel gezien en buigen zich voor het Kind neer. De wijzen hebben de ster gezien en buigen zich voor het Kind neer. Simeon neemt het Kind in zijn armen. Hij omhelst Het en sluit Het in zijn hart. In zijn armen ligt de behoudenis van de wereld en de vrede voor de aarde. Het is zelfs zo, dat wie het Kind in zijn hart sluit, de behoudenis en de vrede al in zijn hart heeft, terwijl er nog geen vrede op aarde is. Als je zo Christus in je armen hebt, kun je niet anders dan God loven.
29 - 32 De lofzang van Simeon
29 en zei: Nu laat U, Heer, Uw slaaf in vrede heengaan naar Uw woord, 30 want mijn ogen hebben Uw behoudenis gezien, 31 die U bereid hebt voor [het] aangezicht van alle volken: 32 een licht tot openbaring voor [de] naties en tot heerlijkheid voor Uw volk Israël.
Als Simeon het Kind in zijn armen heeft, looft hij zijn Heer, zijn Meester, van Wie hij een slaaf is. De Heer heeft Zijn woord aan hem waargemaakt. Hij kan nu in vrede heengaan. De wet van Mozes kon een zondig mens nooit in vrede laten heengaan. Simeon kan wel in vrede heengaan op grond van wat zijn Meester heeft gezegd. Het is geen inbeelding, maar nuchter geloof. Het is “naar Uw woord”. Het is niet slechts een hartstochtelijk verlangen of een optimistische hoop, maar volkomen zekerheid. Er is niets zo zeker als de getuigenissen van God en Zijn Woord. Nu heeft hij met eigen ogen de vervulling gezien van wat God tegen hem heeft gezegd. Simeon heeft namelijk van God een aanwijzing ontvangen dat hij de dood niet zien zal, voordat hij de Christus van de Heer gezien heeft. Aan hem is het beloofd en nu ziet hij Hem!
De vrede waarin hij kan heengaan naar het woord van de Heer, is geen zaak voor hem alleen. De behoudenis die de grond van de vrede is, is ook bestemd voor anderen die het Kind niet zullen zien, maar in Hem zullen geloven. Paulus schrijft namelijk: “De genade van God, heilbrengend voor alle mensen, is verschenen” (Tt 2:11). Over dit heil of deze behoudenis als een zaak die voor alle volken is en niet alleen voor Israël, hebben we niet gehoord in een eerdere lofzang. Daarom gaat Simeon verder dan de anderen.
Hij spreekt erover hoe de volken in de duisternis hebben geleefd gedurende de tijd dat God Israël als Zijn volk erkende. Voor de volken waren dat “de tijden der onwetendheid” (Hd 17:30). In die tijd strafte God hun zondige doen en laten niet en liet Hij hen op hun eigen wegen gaan (Hd 14:16) zonder in te grijpen. Maar nu, zegt de apostel, “beveelt God … aan de mensen, dat zij zich allen overal moeten bekeren” (Hd 17:30). De verontschuldiging voor onwetendheid geldt niet langer. Het licht schijnt, het ware licht. Christus is dat licht en Hij is een licht tot openbaring van de natiën. Het is nu de tijd van blindheid voor Israël, terwijl de volken die zo lang in het donker hebben gezeten, nu openbaar worden. Ze komen uit hun vernederende positie tevoorschijn.
Als God Zijn werk onder de volken voltooid heeft, zal bovendien dit waar worden: “En tot heerlijkheid van Uw volk Israël.” Het belangrijke vers 32 laat ons zien wat het gevolg is als Israël de Messias verwerpt. Het laat ook zien wat in de toekomst zal gebeuren, voordat zij op de plaats zullen komen die God voor hen bedoeld heeft. Dit is niet de volgorde die we in de profeten vinden, waar de Heer gezien wordt als de heerlijkheid van Israël Die ook de volken zegent, maar waar de volken ondergeschikt zijn aan het uitverkoren volk. In dit vers 32 is de volgorde omgekeerd en zeer veelzeggend: “Een licht tot openbaring van de natiën en tot heerlijkheid van uw volk Israël.”
