1 - 6 Genezing van een waterzuchtige
1 En het gebeurde, toen Hij op een sabbat in een huis van een van de oversten van <de> farizeeën was gekomen om brood te eten, dat zij op Hem letten. 2 En zie, er stond een waterzuchtig mens voor Hem. 3 En Jezus antwoordde en zei tot de wetgeleerden en farizeeën aldus: Is het geoorloofd op de sabbat te genezen of niet? 4 Zij echter zwegen. En Hij greep hem vast, maakte hem gezond en liet hem gaan. 5 En Hij zei tot hen: Wie van u zal, als een zoon of een os in een put valt, hem er niet terstond uittrekken op een sabbatdag? 6 En zij waren niet in staat hiertegen iets in te brengen.
Hoewel de Heer zojuist over Zijn verwerping door Jeruzalem heeft gesproken, gaat Hij door met het tonen van genade en barmhartigheid. Hij is weer het huis van een farizeeër binnengegaan om er brood te eten (Lk 7:36; 11:37). Dit keer doet Hij dat op een sabbat. Hij is omgeven door mensen die nauwlettend op Hem toezien of Hij iets doet wat met hun wetten in strijd is. De farizeeën willen hun sabbatsgebod gebruiken om daarmee Zijn barmhartige handen te binden. Hij verbreekt hun touwen door aan te tonen dat Hij met een mens in elk geval evenveel medelijden heeft als zij met hun dier.
Zijn genade gaat hun wettische oordelen ver te boven. Dat bewijst Hij in Zijn handelen met de waterzuchtige mens die daar ook aanwezig is. Zij hebben het gevoel dat Hij weer iets zal doen, want ze weten dat Hij overal waar leed en ziekte zijn, met Zijn genade aan het werk gaat. Mogelijk hebben ze met opzet deze waterzuchtige mens voor Hem neergezet. Door hem daar te plaatsen geven ze hem onopzettelijk de plaats waar hij genezing kan vinden.
Een waterzuchtig mens is iemand die water vasthoudt en daardoor opgeblazen is, er bol uitziet. Hierdoor kan hij niet door de nauwe deur naar binnen. Het is een symbool van de waterzucht van Israël. Water is een beeld van het Woord van God. Als toepassing is in deze man iemand te zien die opgeblazen is door de kennis van Gods Woord (1Ko 8:1). Hij is de lichamelijke uiting van de geestelijke toestand van de farizeeën. Er is echter een groot verschil. Deze man staat voor de Heer Jezus en wil gezond worden, terwijl de farizeeën menen dat zij gezond zijn en daarom vijanden van de Heer zijn.
De Heer weet dat zij op Hem letten. Hij kent hun kwade gedachten. Zijn vraag of het geoorloofd is op de sabbat te genezen of niet, is een antwoord op hun kwade gedachten. Met Zijn vraag richt Hij Zich tot hun geweten. De kwade, genadeloze leidslieden geven geen antwoord. De Heer geeft een eerste antwoord door Zijn daad van barmhartigheid. Hij handelt krachtdadig. Hij grijpt de man vast. Dat is ook de enige oplossing in dergelijke situaties. Zo greep Hij ook de farizeeër Saulus krachtig vast en wierp Hem op de grond (Hd 9:3-4). Hij maakt de man gezond en laat hem gaan. Deze man is genezen en gaat in vrijheid heen.
Voor de farizeeën heeft de Heer nog meer onderwijs. Hij gaat door met Zijn antwoord door hun een nieuwe vraag te stellen. Dit antwoord in de vorm van een vraag verschilt een beetje van het antwoord aan de overste van de synagoge in het vorige hoofdstuk (Lk 13:15). Daar gaat het er meer om dat een dier op tijd verzorgd moet worden, terwijl het hier om een dringender geval gaat. Het is niet alleen een dier dat drinken nodig heeft en naar de put geleid moet worden, maar het dier is in de put gevallen.
In de vergelijking stelt de Heer de genezing van de waterzuchtige gelijk aan een zoon of een os die in een situatie is terechtgekomen dat hij dreigt om te komen. Door de waterzuchtige te genezen kan deze weer als een zoon en een os gaan functioneren. Een zoon is tot welbehagen van de Vader (Ef 1:5) en een os is een beeld van een dienaar (1Ko 9:8-10).
