1 - 4 Het offer van de weduwe
1 Toen Hij nu opkeek, zag Hij de rijken hun gaven in de schatkist werpen. 2 Hij zag ook een arme weduwe twee koperstukjes daarin werpen. 3 En Hij zei: Waarlijk, Ik zeg u, dat deze arme weduwe er meer dan allen heeft ingeworpen. 4 Want deze allen hebben er van hun overvloed ingeworpen bij de gaven <van God>, maar zij heeft van haar gebrek er al haar levensonderhoud dat zij had, ingeworpen.
Als de Heer opkijkt, ziet Hij dat mensen hun gaven in de schatkist werpen. Hij kent iedere gever van elke gave en weet of ze rijk zijn of arm. Hij weet ook hoeveel zij geven, en ook hoe zij geven, vanuit welke gezindheid. Hij neemt waar en merkt op dat een arme weduwe twee koperstukjes in de schatkist werpt. Misschien is het een van die weduwen over wie Hij zojuist, aan het einde van het vorige hoofdstuk, heeft gesproken, een weduwe van wie het huis wordt opgegeten. In plaats van daarover te klagen brengt zij haar laatste geld naar de schatkist als een gift aan God, tot onderhoud van de tempel (vgl. 2Kn 12:9), Gods huis.
Is het geen nutteloze gave, daar de tempel toch verwoest zal worden, zoals we in de volgende verzen zien? Nee, want zij geeft niet aan een tempel die op het punt staat verwoest te worden, maar aan God, en Hij waardeert elke gave die uit een volkomen toegewijd hart komt.
Een gave mag wat het bedrag betreft gering of zelfs te verwaarlozen zijn, de werkelijke waarde ligt in het motief van het geven. Dat mag ook voor ons een grote troost zijn. De Heer prijst de arme weduwe vanwege haar gave. Naar Zijn waardering heeft zij er meer ingeworpen dan alle rijken samen. Hij weet dat alle rijken er ingeworpen hebben vanuit hun overvloed en dat hun overvloed door hun gave niet is afgenomen. Hij weet ook dat de arme weduwe van haar gebrek niet iets heeft afgezonderd, maar alles heeft gegeven wat zij had.
Ze heeft niets meer voor zichzelf overgehouden. Ze heeft zelfs, naar de woorden van de Heer, “al haar levensonderhoud” gegeven, dat wil zeggen dat ze zichzelf heeft gegeven. Dit betekent dat ze heeft gegeven in het volle vertrouwen dat God voor haar zal zorgen (Jr 49:11). Dat is geven naar het hart van God. Ware discipelen geven zoals deze weduwe.
Lukas schrijft meer over weduwen dan de andere evangelisten (Lk 2:36-38; 4:26; 7:11-17; 18:1-8; 21:1-4). Hij stelt de Heer Jezus voor als een Mens Die in armoede is geboren, heeft geleefd en is gestorven. De aandacht van de Heer gaat in bijzondere mate naar deze vrouwen uit. Dat moet ook bij ons zo zijn. Het is zelfs een belangrijke uiting van ware godsdienst (Jk 1:27).
5 - 11 Tekenen van de eindtijd
5 En toen sommigen van de tempel zeiden dat hij met mooie stenen en wijgeschenken was versierd, zei Hij: 6 Deze dingen die u aanschouwt – er zullen dagen komen waarin <hier> geen steen op [de andere] steen gelaten zal worden die niet zal worden afgebroken. 7 Zij nu vroegen Hem aldus: Meester, wanneer zullen deze dingen dan zijn, en wat is het teken wanneer deze dingen zullen gebeuren? 8 Hij nu zei: Kijkt u uit dat u niet wordt misleid. Want velen zullen komen onder Mijn Naam en zeggen: Ik ben het; en: De tijd is nabij gekomen. Gaat hen niet achterna. 9 Wanneer u nu zult horen van oorlogen en onlusten, wordt niet angstig; want deze dingen moeten eerst gebeuren, maar niet terstond is het einde. 10 Toen zei Hij tot hen: Volk zal opstaan tegen volk en koninkrijk tegen koninkrijk. 11 En grote aardbevingen en in verschillende plaatsen hongersnoden en pest zullen er zijn, en er zullen vreselijke dingen en grote tekenen van [de] hemel zijn.
