1 De tijd van het optreden van Johannes de doper
1 In [het] vijftiende jaar nu van de regering van keizer Tibérius, toen Pontius Pilatus stadhouder was over Judéa en Herodes viervorst over Galiléa en zijn broer Filippus viervorst over Ituréa en het land Trachonítis en Lysánias viervorst over Abiléne, onder hogepriester Annas en Kajafas,
In het vorige tafereel wordt de Heer voorgesteld als Hij twaalf jaar is. Nu zijn we achttien jaar verder in de tijd. De dienst van de Heer Jezus gaat beginnen en wordt ingeluid door Johannes de doper, zoals vroeger de profeet Samuel de voorloper was van David. De datum van het begin van het optreden van Johannes wordt gegeven in verbinding met de heidense heerschappij over het volk van God.
Judéa is een provincie onder de macht van het rijk van de volken. De andere delen van Kanaän zijn verdeeld onder verschillende hoofden die aan dat keizerrijk onderworpen zijn. Het volk bevindt zich op dat ogenblik in een chaotische toestand, zowel uiterlijk als in hun hart. Het is Gods wil dat Zijn land geregeerd wordt door Zijn Messias, de Koning-Priester (Zc 6:13). Deze situatie heeft God in het Oude Testament voorgesteld in David en Levi.
Zowel het koningschap als het priesterschap is echter in handen van mensen terechtgekomen die niet om God geven, maar alleen aan zichzelf denken. Over Gods land regeert de keizer van het Romeinse rijk die zich laat vertegenwoordigen door een stadhouder, Pontius Pilatus. Verder regeren er nog diverse viervorsten. Een viervorst is een vorst over een vierde gedeelte van het land. Dat betekent een nog verdere versnippering van het rijk dan de twee delen waarin het al was verdeeld. Twee van die viervorsten zijn Herodessen, dat wil zeggen afstammelingen van Ezau. Ze mogen dan wel tot een broedervolk behoren, maar dit broedervolk is een van de grootste haters van Gods volk. Over hun haat lezen we in het boek van de profeet Obadja.
Er is niet alleen de ongewone heidense overheersing, ook intern is alles in verwarring. Er zijn twee hogepriesters. Wie heeft er ooit gehoord dat er twee hogepriesters waren? Annas is de schoonvader van Kajafas (Jh 18:13).
In de laatste hoofdstukken van dit evangelie zien we hoe al de leiders, politiek en godsdienstig, samenspannen om de Heer Jezus naar het kruis te brengen.
2 - 6 De dienst van Johannes de doper
2 kwam [het] woord van God tot Johannes, de zoon van Zacharia, in de woestijn. 3 En hij kwam naar <de> hele streek van de Jordaan en predikte [de] doop van bekering tot vergeving van zonden; 4 zoals geschreven staat in [het] boek van [de] woorden van de profeet Jesaja: ‘Stem van een roepende in de woestijn: Bereidt de weg van [de] Heer, maakt Zijn paden recht. 5 Elk dal zal gevuld en elke berg en heuvel zal verlaagd worden, en wat krom is zal tot een rechte [weg] worden, en de oneffen tot vlakke wegen. 6 En alle vlees zal de behoudenis van God zien’.
In de zojuist beschreven omstandigheden komt het woord van God tot Johannes. Dit is een gebeurtenis van groot belang. Vierhonderd jaar lang was er geen profeet tot Israël gekomen met het woord van God. Het woord van God komt tot Johannes in de woestijn en niet tot de godsdienstige leiders in het godsdienstig centrum Jeruzalem. Daar kan God niet meer terecht met Zijn woord, want de leiders bepalen hun eigen koers en hebben zich voor Zijn roepstem afgesloten. De woestijn is de plaats die beantwoordt aan de geestelijke toestand van het volk. Hier begint de dienst van de profeet Johannes. Een profeet wordt vooral gezonden door God als het volk in verval is.
Eerdere profeten hebben opgeroepen tot terugkeer naar de wet die zij gebroken hebben. Johannes gaat daar niet mee door. Hij roept op tot bekering. De mensen moeten inzien dat ze op grond van de wet hopeloos verloren zijn.
Het terrein van zijn prediking is niet de tempel of Jeruzalem. Hij heeft zich afgescheiden van het godsdienstig centrum. Hij predikt bij de Jordaan, het symbool van de dood en opstanding van de Christus van Wie hij de voorloper is en naar Wie hij in zijn prediking verwijst. In zijn prediking roept hij op tot bekering om vergeving van zonden te ontvangen en zich te laten dopen. De doop voegt iemand bij Christus, de doop plaatst iemand aan Zijn kant.