Ook op dit antwoord hebben ze geen antwoord. De genade en waarheid van God zijn onweerlegbaar goed.
7 - 11 Onderwijs voor genodigden
7 Hij nu sprak tot de genodigden een gelijkenis, daar Hij merkte hoe zij de eerste plaatsen uitkozen, en zei tot hen: 8 Wanneer u door iemand op een bruiloft wordt genodigd, ga niet op de eerste plaats zitten, opdat er niet misschien één voornamer dan u door hem genodigd is 9 en hij die u en hem heeft genodigd, komt en tot u zegt: Maak plaats voor deze; en dan zou u beginnen met schaamte de laatste plaats in te nemen. 10 Maar wanneer u wordt genodigd, ga dan op de laatste plaats aanliggen, opdat, wanneer hij komt die u heeft genodigd, hij tot u zegt: Vriend, kom hoger op. Dan zal het u een eer zijn tegenover allen die met u aanliggen. 11 Want ieder die zichzelf verhoogt, zal worden vernederd; en die zichzelf vernedert, zal worden verhoogd.
In vers 1 staat dat zij op Hem letten, maar de werkelijkheid is andersom (vers 7). Hij let op hen en merkt hoe het de genodigden om de eerste plaatsen gaat. Zulke mensen, die geen besef hebben van de nood waarin ze zelf verkeren, willen niet alleen Hem beletten om goed te doen aan anderen, maar streven er ook steeds naar om zichzelf te verhogen.
Het is voor de Heer aanleiding om door te gaan met onderwijs geven. Hij gaat daarmee door tot Lukas 17 waar Hij in de genezing van tien melaatse mannen weer een werk van genade doet (Lk 17:11-19). Met Zijn onderwijs wil Hij hun geweten in het licht plaatsen met het doel dat zij zichzelf leren zien in Gods licht en tot bekering zullen komen. Het is ook voor ons belangrijk onderwijs, omdat de neiging van alles waar Hij op wijst, ook in ons aanwezig is. Als wij Zijn onderwijs niet ter harte nemen, zullen we in hetzelfde kwaad vallen. Voor ons bevat Zijn onderwijs veel waarschuwingen. Als we om ons heen kijken, zien we gebeuren wat Hij opmerkt, maar vaak zijn we niet in staat ertegen te getuigen omdat we zo vaak hetzelfde in onszelf opmerken.
De Heer geeft Zijn onderwijs door middel van een gelijkenis. Hij stelt het zo voor, dat er een uitnodiging voor een bruiloft komt. Voor een bruiloft zijn bepaalde plaatsen gereserveerd voor belangrijke gasten. De hoogmoed van de mens begeert een plaats die voor anderen zijn belangrijkheid duidelijk laat zien. Als we gaan zitten op een plaats die ons niet toekomt, zal dat tot gevolg hebben dat we daarvan worden weggehaald, omdat een belangrijker iemand gekomen is die deze plaats al heeft toegewezen gekregen.
We kunnen binnengegaan zijn door de nauwe deur, maar toch weer grootse gedachten over onszelf krijgen. De oude natuur is ook mee naar binnen gegaan, maar die moeten we houden op de plaats van de dood (Rm 6:11), dat wil zeggen dat we daaraan niet moeten toegeven. Als we daar wel aan toegeven, zullen we op onze plaats gewezen worden door degene die de uitnodiging heeft verstuurd, want hij heeft ook de plaatsen toegewezen. Hij weet waar iedereen hoort te zitten.
Als we een plaats op de voorste rij hebben ingenomen, die voor een ander is bestemd, zullen we daar weer moeten weggaan als die ander komt. We zullen dan met het schaamrood op de kaken de laatste plaats gaan innemen, het verst verwijderd van het middelpunt van het feest. Daarom is het beter om, als we uitgenodigd zijn, de nederigste plaats in te nemen. Als dan tegen ons wordt gezegd: “Vriend, kom hoger op”, is dat een eerbetoon dat door allen wordt opgemerkt. Het valt ons ten deel zonder dat we het hebben gezocht (Sp 25:5-6).
De sympathie van de Heer gaat uit naar hen die de laagste plaats innemen, de plaats van dienen. Het is vereenzelviging met de plaats die Hijzelf altijd heeft ingenomen. Ook alle andere genodigden hebben respect voor iemand die de laagste plaats heeft ingenomen en door de Heer als vriend wordt aangesproken en tot een hogere plaats wordt genodigd.