Na het onderwijs van de Heer over het geven, waarbij Hij de aandacht van Zijn discipelen op een arme weduwe heeft gericht, dwalen de ogen van de discipelen af naar het tempelgebouw. Enkele discipelen geven uiting aan hun gevoelens van bewondering voor dat gebouw. Zij zijn onder de indruk van wat ze met hun ogen zien. Prachtig, zoals die tempel erbij staat.
Ze zijn vergeten hoe dit gebouw door het afvallige volk feitelijk tot een huis van koophandel is gemaakt en dat het niet meer Gods huis is, maar een huis van mensen. Alleen voor het geloof behoudt het zijn waarde, zoals de arme weduwe heeft laten zien. De discipelen zijn, zoals steeds, bezig met uiterlijke heerlijkheid. Daardoor zijn ze blind voor de innerlijke werkelijkheid van verdorvenheid.
De Heer gaat op hun opmerking in en gaat spreken over wat er binnenkort gaat gebeuren met alles waar ook zij nog zo aan gehecht zijn. Zijn rede over de toekomst van de tempel, de stad en het volk zal zeer ontnuchterend voor hen zijn geweest. Hij windt er geen doekjes om en zegt dat de dingen die zij vol bewondering aanschouwen, volledig zullen worden afgebroken. Hiermee doelt Hij op de verwoesting van de tempel en Jeruzalem door de Romeinen in het jaar 70. Daar willen de discipelen meer van weten. Ze vragen Hem naar de tijd dat het zal gebeuren en waaraan ze kunnen weten dat die tijd er is.
De Heer geeft als eerste kenmerk van die tijd dat er misleiders zullen zijn. Er zullen zich mensen aandienen onder Zijn Naam, mensen die zichzelf als Messias presenteren. Zij zullen dezelfde woorden gebruiken die Hij heeft gebruikt door te zeggen dat de tijd nabijgekomen is. Ze moeten deze misleiders niet nalopen. Behalve misleiders zullen er ook oorlogen en onlusten komen. Als ze daarvan horen, hoeven ze niet angstig te worden. Het zijn dingen die eerst moeten gebeuren, maar die nog niet het einde aankondigen. Alles wat de Heer hier zegt, heeft betrekking op de tijd na Zijn hemelvaart en de vorming van de gemeente.
De Heer gaat verder met Zijn onderwijs over aanstaande gebeurtenissen. Hij voorzegt geen tijd van vrede, maar van grote onrust. Bevolkingsgroepen zullen elkaar bestrijden en koninkrijken zullen tegen elkaar de wapens opnemen. Ook de schepping laat zich niet onbetuigd. De aarde zal in beweging komen door grote aardbevingen. Natuurrampen zullen hongersnoden en vreselijke ziekten veroorzaken. Ook de hemel zal spreken. Aan het firmament zullen vreselijke dingen gebeuren die grote indruk maken. Grote tekenen van de hemel zullen op aarde worden gezien.
12 - 19 Vervolging en volharding
12 Vóór dit alles echter zullen zij hun handen aan u slaan en u vervolgen, terwijl zij u overleveren in de synagogen en gevangenissen en u brengen voor koningen en stadhouders ter wille van Mijn Naam; 13 het zal u tot een getuigenis strekken. 14 Neemt u dan in uw harten voor u niet van tevoren te oefenen hoe u zich zult verantwoorden. 15 Want Ik zal u mond en wijsheid geven, die al uw tegenstanders niet zullen kunnen weerspreken of weerstaan. 16 En u zult overgeleverd worden zelfs door ouders, broers, bloedverwanten en vrienden, en zij zullen er van u doden. 17 En u zult door allen worden gehaat ter wille van Mijn Naam. 18 En geen enkele haar van uw hoofd zal verloren gaan. 19 Wint uw zielen door uw volharding.