Er is wel een verschil tussen de doop van Johannes en de christelijke doop. De doop van Johannes voegt bij een levende Messias. De christelijke doop voegt bij een verworpen en gestorven Christus (Rm 6:3). Johannes doopt in verbinding met bekering en vergeving van zonden. Alleen op die manier kan iemand werkelijk bij Christus worden gevoegd. Tevens nemen zij die zich laten dopen afstand van het goddeloze volk. Zij vormen een overblijfsel dat uitziet naar Christus. De prediking en doop van Johannes zijn gericht op een geestelijke voorbereiding van de harten om de Messias te ontmoeten.
Het optreden van Johannes is voorzegd, niet ‘in het boek van de profeet Jesaja’, maar “in het boek van de woorden van de profeet Jesaja”. Door de toevoeging “van de woorden” legt Lukas er de nadruk op dat elk woord van dat boek geïnspireerd is. Het gaat niet alleen om de grote lijn, maar om elk woord. Dat zien we ook in deze aanhaling. Met de komst van de Heer Jezus is deze profetie vervuld. Johannes is slechts een stem. Hij verdwijnt geheel bij Hem Die hij aankondigt.
De aanhaling van Jesaja stelt Johannes voor als “een roepende in de woestijn”. En wat roept Johannes? Hij roept het volk op om de weg van de Heer, dat is Jahweh, de Naam van God als de God van het verbond met Zijn volk, te bereiden. De Heer Jezus is Jahweh van het Oude Testament. Johannes roept het volk op zich voor te bereiden om Jahweh, Die in Christus zal komen, te ontvangen. Deze voorbereiding moet in het hart gebeuren en in de praktijk uitgewerkt worden in het gaan van rechte paden. Daartoe predikt hij de doop van bekering tot vergeving van zonden.
De komst van Christus heeft een omvangrijk en verstrekkend gevolg dat zich niet tot Israël beperkt. Lukas, onder de leiding van de Heilige Geest, spreekt over “elk dal” en over “elke berg” en over “alle vlees”. In Mattheüs, Markus en Johannes gaat de aanhaling niet zover. Lukas begint wel met de Joden, maar hij laat het niet bij hen; hij heeft alle volken op het oog. Daarom voegt de Heilige Geest er in de verzen 5-6 bijzondere uitdrukkingen van uitgestrektheid en veelomvattendheid bij. Hij Die komt, is niemand minder dan God geopenbaard in het vlees. Daarom is de behoudenis die door Hem komt niet beperkt tot Israël, maar komt tot “alle vlees”. Deze genade voor alle mensen is het bijzondere onderwerp van Lukas.
7 - 9 Prediking van Johannes de doper
7 Hij zei dan tot de menigten die uitliepen om door hem gedoopt te worden: Adderengebroed, wie heeft u een aanwijzing gegeven om de komende toorn te ontvluchten? 8 Brengt dan vruchten voort, de bekering waardig; en begint niet bij uzelf te zeggen: Wij hebben Abraham tot vader! Want ik zeg u, dat God uit deze stenen Abraham kinderen kan verwekken. 9 En ook ligt de bijl al aan de wortel van de bomen; elke boom dan die geen <goede> vrucht voortbrengt, wordt omgehakt en in [het] vuur geworpen.
Er komen wel menigten naar Johannes toe, maar dat wil niet zeggen dat hij slechts een massa ziet en geen oog heeft voor de enkeling. Johannes spreekt niet algemeen tot de menigten, hij spreekt de enkeling aan. Hij maakt het evangelie tot een persoonlijke zaak en waakt ervoor dat personen zich niet door de massa laten meeslepen tot een keus die niet uit een werkelijke innerlijke overtuiging voortkomt.
Zijn optreden heeft niets van het volksvermaak waartoe het evangelie vandaag helaas vaak wordt verlaagd. Hij richt zijn niet-vleiende woorden tot de menigten om hun duidelijk te maken van wie ze in werkelijkheid afstammen. Ze hebben de duivel tot vader. Ze hoeven niet te denken dat ze zich erop kunnen beroemen nageslacht van Abraham te zijn (Jh 8:39) en dat op grond daarvan de komende toorn hun wel zal voorbijgaan. Zo is het niet. De klare taal van Johannes zal de waarlijk verootmoedigden onder hen dan ook niet terugschrikken, maar juist bevestigen in hun bekering.