De Heer sluit de gelijkenis af met een belangrijk beginsel. Het zoeken van zichzelf zal onvermijdelijk tot een diepe val leiden. Wie de laagste plaats inneemt, zal uiteindelijk de hoogste plaats mogen innemen. De Heer Jezus heeft Zichzelf vernederd en is verhoogd aan Gods rechterhand (Fp 2:8-9). Dat zal met iedereen gebeuren die Hem volgt in die gezindheid van nederigheid (Jk 4:10; Jb 5:11; Jh 12:26). Met de satan en zijn volgelingen zal het eerste gebeuren. Zij hebben zichzelf verhoogd en zullen worden vernederd.
12 - 14 Onderwijs voor wie uitnodigt
12 Hij nu zei ook tot degene die Hem had genodigd: Wanneer u een middag- of avondmaal aanricht, roep dan niet uw vrienden, uw broers, uw bloedverwanten of rijke buren, opdat niet misschien ook zij u terug nodigen en het u vergolden wordt. 13 Maar wanneer u een maaltijd aanricht, nodig armen, verminkten, kreupelen en blinden; 14 en u zult gelukkig zijn, omdat zij u niet kunnen vergelden; want het zal u worden vergolden in de opstanding van de rechtvaardigen.
Na een woord voor de genodigden heeft de Heer ook een woord voor de gastheer en voor allen die anderen uitnodigen. Hij merkt niet alleen op dat genodigden uit zijn op eigen belang, Hij merkt ook op dat het uitnodigen niet belangeloos gebeurt. Er is een verborgen bedoeling om er zelf beter van te worden. Het moet aanzien geven en op termijn ook wat opleveren. Zo wordt veel gehandeld in de wereld en helaas ook door christenen. Belangeloos goed doen kan alleen in navolging van de Heer Jezus.
De Heer houdt hun voor wat Hij Zelf ook voortdurend doet en dat is Zich richten op de onderste lagen van de maatschappij. Laten ze de kansarmen en minderbedeelden, de stakkers en gehandicapten uitnodigen. Daar is voor het oog van de wereld geen eer mee te behalen, maar wel voor het oog van God.
Geestelijk toegepast wil de Heer Jezus dat we van onze geestelijke rijkdommen uitdelen aan geestelijk minderbedeelden. Het geluk dat met een dergelijk handelen is verbonden, is de innerlijke genoegdoening die Hij geeft omdat er gehandeld wordt vanuit Zijn genade.
Het geluk strekt zich daarbij nog veel verder uit dan alleen de huidige genoegdoening. Wie zo handelt, mag rekenen op een vergelding in de toekomst, bij de opstanding van de rechtvaardigen. Voor de rechterstoel van Christus zullen zij, die zo in de genade van de Heer in onbaatzuchtigheid hebben gehandeld, daarvoor de vergelding ontvangen in de vorm van een taak om zegen uit te delen in het vrederijk.
15 - 20 De uitnodiging afgeslagen
15 Toen nu een van hen die mee aanlagen, deze dingen hoorde, zei hij tot Hem: Gelukkig hij die brood zal eten in het koninkrijk van God. 16 Hij echter zei tot hem: Een mens richtte een groot avondmaal aan en nodigde velen. 17 En hij zond zijn slaaf uit op het uur van het avondmaal om aan de genodigden te zeggen: Komt, want het is <alles> al gereed. 18 En allen begonnen zich eenparig te verontschuldigen. De eerste zei tot hem: Ik heb een akker gekocht en ik moet die noodzakelijk gaan bezien; ik verzoek u, houd mij voor verontschuldigd. 19 En een ander zei: Ik heb vijf span ossen gekocht en ik ga die proberen; ik verzoek u, houd mij voor verontschuldigd. 20 En een ander zei: Ik heb een vrouw getrouwd en daarom kan ik niet komen.