Voordat de gebeurtenissen zullen plaatsvinden waarover de Heer in de vorige verzen spreekt, zullen de discipelen het mikpunt van de haat van mensen zijn. Ze zullen worden gevangengenomen en met het oog daarop worden vervolgd. Dan zullen ze worden overgeleverd aan godsdienstige leiders in de synagogen en voor wereldlijke overheden worden gebracht, zoals ook met de Heer Jezus is gebeurd. Het gebeurt ook omdat zij met Hem verbonden zijn, het is ter wille van Zijn Naam. We zien dit in het boek Handelingen gebeuren (Hd 4:3; 5:17-18; 6:8-12).
De Heer bemoedigt hen door tegen hen te zeggen dat het hun tot een getuigenis zal strekken, in plaats van dat het hun getuigenis zal tenietdoen. Hij stelt hen gerust dat ze van tevoren niet hoeven te oefenen hoe ze zich zullen verantwoorden. Ze mogen hierin op Hem vertrouwen. Ook dit vinden we regelmatig in het boek Handelingen (Hd 4:8,19; 5:29). Elke toespraak die we daar hebben, moet onvoorbereid worden gehouden omdat ze er plotseling toe gedwongen zullen worden.
Hij zal hun de woorden in de mond geven. Ze zullen een wijsheid aan de dag leggen die hun tegenstanders met stomheid zal slaan (Hd 6:10). Hun tegenstanders zullen geen redelijke weerstand kunnen bieden. Daarom zullen ze vervallen tot onredelijke, wrede reacties. Hun tegenstanders zullen niet alleen de godsdienstige leiders of de wereldlijke overheden zijn, maar zelfs betrekkingen waar veiligheid en geborgenheid verwacht zouden mogen worden en die ze daar tot dan toe altijd hebben genoten.
Zo zullen de leden van het gezin waartoe ze behoren zich tegen hen keren en ook andere familieleden. Ook hun vrienden, mensen met wie je alles deelt en die er voor je zijn in tijden van nood, zullen zich als tegenstanders openbaren. De enige reden van deze massale, algemene haat is de Naam van de Heer Jezus. Kiezen voor Hem zal een radicale verandering in alle bestaande verhoudingen tot gevolg hebben. De harten van allen zullen zich tegen hen keren.
De Heer heeft ook de bemoediging voor hen dat er niets verloren zal gaan van wat ze hebben gekregen, zelfs, om zo te zeggen, geen enkele haar van hun hoofd. Dat betekent niet dat zij niet gedood zouden kunnen worden (vers 16), maar Hij zegt hiermee dat zelfs al zouden zij gedood worden, alles in de opstanding zal worden goedgemaakt. Daarop wijst vers 19.
In alle nood en lijden komt het aan op volharding. Door volharding zullen ze hun zielen winnen. Dat wil niet zeggen dat het op eigen kracht aankomt. Het wil zeggen dat het ware geloof in de Heer Jezus blijkt uit volhardend doorgaan en niet bezwijken onder de druk. Om te kunnen volharden mogen ze hun kracht zoeken bij de Heer.
20 - 27 Vervulling van de tijden van de volken
20 Wanneer u nu Jeruzalem door legerkampen omsingeld ziet, weet dan dat haar verwoesting nabij gekomen is. 21 Laten dan zij die in Judéa zijn, vluchten naar de bergen; en zij die in haar midden zijn, er uittrekken, en die in de landstreken zijn, niet in haar binnengaan. 22 Want dit zijn dagen van wraak, opdat alles wat geschreven staat, vervuld wordt. 23 Wee de zwangeren en de zogenden in die dagen; want er zal grote nood zijn in het land en toorn over dit volk. 24 En zij zullen vallen door [het] scherp van [het] zwaard en als gevangenen worden weggevoerd onder alle volken; en Jeruzalem zal door [de] volken worden vertrapt, totdat [de] tijden van [de] volken zijn vervuld. 25 En er zullen tekenen zijn aan zon, maan en sterren, en op de aarde benauwdheid onder [de] volken, in radeloosheid door [het] bruisen van zee en watergolven, 26 terwijl mensen het besterven van bangheid en verwachting van de dingen die over het aardrijk komen; want de krachten van de hemelen zullen wankelen. 27 En dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen in een wolk, met kracht en grote heerlijkheid.