Johannes wijst erop dat oprecht berouw te zien is aan het leven dat iemand leidt. Bij bekering horen vruchten die daarbij passen. Waardige vruchten van de bekering zijn het spreken van waarheid en het doen van dingen die naar de wil van God zijn. Zulke vruchten komen voort uit het nieuwe leven dat iemand krijgt als hij zich bekeert.
Er zijn ook mensen onder zijn gehoor die gedoopt willen worden omdat ze vinden dat ze daar recht op hebben. Bij hen is geen sprake van bekering, want dat hebben ze niet nodig, vinden ze zelf. Ze behoren toch tot het nageslacht van Abraham? Ze behoren toch tot het uitverkoren volk van God? Dan hebben ze recht op alle zegeningen.
Zulke redeneringen laten zien dat er geen besef is een zondaar te zijn en de hel te verdienen. Pleiten op afkomst geeft geen toegang tot de zegen. Zich beroemen op uiterlijke voorrechten doet het niet bij God (Jh 8:33,39-40). Hij zoekt waarheid in het binnenste (Ps 51:8). God is ook niet verplicht een mens te zegenen op grond van wat deze claimt. Naar Zijn vrijmacht kan Hij uit dode stenen kinderen verwekken en die aan Abraham toerekenen. Dat doet Hij in zekere zin ook met ieder mens die tot bekering komt (Rm 4:9-12). Niet de natuurlijke afstamming maakt tot kinderen van God, maar alleen Gods Geest en Gods Woord (Jh 3:5). God verwekt Zijn kinderen uit nutteloos, dood materiaal.
In zijn prediking wijst Johannes op het oordeel dat op het punt staat over het volk te komen. Met de komst van Christus is niet alleen zegen verbonden, maar ook oordeel. Ieder die Hem verwerpt en daarom geen goede vrucht voortbrengt, zal van het leven worden afgesneden en in het vuur van de hel worden geworpen. De bijl ligt al aan de wortel, dat wil zeggen bij de oorzaak, het probleem van de slechte vruchten. De wortel deugt niet en daarom deugen de vruchten niet. Omdat de wortel bedorven is, is er alleen bedorven vrucht of helemaal geen vrucht. Met de oude mens is niets te beginnen.
10 - 14 Vruchten van de bekering laten zien
10 En de menigten vroegen hem aldus: Wat moeten wij dan doen? 11 Hij nu antwoordde en zei tot hen: Laat hij die twee onderklederen heeft, meedelen aan wie er geen heeft, en laat hij die voedsel heeft, evenzo doen. 12 Nu kwamen er ook tollenaars om gedoopt te worden en zij zeiden tot hem: Meester, wat moeten wij doen? 13 Hij nu zei tot hen: Vordert niets méér dan u is voorgeschreven. 14 En ook soldaten vroegen hem aldus: En wij, wat moeten wij doen? En hij zei tot hen: Plundert niemand uit en beschuldigt niemand vals, en weest tevreden met uw soldij.
De prediking van Johannes maakt diepe indruk op de menigten. Ze vragen wat ze moeten doen, welke vruchten er bij de bekering horen. Op deze vraag krijgen de verschillende groepen die bij Johannes komen van hem elk het passende antwoord. Wel lijkt er in de verschillende antwoorden die Johannes geeft een gemeenschappelijke wortel van het kwaad naar voren te komen, dat is die van de hebzucht, de geldzucht. Hoe we omgaan met geld, geeft uitstekend aan hoe het met ons hart is gesteld. Als Christus geen Heer is over ons geld en ons bezit, is Hij niet onze Heer.
De eerste groep moet van hun overvloed meedelen aan anderen. De tweede groep moet niet roven van anderen om zichzelf te verrijken. De derde groep moet tevreden zijn met wat ze heeft. Tegen de menigten in zijn algemeenheid zegt Johannes dat ze van hun welvaart moeten meedelen aan anderen die niets hebben.
Dit is een belangrijke graadmeter voor de werkelijkheid van de bekering. Als er leven uit God is, zal dat blijken uit het weggeven van ons bezit aan anderen. God is de gevende God. Wie de Goddelijke natuur heeft, zal zo handelen als Hij. De rijke overste is een illustratie van het tegendeel (Lk 18:18-30).