Lukas spreekt over de tegenwoordige bedeling. De door de profeten voorzegde stand van zaken volgt op deze buitengewone periode – dat is de tijd waarin wij leven – waarin de volken geopenbaard zijn. Dan zal Hij Israël tot de hoogste aardse heerlijkheid boven alle andere volken verheffen. Zo is het in de wijsheid van God gegarandeerd dat Zijn goedheid altijd de volken zal gelden en dat Hij tevens Zijn oude en bijzondere beloften aan Israël zal vervullen. Gedurende de tegenwoordige bedeling zijn deze twee dingen noodzakelijk van elkaar gescheiden.
33 - 35 Het zwaard door de ziel van Maria
33 En Zijn vader en moeder verwonderden zich over wat over Hem gesproken werd. 34 En Simeon zegende hen en zei tot Zijn moeder Maria: Zie, Deze is gesteld tot een val en opstanding van velen in Israël en tot een teken dat weersproken wordt 35 (<en> ook door uw eigen ziel zal een zwaard gaan), opdat [de] overleggingen uit vele harten openbaar worden.
Jozef en Maria worden “Zijn vader en moeder” genoemd. Zij krijgen Hem toevertrouwd als ouders. Voor hen is Hij een bijzondere Baby met een bijzondere taak. Hoe bijzonder Hij is en wat Zijn taak allemaal omvat, kunnen zij niet vatten. Ze horen verwonderd aan wat Simeon, onder de leiding van Gods Geest, van Hem zegt.
Dan lezen we dat Simeon “hen” zegent, dat zijn Jozef en Maria en niet het Kind. Vervolgens heeft hij nog een woord speciaal voor Maria. Haar Zoon zal de grote toetssteen voor allen in Israël worden (Js 8:14). Velen zullen over Hem ten val komen, maar er zullen ook velen zijn die zullen opstaan, nadat zij gevallen zijn. Dit laatste zal gebeuren in de toekomst met een overblijfsel (Rm 11:11-15).
In de verzen 31-32 hebben we de verklaring van de zekere vervulling van de raadsbesluiten van God in de Messias gehoord. Daarin beluisteren we de vreugde van Gods eigen hart. In de verzen 34-35 wordt de uitwerking beschreven van de voorstelling van Jezus als de Messias aan Israël op aarde. God stelt het hart van de mens op de proef. Als zodanig zal Hij een teken zijn dat weersproken wordt.
We vinden drie keer dat de Heer Jezus een teken is, elke keer in een ander verband, maar telkens verbonden met een gebeurtenis van enorm belang. Het eerste teken staat in verband met Zijn komst in vernedering, het teken van het Kind in de kribbe (vers 12). Het tweede teken staat in verband met Zijn verwerping, Zijn dood en Zijn opstanding (Lk 2:34-35; 11:29-30). Het derde teken staat in verband met Zijn verschijning in majesteit (Mt 24:30).
In verband met het tweede teken, het teken dat weersproken zal worden, zal er een zwaard door de ziel van Maria gaan. Als zij ziet hoe haar Kind wordt verworpen en hoe de natuurlijke banden van de Messias met het volk worden verbroken en miskend, zal dat grote smart in haar ziel veroorzaken. Hij zal verworpen en gedood worden omdat Hij de gedachten van vele harten openbaar zal maken, want Hij is licht. Dan zal duidelijk worden dat de mensen het licht haten en dat ze de duisternis liever hebben dan het licht. In Hem worden de raadsbesluiten van God en het hart van de mens geopenbaard.