Iemand die mee aanligt en goed heeft geluisterd, vermoedt de reikwijdte van de woorden van de Heer. Hij voelt aan dat Hij over het koninkrijk van God spreekt en spreekt hardop uit hoe gelukkig het moet zijn daarin te zijn en daar brood te eten, zich te voeden met wat God als voedsel aanbiedt. Hij lijkt hierin op de vrouw uit de menigte die naar aanleiding van Zijn woorden het “gelukkig” uitspreekt over haar die Zijn moeder mocht zijn (Lk 11:27-28). Evenals daar gaat het hier om een uiterlijke indruk die op zichzelf juist is, maar die de persoon die onder de indruk is, niet verder brengt. De man ziet het voorrecht in het koninkrijk te zijn, maar heeft er geen deel aan.
In een gelijkenis maakt de Heer duidelijk waarom mensen de uitnodiging om brood te eten in het koninkrijk van God afslaan en welke mensen wel aan de maaltijd zullen deelnemen. Uit het begin van de gelijkenis blijkt de grote genade van God en het ruime aanbod van Zijn genade. Hij heeft een “groot” avondmaal aangericht, waar plaats is voor de velen die Hij uitnodigt. Het is wel een “avondmaal”, een maaltijd ’s avonds, aan het einde van de dag. De dag van de genade loopt ten einde.
Deze gelijkenis stelt het verlangen van Gods hart voor dat Zijn huis vol wordt met mensen met wie Hij de rijkdommen van Zijn hart kan delen. De gelijkenis maakt ook duidelijk dat Hij daar Zelf voor zorgt omdat de mensen niet willen komen. We zien hier Gods soevereiniteit in het betonen van Zijn genade en barmhartigheid om Zijn huis vol te krijgen. Belangrijk is ook om te zien dat het gaat om een huis nu hier op aarde en niet om een huis pas straks in de hemel.
Als het tijd is om aan het avondmaal te beginnen, zendt de gastheer – een beeld van God – zijn slaaf uit. De slaaf is de Heilige Geest Die als Dienaar door dienaren aan mensen het evangelie, dat is het goede nieuws, van een gereedstaande maaltijd laat aankondigen. Dat de maaltijd gereed is, vooronderstelt dat de Heer Jezus het werk op het kruis heeft volbracht. In het evangelie wordt tegen de genodigden gezegd dat alles gereed is.
De genodigden zijn de Joden. Tot hen komt in de eerste plaats het evangelie (Rm 1:17), waarin het gaat om de schatten van de hemel die klaargelegd zijn en die nu al kunnen worden genoten op grond van het werk van Christus. Omdat Christus de grondslag ervoor heeft gelegd op het kruis, kan de uitnodiging uitgaan. God heeft Zijn Zoon gezonden om de maaltijd klaar te maken voor de genodigden. God heeft Zijn Geest gezonden om de genodigden klaar te maken voor de maaltijd.
Als de slaaf bij de genodigden komt, hebben ze allemaal een verontschuldiging om niet te komen. Ze hebben te veel om door de nauwe deur te gaan, dingen die ze niet voor de deur willen achterlaten. De redenen die ze opgeven, zijn geen dingen die op zichzelf verkeerd zijn. Het zijn gewone menselijke plichten. Het gaat niet over iemand die te dronken is om te komen, of iemand die aan lagerwal is geraakt als gevolg van een losbandig leven, zoals de verloren zoon. Het zijn allemaal fatsoenlijke, achtenswaardige mensen. Ze genieten van de gaven van de Schepper, maar de Schepper Zelf moet Zich verder niet met hen bemoeien. Ze zijn zo in beslag genomen door hun bezigheden, dat ze geen tijd nemen voor het feestmaal van de genade. Het zijn verontschuldigingen van het ongeloof die berusten op zogenaamde plichten, op tijdelijke, stoffelijke belangen.
De eerste verontschuldiging komt van iemand die een akker heeft gekocht. Hij is heel benieuwd hoe die er uitziet en dat bekijken moet toch echt eerst gebeuren. Hij zal ook benieuwd zijn naar de opbrengst. Hij heeft hem net gekocht en hij wil nog zaaien en geld verdienen om daarvan zijn eigen maaltijd klaar te maken. Dus heeft hij geen belangstelling voor de maaltijd die God heeft klaargemaakt. Misschien droomt hij ook wel van grote schuren waarin hij de opbrengst kan opslaan (vgl. Lk 12:16-19). Nee, hij heeft geen tijd om op de uitnodiging in te gaan en meldt zich beleefd af.