Een speciale groep in de menigten is die van de tollenaars. Ook zij zijn gekomen om gedoopt te worden en zij vragen wat er van hen wordt verwacht. Dat is een goede vraag. Iemand die pas tot bekering is gekomen, weet niet altijd direct hoe hij zich in alle dingen van het gewone leven moet gaan gedragen. Vaak zal er door de bekering wel een juiste aanvoeling zijn van wat gepast is, maar vaak ook moet daar eerst op worden gewezen. Dan zal de erkenning er ook zijn en het handelen volgen.
Het kenmerkende kwaad van de tollenaars is niet hun beroep, maar de wijze waarop ze het uitoefenen. Zij maken misbruik van hun positie en vorderen meer dan hun is opgedragen om aan belasting te innen. Johannes zegt hun wat ze moeten doen. In de bekering van Zacheüs de tollenaar zien we een illustratie van wat Johannes hier zegt (Lk 19:1-10; vgl. Lk 5:27-30). Zacheüs doet zelfs meer dan Johannes hier aan de tollenaars voorhoudt.
De soldaten vormen een andere speciale groep die bij Johannes komt met de vraag wat zij moeten doen. Ook voor de soldaten is hun beroep niet het kenmerkende kwaad, maar het misbruik dat zij maken van hun macht. Tevens laten zij duidelijk hun ontevredenheid merken over hun beloning. Soldaten van een bezettende macht hebben macht over anderen. De uitoefening van macht brengt vaak het slechtste in de mens naar boven. De hebzucht drijft hem ertoe zijn macht te misbruiken om zichzelf te verrijken ten koste van anderen. Plundering is stelen, het zich wederrechtelijk toe-eigenen van het bezit van iemand anders, met gebruikmaking van geweld en zonder iemand te ontzien. Zulke mensen hebben geen geweten en zullen anderen gemakkelijk vals beschuldigen om zelf vrij te blijven van straf of er zelf beter van te worden.
Belangrijk is nog dat ze tevreden moeten zijn met hun soldij. Opstand tegen de meerdere, de werkgever, is nooit een werk dat bij bekering hoort. Tevredenheid is een kenmerk van geloof in een zorgende God en voorkomt ook dat er geplunderd wordt.
15 - 17 Johannes getuigt van Christus
15 Toen nu het volk in afwachting was en allen in hun harten overlegden over Johannes, of hij niet misschien de Christus was, 16 antwoordde Johannes en zei tot allen: Ik doop u wel met water, maar Hij komt Die sterker is dan ik, Wiens schoenriemen ik niet waard ben los te maken; Hij zal u dopen met [de] Heilige Geest en vuur; 17 Zijn wan is in Zijn hand om Zijn dorsvloer door en door te zuiveren en de tarwe in Zijn schuur samen te brengen, maar het kaf zal Hij met onuitblusbaar vuur verbranden.
Het volk is zo geboeid geraakt door deze man en zijn prediking en ze voelen zo goed aan dat dit bijzonder is, dat er in hun harten overleggingen komen dat Johannes misschien wel eens de Christus zou kunnen zijn. De krachtige prediking van Johannes die zonder enige vrees voor mensen verricht wordt, doet allen denken aan de Christus. Het is Gods bedoeling dat elke prediking Christus bij de mensen brengt. Niet dat zij moeten denken dat de prediker Christus is. Dat het volk overlegt of Johannes misschien de Christus is, maakt duidelijk dat zij ideeën over Christus hebben die niet door de Geest zijn gewerkt. De herders en Simeon en Anna hadden er geen moeite mee Christus te herkennen.
Johannes begrijpt wat zij overleggen. Hij wijst dan ook direct elke gedachte als zou hij de Christus zijn van de hand door te spreken over het verschil tussen zichzelf en Christus. Trouw wijst Johannes op Hem Die na hem komt. Hij staat geen moment toe dat het volk hoog van hem denkt. Hij wijst op zichzelf als iemand die met water doopt. Dat is een zinnebeeldige handeling. Wat de Heer Jezus zal doen, gaat veel verder. Hij zal Zijn kracht bewijzen door te dopen met de Heilige Geest en met vuur.
De doop met de Heilige Geest is wat Hij doet op de Pinksterdag, als Hij door de uitstorting van de Heilige Geest de gemeente vormt. De doop met vuur is wat Hij zal doen als Hij voor de tweede keer op aarde komt. Dan zal Hij het oordeel over alle goddelozen brengen. Vuur is het oordeel dat het boze verteert. In het licht van die machtige Persoon ziet Johannes zichzelf als niet eens waardig om het nederige werk van het losmaken van Zijn schoenriemen te doen.