36 - 38 Anna, de profetes
36 En er was een profetes, Anna, een dochter van Fanuël, uit [de] stam van Aser; deze was op zeer hoge leeftijd gekomen, nadat zij na haar maagdelijke staat zeven jaar met [haar] man had geleefd. 37 En zij was een weduwe van ongeveer vierentachtig jaar, die niet uit de tempel week, terwijl zij met vasten en bidden [God] diende, nacht en dag. 38 En zij kwam op datzelfde ogenblik daarbij en loofde God en sprak over Hem tot allen die [de] verlossing van Jeruzalem verwachtten.
Na de bijzondere man Simeon brengt Lukas een bijzondere vrouw naar voren. Ook zij verdient in verband met de geboorte van de Heiland bijzondere aandacht. Zij is “een profetes”, dat wil zeggen iemand die de gedachten van God verstaat en weet hoe ze die moet toepassen op hart en geweten. Zij bezit de geest van de profetie en dat is Christus (Op 19:10). Haar leven draaide en draait om Christus.
De namen die worden genoemd, hebben allemaal een mooie betekenis. Haar eigen naam is “Anna”, dat betekent ‘genade’. Ze is een dochter van “Fanuël”, dat betekent ‘aangezicht van God’, en ze komt uit de stam van “Aser”, dat betekent ‘gelukkig’. Dat ze uit Aser komt, wil zeggen dat zij niet tot de twee stammen Juda en Benjamin behoort die uit de Babylonische ballingschap naar het land zijn teruggekeerd, maar dat zij behoort tot de tien stammen die nog in de verstrooiing zijn. Zij vertegenwoordigt Gods genade die naar het hele volk, alle twaalf stammen, uitgaat.
Ze is slechts zeven jaar getrouwd geweest en toen weduwe geworden en dat altijd gebleven. [NB Lukas heeft een speciaal oog voor weduwen. Hij schrijft in zijn evangelie over vijf weduwen (Lk 2:36; 4:26; 7:12; 18:3; 21:2).] Ze is nu oud geworden, maar haar geestkracht is gebleven. Omdat ze de ellende van Israël diep voelt, roept ze “nacht en dag” tot de troon van God met het hart van een weduwe voor een volk waarvoor God geen Echtgenoot meer is. Evenals zij is het volk waarlijk weduwe, alleen beseft het volk dat niet en wil dat ook niet beseffen. Het meent God voor Zich te kunnen claimen (vgl. Op 18:7).
Het hele bestaan van Anna is op God gericht ten behoeve van Zijn volk. Daarvoor vast zij en bidt zij onophoudelijk tot God. Evenals Simeon op het juiste ogenblik in de tempel is, komt ook Anna daar op het juiste moment. Ook zij hoeft niet geïnformeerd te worden over het Kind Dat Simeon in zijn armen heeft. Door Gods Geest begrijpt zij dat ze Christus ziet.
Hier ontmoeten zij die God vrezen elkaar en spreken met elkaar (Ml 3:16). Zij die tot het overblijfsel behoren, kennen elkaar. Anna spreekt tot hen. Ze maakt bekend dat de Heer Zijn tempel heeft bezocht. Ze hebben allen in Jeruzalem uitgezien naar de verlossing. Nu is de Verlosser er, onbekend voor de mensen, maar een oorzaak van grote vreugde voor het arme overblijfsel. Wat een antwoord op hun geloof!
39 - 40 Terug in Nazareth
39 En toen zij alles hadden volbracht volgens de wet van [de] Heer, keerden zij terug naar Galiléa, naar hun stad Nazareth. 40 Het Kind nu groeide op en werd gesterkt, vervuld met wijsheid; en [de] genade van God was op Hem.
Na deze bijzondere voorstelling van de Heer Jezus aan Jahweh, gaan Jozef en Maria met het Kind terug naar het verachte Nazareth in het donkere noorden van Israël. Daar groeit Hij op. Naar die plaats, die een verachtelijke klank heeft, noemt Hij Zich als Hij in de heerlijkheid is en Saulus tot stilstand brengt in zijn woeden tegen Hem (Hd 22:8). Hij had niet onze Verlosser kunnen zijn als Hij heerlijkheid in Jeruzalem had gekregen. Zijn plaats is onder de armen van de kudde in heel Israël.