Een tweede tot wie de uitnodiging komt, voert als verontschuldiging aan dat hij net vijf span ossen heeft gekocht. Deze nieuwe aanwinst neemt hem zo in beslag, dat hij echt niet op de uitnodiging kan ingaan. Hij móet gewoon eerst die vijf span ossen proberen. En reken er maar op dat hij bij succes voor zijn eigen maaltijd zal zorgen, met een rijk gedekte tafel voorzien van door hemzelf verdiende lekkernijen. Voor hem hoeft die hele maaltijd van God niet. Nee, ook hij heeft geen tijd en ook geen behoefte om op de uitnodiging in te gaan en meldt zich beleefd af.
Een derde verontschuldiging komt van iemand die (pas?) getrouwd is. Dat vindt hij een buitengewoon goede reden om Gods uitnodiging af te wijzen. Ook voor deze man is het leven in de wereld hier-en-nu, het hebben van een gezin, belangrijker dan zijn plaats aan Gods tafel. Trouwens, zijn vrouw kan een uitstekende maaltijd klaarmaken. Die van God heeft hij niet nodig. Nee, hij kan niet komen en neemt zelfs niet de moeite om zich te verontschuldigen. Hoe kan iemand hem lastig komen vallen met een boodschap over een onzichtbare maaltijd, terwijl hij het zelf zo goed heeft.
21 - 24 Het huis moet vol worden
21 En de slaaf kwam terug en berichtte zijn heer deze dingen. Toen werd de heer des huizes toornig en zei tot zijn slaaf: Ga vlug naar buiten naar de straten en stegen van de stad en breng de armen, verminkten, blinden en kreupelen hier binnen. 22 En de slaaf zei: Heer, er is gebeurd wat u hebt bevolen en nog is er plaats. 23 En de heer zei tot de slaaf: Ga naar buiten naar de wegen en heggen en dwing [ze] binnen te komen, opdat mijn huis vol wordt; 24 want ik zeg u dat niemand van die mannen die genodigd waren, van mijn avondmaal zal proeven.
De slaaf brengt zijn heer verslag uit van de reacties op zijn uitnodiging. Als de heer de reacties hoort, wordt hij boos. Zijn genade is versmaad (Hb 10:28-29). De bevoorrechte mensen hebben het te druk en hebben de uitnodiging onverschillig afgeslagen. De slaaf krijgt een andere opdracht. Die moet hij snel uitvoeren, want er is haast geboden. Hij moet allerlei mensen van de straat gaan halen, mensen die er nooit aan zouden denken dat zij een uitnodiging zouden krijgen. Ze worden ook niet uitgenodigd, er wordt niet gevraagd of ze willen komen, de slaaf moet ze ophalen. Vanaf nu wordt het een kwestie van tollenaars en zondaars en allen die er ellendig aan toe zijn.
De eersten die gedwongen worden om binnen te komen, komen uit de stad, uit Israël. Zij zijn zich hun armoede bewust en hebben er geen moeite mee binnen te gaan door de nauwe deur. Zij hebben geen akkers of ossen of een vrouw die een weerhouding vormen om binnen te gaan. We zien dit op de Pinksterdag gebeuren (Hd 2:40-41; 4:4). Gehoorzaam voert de slaaf dit bevel uit.
Maar het huis is nog niet vol. Er is nog plaats, ook al zijn er eerst drieduizend en later nog eens vijfduizend Gods huis, de gemeente, binnengegaan (Hd 2:41; 4:4). God heeft zoveel wat Hij wil weggeven, dat Hij nog anderen gaat dwingen om binnen te komen. De heer geeft de slaaf nog een keer de opdracht om naar buiten te gaan. Hij moet overal kijken waar nog iemand zou kunnen zijn, en wie hij vindt, moet hij dwingen om binnen te komen.
We zijn hiermee weer een hele stap verder, want dit is klaarblijkelijk het evangelie voor de volken. Door Gods barmhartigheid wordt na de verwerping van het evangelie door Israël nu ook aan hen het evangelie met de grootste aandrang gepredikt. Niemand is op de uitnodiging ingegaan uit eigen beweging, maar is daartoe gedwongen door Gods soevereine genade. God vult om zo te zeggen niet alleen de tafel, maar ook de stoelen. Is dat even een genade! Wie heeft er ooit gehoord van het rijkste feest ooit waaraan alleen mensen deelnemen die daartoe gedwongen zijn!