Christus zal Zijn macht bewijzen door een volmaakt onderscheid aan te brengen tussen wie Hem toebehoren en wie Hem niet toebehoren. Hij zal de tarwe van het kaf scheiden. De tarwe, zij die Hem toebehoren, die Hem als hun leven bezitten (Jh 12:24), zal Hij in “Zijn” schuur, de hemel, samenbrengen. Het kaf, de ongelovigen, zal Hij in het onuitblusbare vuur van de hel werpen.
18 - 20 Einde van de dienst van Johannes
18 Met nog vele andere vermaningen dan verkondigde hij aan het volk het evangelie; 19 toen echter Herodes de viervorst door hem aan de kaak werd gesteld inzake Herodias, de vrouw van zijn broer, en inzake alle boze dingen die Herodes had gedaan, 20 voegde hij bij alles ook dit dat hij Johannes in [de] gevangenis opsloot.
Johannes heeft nog veel meer vermaningen tot het volk gericht waardoor hij hun het evangelie verkondigde. Hier zien we dat de verkondiging van het evangelie samengaat met het uitspreken van vermaningen. Bij alle vermaningen waarmee Johannes het evangelie verkondigt, hoort ook het aan de kaak stellen van de verdorven leefwijze van Herodes die zich op tal van terreinen uitte.
Een ervan noemt Lukas met name, dat is zijn overspelige verhouding met Herodias, de vrouw van zijn broer. Johannes spaart niemand in zijn prediking, terwijl het hoofddoel ervan is ieder mens voor te bereiden om de Christus aan te nemen. Johannes de doper is niet alleen trouw ten opzichte van de laagste volksklassen, maar ook ten opzichte van de hoogste klasse. Zijn getuigenis voor Christus is vastberaden, hij geeft niets om eigen eer, want het gaat hem erom de Heer te verheerlijken.
Na een schildering van de trouwe dienst van Johannes, vermeldt Lukas zijn gevangenneming. Daardoor ondergaat Johannes het lijden ter wille van de gerechtigheid, want hij wordt wegens zijn gerechtigheid opgesloten in de gevangenis. Historisch gebeurt dat pas later, want Johannes heeft ook de doop van de Heer, waarover het volgende vers spreekt, voltrokken. Maar het einde van de dienst van Johannes wordt hiermee vastgesteld. Lukas doet dit om alle aandacht nu te laten vallen op Hem in Wie de genade van God is verschenen, “heilbrengend voor alle mensen” (Tt 2:11).
21 - 22 De doop van de Heer Jezus
21 Het gebeurde nu, toen al het volk werd gedoopt en ook Jezus was gedoopt en bad, dat de hemel werd geopend 22 en de Heilige Geest in lichamelijke gedaante als een duif op Hem neerdaalde, en er kwam een stem uit [de] hemel: U bent Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik welbehagen gevonden.
Van alle berichten die we hebben van de doop van de Heer, wordt alleen door Lukas vermeld dat Hij na Zijn doop bidt. Gebed is de ware uiting van afhankelijkheid. Het tekent het volmaakte Mens-zijn van de Heer. Lukas laat Hem acht keer in gebed zien, zeven keer op aarde en één keer verhoogd van de aarde op het kruis (Lk 3:21; 5:16; 6:12; 9:18; 9:29; 11:1; 22:41; 23:34).
Door Zich te laten dopen neemt de Heer Zijn plaats in te midden van “de heiligen die op aarde zijn” (Ps 16:3), waarmee het overblijfsel wordt bedoeld dat Hem verwacht. Vanaf de eerste stap die deze verootmoedigde gelovigen zetten op de weg van genade en leven, vinden ze daar de Heer Jezus met hen. En als Hij er is, houdt dat tevens de gunst en het welbehagen van de Vader en de aanwezigheid van de Heilige Geest in. Dat zien we als de hemel wordt geopend. Alle aandacht van de hemel gaat uit naar deze biddende Mens op aarde. Hij heeft geen voorwerp in de hemel, zoals Stéfanus, Hij is Zelf het voorwerp van de hemel (Hd 7:55-56). Telkens als de hemel opengaat, is Hij het voorwerp van de bewondering van de hemel (Jh 1:52; Op 19:11).
Voor een ogenblik wordt de Geest zichtbaar, wordt de stem van de Vader gehoord en de Zoon is tastbaar aanwezig. Dit is een prachtige openbaring van de drie-enige God. In de Zoon woont de hele volheid van de Godheid lichamelijk op aarde (Ko 1:19). Deze volheid van de Godheid woont nog steeds lichamelijk in Hem nu Hij in de heerlijkheid van de hemel is (Ko 2:9).