De belegering van Jeruzalem waarover de Heer spreekt, kan niet de belegering zijn die in de laatste dagen gebeurt door de legers van de Assyriërs onder aanvoering van de koning van het noorden. De Heer spreekt hier over de belegering met de daaropvolgende verwoesting die zal gebeuren door de Romeinen in het jaar 70. Het bewijst dat het “[de] tijden van [de] volken” (vers 24) zijn die met Nebukadnezar zijn begonnen, maar die ook een keer “vervuld” zullen zijn. Tijdens de tijden van de volken wordt Jeruzalem door de volken vertrapt. Dat laat zien dat de Heer Jezus spreekt over de huidige tijd. De tijden van de volken vinden hun einde als Hij terugkomt op aarde.
Wat de Heer beschrijft ten aanzien van de situatie die ontstaat als de Romeinen optrekken tegen Jeruzalem, draagt wel hetzelfde karakter als de belegering van Jeruzalem in de laatste dagen. In de laatste dagen zal Jeruzalem ook vertrapt en verwoest worden, maar kort daarop uit de benauwdheid worden gered door de komst van Christus vanuit de hemel op aarde. Dan zal Hij Zijn vijanden verdelgen met het zwaard dat uit Zijn mond komt (Op 19:15).
De verwoesting die Lukas uit de mond van de Heer opschrijft, kan geen gebeurtenis van de eindtijd zijn. Op de verwoesting volgt namelijk de vernedering van de Joodse hoofdstad die vervolgens door het ene na het andere volk bezet wordt. Dit gaat door, totdat er een einde is gekomen aan de termijn die God bepaald heeft voor de overheersing door de volken. Dit is typisch iets voor onze evangelist. Mattheüs en Markus spreken over “de gruwel van de verwoesting” (Mt 24:15; Mk 13:14), wat alleen maar kan gaan over de laatste crisis. Hoewel de omstandigheden lijken “op de dag dat de Zoon des mensen wordt geopenbaard” (Lk 17:30), gaat het hier dus om een direct aanstaande gebeurtenis.
Dat er zeker overeenkomsten zijn, blijkt uit de waarschuwingen van de Heer. Evenals met het oog op de laatste dagen waarschuwt de Heer hier om geen tijd te verliezen en te vluchten voor de oprukkende vijand (vgl. Lk 17:31). Waar ze zich ook bevinden, ze moeten maken dat ze uit de buurt van Jeruzalem zijn. Het is dwaasheid om uit een ongezonde liefde voor de stad te menen dat er nog iets waardevols uit kan worden weggehaald, of zelfs te menen dat het zin zou hebben de stad te verdedigen. Gods oordeel komt over de stad. Daarom is het niet alleen onverstandig, maar ook ongehoorzaam zich nog door enige band met de stad te laten leiden.
God vervult het woord dat Hij heeft gesproken. Hij heeft immers gezegd dat Hij de stad zal verwoesten als deze zich tegen Hem blijft verzetten. De Heer Jezus heeft het voorzegd (Lk 20:16). De wraak zal alle leven treffen, al in het prilste stadium ervan. De nood zal groot zijn in het land vanwege de toorn die God over “dit” volk, dat is het volk Israël dat Christus heeft omgebracht, moet brengen. Elk verzet is zinloos. De vijand is oppermachtig. Veel inwoners zullen door het zwaard worden gedood. Anderen zullen worden gevangengenomen en weggevoerd naar alle volken.
Dat gebeurt niet in de eindtijd, maar in het jaar 70. Dan zal Jeruzalem haar glorie en zelfstandigheid kwijtraken. Het zal niet zozeer een onderworpen stad zijn, maar een verachte stad waar de volken op trappen. Zo is het geweest tot 1948, toen Israël weer een zelfstandige staat werd. Toch is het ook nu nog steeds een land dat zowel bestaat bij de gratie van bepaalde machtige volken als door de omringende volken wordt veracht en met de grootste vijandschap wordt bezien.