Het wonder wordt nog groter, want al het heerlijke van de maaltijd die door God is bereid en waarvan we straks in de hemel in volmaaktheid zullen genieten, mag nu al door ons in het huis van God op aarde worden genoten. Het is het huis waar de verloren zoon wordt binnengebracht door de vader (Lk 15:22-24).
De heer stelt vast dat zij die oorspronkelijk zijn uitgenodigd, maar weigerden te komen, nooit van zijn avondmaal zullen proeven. Hier spreekt de Heer Jezus het oordeel uit over de genodigden die de uitnodiging hebben afgeslagen en dat is vooral het afvallige Israël. Zij hebben bewust gekozen voor het leven op aarde met al zijn genietingen. Het eeuwige leven slaan ze af (Hd 13:46), want zonder het geproefd te hebben, weten ze dat het hun toch niet zou bevallen. Ze krijgen waarvoor ze hebben gekozen: ze zullen nooit proeven van het feestmaal.
25 - 33 Kosten berekenen
25 Vele menigten nu gingen met Hem mee; en Hij keerde Zich om en zei tot hen: 26 Als iemand tot Mij komt en niet haat zijn vader, zijn moeder, zijn vrouw, zijn kinderen, zijn broers en zijn zusters, ja, zelfs ook zijn eigen leven, kan hij Mijn discipel niet zijn. 27 Wie zijn kruis niet draagt en achter Mij komt, kan Mijn discipel niet zijn. 28 Want wie van u, die een toren wil bouwen, gaat niet eerst de kosten zitten berekenen, of hij wel [genoeg] heeft om hem te voltooien? 29 opdat niet misschien, wanneer hij een fundament heeft gelegd en hij niet in staat is het [werk] tot een einde te brengen, allen die het zien, hem beginnen te bespotten 30 en zeggen: Deze mens begon te bouwen en was niet in staat het tot een einde te brengen. 31 Of welke koning, die tegen een andere koning ten oorlog gaat trekken, gaat niet eerst zitten beraadslagen of hij in staat is met tienduizend hem te ontmoeten die met twintigduizend tegen hem optrekt? 32 En zo niet, dan zendt hij, terwijl de ander nog veraf is, een gezantschap en vraagt om de vredesvoorwaarden. 33 Zo kan dan ieder van u, die niet afscheid neemt van al zijn bezittingen, Mijn discipel niet zijn.
Als er iets gratis te krijgen is, trekt dat veel mensen aan. Het aanbod van de genade is ruim en aantrekkelijk. Dat het feestmaal gratis toegankelijk is, wil echter niet zeggen dat het goedkoop is. Daarom belicht de Heer ook de andere kant van de uitnodiging. Hij heeft ook een woord voor hen die Hem volgen zonder zich te realiseren wat het betekent om Hem te volgen. Hij keert Zich om en spreekt tot allen over de voorwaarden van discipelschap. Aan de genade van God zijn geen voorwaarden verbonden. Het evangelie echter waarin deze genade wordt verkondigd, plaatst onze voeten op het pad van de discipel, dat alleen kan worden betreden onder deze voorwaarden.
De discipel moet Christus zo eenvoudig en vastbesloten volgen, dat het in andermans ogen lijkt alsof hij de natuurlijke familiebanden geheel verwaarloost en dat hij onverschillig staat tegenover alle aanspraken van de naaste familieleden. Het is niet zo, dat de Heer oproept tot liefdeloosheid, maar zo kan en moet het wel lijken voor degenen van wie men in Zijn Naam als het ware afscheid neemt.
Voor iemand die een discipel wil zijn, moet de aantrekkingskracht van de genade een grotere invloed uitoefenen dan alle natuurlijke banden en alle andere aanspraken van welke aard dan ook. “Haten” is niet hatelijke gevoelens koesteren, maar van geen belang achten als het erop aankomt om de Heer Jezus te volgen. Zo heeft Hij Zich ook niet laten leiden door Zijn moeder en Zijn broers en zusters en hen in die zin gehaat.