De geboorte van een kind verandert het leven van een gezin ingrijpend. Met een dergelijk Kind in hun gezin zal dat bij Jozef en Maria zeker het geval zijn geweest. Toch herneemt het leven voor Jozef en Maria gedurende de kindertijd en het volwassen worden van de Heer Jezus zijn gewone loop. Jozef werkt als timmerman. Ze krijgen ook samen kinderen (Mk 6:3).
Als een samenvatting van de eerste twaalf jaren van het leven van de Heer als Mens wordt ons meegedeeld dat Hij de gewone ontwikkeling doormaakt die de mens eigen is. Hij is waarachtig Mens en groeit op naar geest, ziel en lichaam. Zijn hele leven is een getuigenis van de genade van God die op Hem is. In Hem is Gods genade verschenen en zo dicht bij de mensen gekomen, dat ze Hem dagelijks meemaken, zonder dat Hij als Mens speciaal opvalt. Wel zal Hij zijn opgevallen door Zijn volmaaktheid in alle dingen.
41 - 45 Het Kind Jezus in Jeruzalem
41 En Zijn ouders gingen jaarlijks naar Jeruzalem op het feest van het Pascha. 42 En toen Hij twaalf jaar was geworden en zij volgens de gewoonte van het feest waren opgegaan 43 en de dagen hadden voleindigd, bleef het Kind Jezus, toen zij terugkeerden, in Jeruzalem achter en Zijn ouders wisten het niet. 44 In de mening nu dat Hij bij het reisgezelschap was, gingen zij een dagreis ver en zochten Hem onder hun bloedverwanten en hun bekenden; 45 en toen zij Hem niet vonden, keerden zij naar Jeruzalem terug, op zoek naar Hem.
In de wet is voorgeschreven dat de Israëlieten jaarlijkse feesten hebben, bij gelegenheid waarvan zij, dat wil zeggen de mannen, moeten optrekken naar Jeruzalem. Een daarvan is het Pascha (Ex 12:24-27; Dt 16:1-8). De ouders van de Heer Jezus zijn vrome Israëlieten en trekken dan ook jaarlijks op naar het feest. Als hun Zoon twaalf jaar is geworden, gaat Hij ook met Zijn ouders mee naar het feest.
Zijn ouders zijn gewoon om naar het feest te gaan. Er is niets verkeerds aan gewoonten, het is wel verkeerd als iets uit niets anders dan uit gewoonte gedaan wordt. We moeten weten waarom we iets naar gewoonte doen, anders wordt het een holle vorm en hebben we niet in de gaten dat de Heer van ons geweken is. Als we plichtsgetrouw de samenkomsten bezoeken en we daar onze plaats naar gewoonte innemen, kan het zijn dat we dat doen met een leeg hart. We hebben dan niet in de gaten dat de Heer er niet is.
Als de dagen van het feest voorbij zijn, blijft de Heer Jezus in Jeruzalem achter, zonder dat Zijn ouders dat weten. Voor Hem is het optrekken naar Jeruzalem niet slechts een gevolg geven aan wat de wet voorschrijft. Voor Hem heeft het een diepere inhoud. Jeruzalem en de tempel zijn voor Hem plaatsen die Hem na aan het hart liggen. Het zijn door Hemzelf uitgekozen plaatsen, waar Hij Zijn Naam heeft doen wonen. Daar wil Hij verblijven. Zijn ouders weten niet waar Zijn hart werkelijk ligt. Wat voor ieder ander kind ongehoorzaamheid zou zijn, is voor Hem volmaaktheid.