“De tijden van de volken” is de periode dat de wereldheerschappij in handen van de volken is gegeven. We zien dat tot uiting komen in de heerschappij door de vier wereldrijken waarover we in het boek Daniël lezen. Toen Nebukadnezar van God de wereldheerschappij inclusief het gezag over Israël kreeg, zijn de tijden van de volken begonnen (Dn 2:37-40; 7:2-7,17).
Maar er is een “totdat”. Dit woord geeft aan dat er aan die situatie een einde komt. Het einde van de overheersing en vertrapping van Jeruzalem door de volken wordt ingeluid door tekenen die aan zon, maan en sterren zullen verschijnen. Deze tekenen aan de hemel gaan gepaard met benauwdheid onder de volken en niet alleen in Israël. Er zal onder de volken een toenemende angst zijn voor verschrikkelijke dingen, voor dreigingen van rampen van allerlei aard. De volken zijn massaal in beroering. De klimaatverandering bijvoorbeeld veroorzaakt paniek. Dat volksleiders over dergelijke signalen sussend spreken of met grootspraak beweren de zaken wel onder controle te krijgen, neemt niets weg van de angst die de mensen innerlijk voelen.
De angst zal zo groot zijn, dat mensen het besterven. Ze zien de dreiging van het onheil steeds groter worden. Ze zullen van alles proberen om het tij te keren, maar het zal allemaal zinloos blijken te zijn. Ze hebben namelijk te maken met krachten in de hemelen, geestelijke krachten. Daaraan hebben de mensen zich overgeleverd omdat ze God hebben buitengesloten.
De grootste ramp die hen zal treffen, is de komst van de Zoon des mensen. Ze zullen Hem zien komen in een wolk (Dn 7:13), het teken van Zijn heerlijkheid. Hij zal dan kracht en grote heerlijkheid openbaren. De Baby in de kribbe, gewikkeld in doeken, hebben ze veracht. Ze hebben Hem niet gewild en verworpen en gedood. Dan staan ze oog in oog met Hem (Op 1:7) en zullen niet ontkomen.
28 - 33 De vijgenboom en alle bomen
28 Als nu deze dingen beginnen te gebeuren, richt u op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing is nabij. 29 En Hij sprak een gelijkenis tot hen: Ziet de vijgenboom en alle bomen; 30 wanneer zij al uitlopen en u dit ziet, dan weet u uit uzelf dat de zomer al nabij is. 31 Zo ook u, wanneer u deze dingen zult zien gebeuren, weet dan dat het koninkrijk van God nabij is. 32 Voorwaar, Ik zeg u: dit geslacht zal geenszins voorbijgaan voordat alles is gebeurd. 33 De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan.
Wat voor de wereld een schrikbeeld is, is voor de discipelen een bemoediging. Zij mogen weten dat hun verlossing nabij is als deze dingen beginnen te gebeuren. Zo mogen ook wij, in plaats van ons zorgen te maken over de ontwikkelingen in de wereld, ons door die ontwikkelingen laten bemoedigen, want daardoor weten wij dat onze verlossing nabij is. Voor het volk Israël wil verlossing zeggen dat de Heer Jezus komt om hen van hun vijanden te bevrijden door deze te oordelen. Voor ons als leden van de gemeente wil de verlossing zeggen dat Christus komt om ons op te nemen uit de wereld, van tussen onze vijanden uit. Wij zien in onze dagen de voortekenen van alles wat Hij heeft gezegd. Daarom is het belangrijk te letten op de tekenen van de tijden.