Verder is het niet voldoende om tot Hem te komen en een begin te maken met het volgen van Hem, maar we moeten Hem dag aan dag volgen. Wie dit niet doet, kan Zijn discipel niet zijn. Zo zien we in vers 26 dat we alles moeten opgeven voor Christus en in vers 27 dat we Christus moeten navolgen ondanks moeite en lijden en met volharding. De Heer maakt het tot een kwestie van kosten berekenen. Allen die aan een project beginnen, gaan eerst een kostenberekening maken. Niemand stort zich halsoverkop in een onzekere onderneming. Zo is het ook met discipelschap. Het volgen van de Heer Jezus is geen zaak van emotie, maar van nuchter overleg met als resultaat een duidelijke keus.
Een toren spreekt van een zichtbaar getuigenis, van waakzaamheid en van uitzicht op de toekomst. We kunnen wel zeggen dat we leven voor de toekomst om dan met Christus te zijn, maar dat betekent dat we alles op aarde prijsgeven. Dat is wat het kost. Het volgen van Christus is alleen vol te houden als we waakzaam blijven en het oog gericht houden op Zijn komst. Anders zullen we na kortere of langere tijd ophouden met het volgen van Hem omdat we niet meer bereid zijn tot het brengen van offers.
Ophouden Hem te volgen zal ons en ook Christus smaad bezorgen. Dan zijn we als iemand die aan een zaak is begonnen, maar er na een poosje mee stopt omdat hij verkeerd heeft begroot. Zo iemand wordt een voorwerp van spot. Het blijft echt niet onopgemerkt dat iemand die eerst de Heer volgde, het bijltje erbij neerlegt. Zijn omgeving heeft opgemerkt dat hij was begonnen met bouwen en merkt ook op dat na een poosje de bouw stilligt.
Behalve met een bouwproject vergelijkt de Heer het discipelschap ook met een oorlog. Hij houdt de menigte voor dat een discipel zich op oorlogsterrein bevindt. Laat wie erover denkt Hem te volgen eerst maar eens gaan zien of hij de strijd wel aankan. Is het leger waarin hij dient wel sterk genoeg om de vijand te bestrijden? De overmacht is groot.
Een getuige zijn in de wereld veroorzaakt ook strijd. Het kost wat om een getuige te zijn. In een oorlog is het zo, dat in het geval van een strijd waarin je zeker het onderspit zult delven, je verstandig bent als je vroegtijdig om de vredesvoorwaarden vraagt. Je moet erom vragen als de ander je nog niet heeft aangevallen.
Als wij werkelijk alles prijsgeven wat wij hebben, zullen we helemaal op de hulp van de grote Meester aangewezen zijn. Dan ligt ook het pad van discipelschap als een grote uitdaging voor ons open.
34 - 35 Smakeloos zout
34 Het zout dan is goed; als nu ook het zout smakeloos wordt, waarmee zal het smakelijk worden gemaakt? 35 Noch voor [het] land noch voor mest is het geschikt; men werpt het weg. Wie oren heeft om te horen, laat hij horen!
Na aan de voorwaarden voldaan te hebben is de ware discipel het zout. Elk graan- of spijsoffer moet met zout gezouten zijn (Lv 2:13). Het leven van een discipel is zo’n offer (Rm 12:1). Het zout is goed (Mt 5:13). Zout is bederfwerend en bewarend. Het weert het verkeerde en bewaart het goede. Als de discipel verslapt en vergeet dat hij zout is, verliest hij zijn kenmerk als iemand die Gods normen voor een discipel hanteert. Het gevolg is dat hij zich gaat aanpassen aan de wereld. Het verderf van de wereld, waaraan hij was ontkomen (2Pt 1:4), krijgt weer toegang in zijn leven. Hij verliest zijn karakter van getuige.
Zo iemand is niet langer een echte discipel van Christus. Hij is niet geschikt voor de plannen die de wereld heeft en hij heeft het plan dat God met hem heeft, opgegeven. Hij heeft te veel licht of kennis om bezig te zijn met de ijdelheden en zonden van de wereld en hij geniet niet van de genade en waarheid die hem moeten bewaren in de weg van Christus. De uitdrukking “men werpt het weg” heeft feitelijk een onbegrensde betekenis, dat wil zeggen het wordt weggeworpen, zonder te zeggen door wie.
De laatste woorden, “wie oren heeft om te horen”, doen een beroep op allen die de woorden van de Heer horen. We zien in het volgende hoofdstuk dat ze alleen ter harte worden genomen door de tollenaars en zondaars die naar Hem toe komen om Hem te horen. Zij hebben oren om te horen.