Zijn ouders veronderstellen dat Hij wel ergens bij het reisgezelschap is, dat behoorlijk talrijk moet zijn geweest. Nadat ze een dag hebben gezocht, hebben ze Hem niet gevonden. Dat komt omdat ze op de verkeerde plaatsen hebben gezocht. Het kan ons ook gebeuren dat we de Heer Jezus op de verkeerde plaatsen zoeken. Dat gebeurt als we menen dat Hij bij ons is omdat we een Godvrezende familie hebben of dat Hij bij kennissen is die veel over de Bijbel weten. Het gaat er echter om of we Hem persoonlijk kennen en weten dat Hij alles doet met het oog op de eer van God.
Als ze Hem niet kunnen vinden, keren ze terug naar Jeruzalem. Ze zijn hun Zoon kwijt, ze missen Hem en ze willen Hem weer terug hebben. Dat is een mooi verlangen.
46 - 50 In de dingen van Zijn Vader
46 En het gebeurde na drie dagen dat zij Hem in de tempel vonden, waar Hij zat te midden van de leraren en naar hen luisterde en hun vragen stelde. 47 Allen nu die Hem hoorden, waren buiten zichzelf over Zijn inzicht en Zijn antwoorden. 48 En toen zij Hem zagen, stonden zij versteld; en Zijn moeder zei tot Hem: Kind, waarom heb Je ons dit aangedaan? Zie, Je vader en ik hebben Je met smart gezocht. 49 En Hij zei tot hen: Waarom hebt u Mij gezocht? Wist u niet dat Ik in de dingen van Mijn Vader moet zijn? 50 En zij beseften het woord niet dat Hij tot hen sprak.
Het duurt nog drie dagen voordat Jozef en Maria Hem vinden. Het lijkt erop dat ze ook niet als eerste plaats aan Jeruzalem en de tempel hebben gedacht als plaatsen waar Hij kon zijn. Zij zijn niet als Simeon en Anna die daar door de Geest werden gebracht. De Heer Jezus verblijft waar God tegenwoordig is en waar Gods Woord wordt overdacht, waar mensen zich dag en nacht wijden aan de studie van Gods gedachten.
Zo weinig zijn ze nog op de hoogte van wat Hem werkelijk beweegt, dat ze vermoedelijk pas als allerlaatste plaats om te zoeken naar de tempel gaan als mogelijkheid om Hem daar te vinden. De verbazing moet van hun gezicht te lezen zijn geweest als ze Hem daar te midden van de leraren van Israël zien zitten. Maar let op Zijn houding tegenover de leraren, hoe gepast die is voor een Jongen van twaalf jaar, Die toch de eeuwige God is. Hij luistert naar hen en stelt hun vragen. Veel jaren later zullen zij Hem hun vragen stellen, maar dan om Hem te verzoeken en een aanleiding te vinden om Hem te veroordelen.
Door deze eenvoudige Jongen heen wordt voor allen die Hem horen iets openbaar wat ze niet kunnen verklaren, maar wat hen buitengewoon verbaast. Ze zien een gewone Jongen Die tegelijkertijd bovennatuurlijke eigenschappen openbaart. Hij is Dezelfde Die Stéfanus de wijsheid en de geest geeft om daardoor te spreken op een manier die zijn tegenstanders niet kunnen weerstaan (Hd 6:10). Even later zien de tegenstanders van Stéfanus hoe zijn gezicht er uitziet als het gezicht van een engel (Hd 6:15). Dit laatste is bij de Heer Jezus niet het geval. Er is niets bijzonders aan Hem te zien, “gestalte of glorie” heeft Hij niet (Js 53:2), maar wat Hij zegt, maakt grote indruk.
Zijn ouders verbazen zich erover dat Hij Zich daar bevindt. Maria slaakt een zucht van verlichting dat ze Hem eindelijk hebben gevonden en maakt Hem een verwijt dat Hij hen zo heeft laten zoeken. Ze spreekt over Jozef als “Je vader”, waarmee ze aangeeft dat ze is vergeten Wie Zijn Vader is. Dat is tegelijk de reden waarom ze Hem eerst niet kon vinden.