Om ons daarbij te helpen, vertelt de Heer een gelijkenis, waarmee Hij Zijn onderwijs illustreert. Hiermee laat Hij zien hoe we de dingen die beginnen te gebeuren nog duidelijker kunnen herkennen. We moeten kijken naar de vijgenboom en alle bomen. Het is weer kenmerkend voor Lukas dat hij niet alleen over de vijgenboom spreekt, maar ook over alle bomen. De vijgenboom is een beeld van Israël en alle bomen zijn een beeld van de volken daaromheen. Het toont weer aan hoezeer Lukas de evangelist voor de heidenen, de volken, is. Als we zien dat deze bomen uitlopen, dan weten we dat de winter voorbij en de zomer nabij is. Het uitlopen van de bomen duidt nieuw leven aan.
Dit beeld herkennen we in het begin van het herstel van Israël als natie. Na vele eeuwen te zijn vertrapt en veracht door de volken – en dat is nog steeds zo –, zien we sinds 1948 dat Israël weer een staat is. Er begint leven in te komen (vgl. Ez 37:1-8). Het is nog geen zomer, maar de eerste tekenen van herstel van het volk nemen we waar.
Ook de volken rondom Israël komen tot leven. De volken waarover de profeten spreken, laten na vele eeuwen ook weer van zich horen. We kunnen denken bijvoorbeeld aan Syrië en Egypte, maar ook aan het herstel van het Romeinse rijk dat we in het Verenigd Europa weer gestalte zien krijgen. Het zijn uitlopende bomen. Daarmee zien we de tekenen der tijden zich aandienen. Door het waarnemen van deze ontwikkelingen mogen de discipelen en ook wij weten dat het koninkrijk van God nabij is gekomen. De zomer is op komst.
De Heer Jezus heeft, toen Hij op aarde was, het koninkrijk van God als nabijgekomen gepredikt. Toen is het niet gekomen omdat Hij werd verworpen, maar nu zal het niet voorbijgaan. Hij zal niet weer verworpen worden. Als Hij komt, zal Hij het koninkrijk in openbare heerlijkheid vestigen. Wat we zien gebeuren in het Midden-Oosten, duidt aan dat het koninkrijk van God wat betreft zijn openbare vorm in onze dagen opnieuw nabij is gekomen en binnenkort daadwerkelijk zal worden gevestigd.
De Heer voegt aan Zijn voorbeeld de verzekering toe dat “dit geslacht” alles zal meemaken wat Hij heeft geschilderd. ‘Dit geslacht’ is het soort mensen dat op dat moment om Hem heen leeft, het soort dat Hem naar het kruis verwijst. Datzelfde soort is er nog steeds, want Hij is nog steeds de Verworpene en de wereld heeft nog steeds geen plaats voor Hem.
De zekerheid van Zijn woorden – “Mijn woorden”, de woorden van de Heer Jezus – staat vaster dan de hemel en de aarde. De hemel en de aarde zullen voorbijgaan en in de plaats daarvan komen een nieuwe hemel en een nieuwe aarde (2Pt 3:11-13). Een dergelijke verandering kennen Zijn woorden niet. Hij is God en Zijn woorden zijn Gods woorden. Wat van Gods Woord staat, geldt voor Zijn woorden op dezelfde wijze (Lk 16:17; 1Pt 1:25).
34 - 36 Waakzaamheid geboden
34 Past echter op uzelf, dat uw harten niet misschien worden bezwaard door roes en dronkenschap en zorgen van het leven, en die dag u plotseling overvalt als een strik. 35 Want hij zal komen over allen die gezeten zijn op het hele aardoppervlak. 36 Waakt echter, terwijl u te allen tijde bidt dat u in staat zult zijn te ontkomen aan dit alles wat staat te gebeuren, en te bestaan voor de Zoon des mensen.
De Heer besluit Zijn tempelonderwijs met een nadrukkelijk beroep op Zijn discipelen om waakzaam te blijven. Hij legt hun de verantwoordelijkheid op om wat Hij hun heeft verteld, vast te houden als een richtsnoer voor hun leven. Ze moeten zijn waarschuwingen niet vergeten, wat gemakkelijk kan gebeuren als ze hun harten laten bezwaren door wat het leven biedt. Als ze niet nuchter blijven, maar worden beïnvloed door het wereldse denken, raken ze in een roes. Een roes is een toestand die het gevolg is van overmatig wijngebruik waardoor sufheid ontstaat. Een persoon in een roes is niet tot nuchter denken in staat.