De Vader spreekt vanuit de hemel Zijn persoonlijk welbehagen in Hem tot Hem uit: “U bent Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik welbehagen gevonden.” Dat doet Hij ook in Markus (Mk 1:11), terwijl Hij in Mattheüs Zijn welbehagen in Zijn Zoon uitspreekt als een getuigenis voor anderen: “Deze is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik welbehagen heb gevonden” (Mt 3:17). God geeft dit getuigenis als er gevaar is dat Hij op één lijn wordt gesteld met zondige mensen. We zien dat ook op de berg der verheerlijking (Lk 9:35). Christus neemt Zijn plaats in als Mens, maar God zorgt ervoor dat we Hem blijven zien als de unieke Mens.
23 - 38 Geslachtsregister van de Heer Jezus
23 En Hij, Jezus, begon ongeveer dertig jaar oud te worden, en was, naar men meende, een Zoon van Jozef, de [zoon] van Eli, 24 van Matthat, van Levi, van Melchi, van Jannai, van Jozef, 25 van Mattathias, van Amos, van Nahum, van Esli, van Naggaï, 26 van Maäth, van Mattathias, van Semeï, van Josech, van Joda, 27 van Johanan, van Resa, van Zerubbabel, van Séalthiël, van Neri, 28 van Melchi, van Addi, van Kosam, van Elmadam, van Er, 29 van Jozua, van Eliëzer, van Jorim, van Matthat, van Levi, 30 van Simeon, van Juda, van Jozef, van Jonan, van Eljakim, 31 van Meleas, van Menna, van Mattatha, van Nathan, van David, 32 van Isaï, van Obed, van Boaz, van Salmon, van Nahesson, 33 van Aminádab, <van Ram,> <van Admin,> <van Arni,> van Hezron, van Perez, van Juda, 34 van Jakob, van Izaäk, van Abraham, van Terah, van Nahor, 35 van Serug, van Rehu, van Peleg, van Heber, van Selah, 36 van Kaïnan, van Arfachsad, van Sem, van Noach, van Lamech, 37 van Methusalah, van Henoch, van Jered, van Malaleël, van Kaïnan, 38 van Enos, van Seth, van Adam, van God.
Lukas vermeldt dat de Heer Jezus ongeveer dertig jaar oud is wanneer Hij met Zijn openbare dienst begint. In het Oude Testament is dat de leeftijd waarop de Levieten aan hun openbare dienst mochten beginnen (Nm 4:3,23,30,35,39,43,47).
Dan geeft Lukas het geslachtsregister van de Heer Jezus. Hij begint dit geslachtsregister met de opmerking dat men meent dat Hij een Zoon van Jozef is. Jozef geldt als Zijn vader, dat wil zeggen Zijn wettige vader. Dat is van belang voor de wettelijke rechten van de Heer Jezus op de troon van David. Die rechten blijken uit het geslachtsregister van Jozef dat Mattheüs geeft (Mt 1:1-17). Als Lukas vervolgens het geslachtsregister gaat geven, wijkt dat tot aan David in vers 31 volledig af van het geslachtsregister dat we in het evangelie naar Mattheüs hebben (Mt 1:6b-17). Dit kan niet anders betekenen dan dat we hier het geslachtsregister hebben dat via Maria loopt, zoals ook algemeen wordt aangenomen.
Hij is Mens door Zijn geboorte uit Maria. Dat hoefde niet aangetoond te worden door een geslachtsregister. Waarom dan dit geslachtsregister? Omdat dit geslachtsregister helemaal terugvoert naar Adam die op zijn beurt is voortgekomen uit de hand van God. Dat legt er de nadruk op dat de Heer Jezus ook als Mens Zoon van God is. In deze gedachtegang kon Paulus ook tegen de Atheners zeggen dat wij als mensen “Gods geslacht” zijn (Hd 17:29; Gn 1:27).
Verder zien we in al de namen die hier worden genoemd hoe God door de eeuwen heen de lijn heeft bepaald en in stand gehouden die tot Zijn einddoel voerde: de geboorte van Zijn Zoon. God heeft door al deze voorouders heen gewerkt om deze Mens precies op de juiste tijd in de wereld te brengen. De hele geschiedenis vóór Hem is een voorbereiding voor Zijn komst.
Maria is een begenadigde onder de vrouwen, maar ook al deze voorvaders zijn begenadigd om in de directe lijn te staan via welke de genade van God in Zijn Zoon volledig gestalte zal krijgen.