Het antwoord dat Hij geeft, zijn de eerste woorden die we in het Nieuwe Testament uit Zijn mond horen. Het zijn woorden die duidelijk maken waar het in Zijn leven om gaat. Zijn eerste woorden houden in dat Hij gemakkelijk te vinden is voor wie Hem kennen. Wie weet waar het bij Hem om gaat, hoeft niet lang te zoeken. Het probleem van Maria en Jozef is dat zij zo hun eigen opvattingen hebben over Wie hun Kind is. Ze denken er niet aan dat Hij met een opdracht op aarde is gekomen en dat Hij voor het vervullen daarvan voortdurend omgang met Zijn Vader heeft.
De Heer Jezus is Zich volmaakt bewust van Zijn juiste handelwijze. Hij vermaant Zijn moeder niet rechtstreeks, maar in zachtmoedige nederigheid wijst Hij haar terecht met vragen die haar erop wijzen waarom Hij op aarde is. Als ze dat had beseft, had ze geweten dat Hij in de tempel is. Ze is zelf ook naar Jeruzalem gekomen omdat ze wist dat God het vroeg. Ze is ook weer weggegaan omdat aan de verplichtingen was voldaan. Hij is altijd in de dingen van Zijn Vader en daarom is Hij daar gebleven.
Wat Hij zegt, de vragen die Hij stelt, dringt niet tot hen door. Dat komt omdat ze te weinig gericht zijn op de dingen die Hem bezighouden.
De vragen die de Heer aan Zijn ouders stelt, zijn vragen die kinderen altijd aan hun ouders kunnen stellen. Het is een vragen naar het waarom van de dingen die ouders doen (vgl. Ex 12:26; Jz 4:6). Wat antwoorden wij als onze kinderen vragen waarom we naar de gemeente gaan, of waarom we niet gaan? Wat antwoorden wij als ze ons vragen waarom we wel, of niet, in de Bijbel lezen? Allemaal vragen die ons als ouders soms stilzetten, om erover na te denken hoe ons leven met de Heer er uitziet.
51 - 52 De Heer Jezus groeit op
51 En Hij daalde met hen af en kwam in Nazareth en Hij was hun onderdanig. En Zijn moeder bewaarde al deze dingen in haar hart. 52 En Jezus nam toe in <de> wijsheid en grootte en gunst bij God en mensen.
Als de taak van de Heer in Jeruzalem erop zit, gaat Hij met Zijn ouders mee naar huis. Hij gaat met hen mee op de afdaling naar Nazareth. Dat is meer dan alleen de beschrijving van het feit dat Nazareth lager ligt dan Jeruzalem. Het tekent de weg die de Heer in vernedering is gegaan.
Ten opzichte van Jozef en Maria neemt Hij de gepaste plaats in. Hij luistert naar de opdrachten die Hij van Zijn ouders krijgt en voert die zonder tegenspreken direct en volmaakt uit. Ze moeten zich keer op keer verbaasd hebben over hun oudste Zoon omdat Hij alles wat Hem wordt gevraagd direct en zonder mopperen doet. Ze hebben ook Zijn ontwikkeling gezien. Hij is zo waarachtig Mens, dat Hij lichamelijk en geestelijk dezelfde groei doormaakt die ieder mens doormaakt.
God ziet in gunst op Hem neer. Hij ontwikkelt Zich in volkomen harmonie met God en beantwoordt aan alles wat God heeft gezegd dat een mens moet zijn. In alles is Hij op God gericht. Gods wet is in Zijn binnenste, het is Zijn lust om Gods wil te doen (Ps 40:9). Daarom groeit Hij in alles volmaakt op als de zuivere vrucht van de wet. Dat gaat achttien jaar zo verder.
Ook bij de mensen is Hij een graag geziene Gast. Zijn aanwezigheid is voor alle mensen een zegen. Ze ervaren Zijn tegenwoordigheid als een weldaad. Hier is Iemand Die altijd tijd en aandacht voor hen heeft en altijd bereid is om te helpen.