Dronkenschap gaat een stap verder. Iemand die dronken is, is evenmin in staat nuchter te denken, maar meent desondanks dat hij de zaak nog volledig onder controle heeft, terwijl hij onzinnige taal uitslaat en heen en weer slingert. Door omgang met de wereld en opgaan in de wereld raakt iemand het zicht op de werkelijkheid volledig kwijt. Ook de zorgen van het leven kunnen iemand zo in beslag nemen, dat hij niet meer denkt aan de komst van de Heer Jezus.
Voor zulke mensen, die eens beleden christen te zijn, maar die in hun harten niet zijn blijven uitzien naar de komst van Christus, komt die dag als een strik. Voor mensen die het leven alleen maar als een feest zien of voor mensen die alleen maar de zorgen zien, geldt hetzelfde. Zij heffen het hoofd niet omhoog, maar kijken naar beneden, naar de aarde. Het blijkt dat zij bij de aarde horen.
De dag van de Heer komt als een strik over allen die op het hele aardoppervlak gezeten zijn. Dit soort mensen komt in het boek Openbaring regelmatig voor als mensen die het leven op aarde claimen en in opstand tegen God leven en daarvoor ook geoordeeld worden (Op 8:13; 11:10; 13:8,12,14). Zij zien de aarde als hun thuis en leven voor alles wat er op aarde is. Aan de hemel denken ze niet, die bestaat voor hen niet. Daarom zullen zij overvallen worden als ze zien dat de hemel opengaat (Op 19:11). Daar hebben ze nooit aan gedacht, en als ze erover hoorden, hebben ze dat idee als bespottelijk van de hand gewezen.
De discipelen worden ervoor gewaarschuwd niet op hen te lijken. Vandaar dat de Heer nog een keer zegt dat ze moeten waken. Ze moeten niet menen dat zij in eigen kracht wel bestand zullen zijn tegen alle misleiding. Hij spoort hen daarom aan dat ze te allen tijde zullen bidden, dat wil zeggen zich voortdurend op God moeten richten en Hem om hulp moeten vragen hen te bewaren voor alle gevaren van afwijking. Alleen zo zullen ze in staat zijn om te ontkomen aan de dingen die Hij heeft beschreven.
Alleen zo zullen ze ook in staat zijn te bestaan voor de Zoon des mensen als Hij in Zijn heerlijkheid komt. Als de Zoon des mensen komt, zal Hij verteren wie hebben getoond dat zij geen leven uit God hebben. Dat blijkt uit het feit dat ze niet naar Hem hebben uitgezien. Allen die leven uit God hebben, blijven biddend naar Hem uitzien en zullen mogen delen in Zijn heerlijkheid. Voor hen is geen oordeel, want Hij heeft het voor hen gedragen op het kruis.
37 - 38 De Heer blijft leren in de tempel
37 Overdag nu leerde Hij in de tempel, maar ‘s nachts ging Hij naar buiten en overnachtte op de berg, Olijfberg geheten. 38 En al het volk kwam ‘s morgens vroeg naar Hem toe in de tempel om Hem te horen.
In deze laatste week van Zijn leven op aarde voor het kruis leert de Heer overdag het Woord van God. Hij gaat door tot het einde, onvermoeibaar. De nacht brengt Hij door op de Olijfberg omdat Hij geen huis heeft, maar vooral ook omdat Hij Zich afzondert van de schuldige en veroordeelde stad. De Olijfberg is ook de berg van de toekomst.
De nachten zijn niet lang voor de Heer. ’s Morgens vroeg komt al het volk alweer naar Hem toe in de tempel. Ze willen Zijn woorden horen, want ze hebben er honger naar. En de Heer onderwijst, hoezeer Hij ook weet dat zij onder invloed van de godsdienstige leiders over enkele dagen zullen roepen: ‘Kruisig Hem.’ Wat een genade!