1 - 2 Verzocht door de duivel
1 Jezus nu, vol van [de] Heilige Geest, keerde terug van de Jordaan en werd door de Geest geleid in de woestijn, 2 veertig dagen verzocht door de duivel. En Hij at helemaal niets in die dagen, en toen zij waren geëindigd had Hij honger.
De Heer is gedoopt. De Heilige Geest, door Wie Hij is verwekt en Die altijd vol in Hem aanwezig is, is op Hem neergedaald als teken dat Hij Zijn dienstwerk kan beginnen. Voordat Hij Zijn dienstwerk begint, wordt Hij door de Geest, met Wie de Vader, God, Hem verzegeld heeft (Jh 6:27), in de woestijn geleid. Hij is de ware Zoon Die door de Geest van zoonschap wordt geleid. Hij wordt niet alleen naar de woestijn heengeleid, Hij wordt ook, als Hij in de woestijn is, in de woestijn rondgeleid. Het initiatief van de verzoekingen gaat van de Geest uit Die de Heer op het terrein brengt waar dat moet gebeuren.
De Geest doet dat om ons te laten zien wat de Mens is naar Gods gedachten en om daarin voor ons een voorbeeld te zijn. De Heer is niet als de eeuwige Zoon verzocht, maar als de Zoon van God Die Mens is. Daarom kan Hij voor ons een voorbeeld zijn. Het doel is om de verzoekingen te ondergaan waaronder Adam is bezweken. Adam werd verzocht en bezweek, terwijl hij in de ideaalste omstandigheden was. De Heer doorstaat de verzoekingen in omstandigheden waarin wij verkeren, niet in die waarin Adam was. Door de verzoekingen te doorstaan heeft Hij de sterke, de duivel, gebonden en kan Hij beginnen aan Zijn dienstwerk van het bevrijden van mensen uit de macht van de duivel (Mk 3:27).
Lukas geeft de verzoekingen niet in historische volgorde (zoals Mattheüs), maar in een morele volgorde, dat wil zeggen een volgorde naar de inhoud van de verzoekingen. Deze volgorde komt overeen met de volgorde van de elementen van de wereld zoals Johannes die in zijn eerste brief geeft: “De begeerte van het vlees, de begeerte van de ogen en de hoogmoed van het leven” (1Jh 2:16). De Heer wordt eerst verzocht met het oog op Zijn lichamelijke behoeften, dan met het oog op de heerlijkheid van de wereld en ten slotte heeft de duivel een geestelijke verzoeking voor Hem door Hem voor te stellen Zijn recht als Messias op te eisen. De eerste verzoeking is gericht op de begeerte van het vlees, de tweede op de begeerte van de ogen, de derde op de hoogmoed van het leven. De verzoekingen van de duivel betreffen de hele Mens, Zijn lichaam, ziel en geest (vgl. 1Th 5:23, waar de volgorde andersom is).
Al deze verzoekingen hebben bij de Heer als uitwerking dat Zijn volmaaktheid des te meer schittert. Hij kan zeggen dat de duivel in Hem geen enkel aanknopingspunt voor de zonde heeft (Jh 14:30). Dat kunnen wij niet zeggen, maar toch kunnen wij net als Hij staande blijven als er verzoekingen op ons af komen. De overwinning wordt niet behaald door te denken dat we erboven verheven zijn, maar door het volgen van het voorbeeld van de Heer in het hanteren van het Woord van God.
Het Woord van God behoort altijd het normale richtsnoer voor de leiding van ons leven te zijn in al onze omstandigheden. Dat betekent dat we alleen handelen als God het wil en dat we handelen in vertrouwen op Hem. Dat is ware gehoorzaamheid en afhankelijkheid. Zo handelt de Heer. Wat kan de duivel doen met een Mens Die nooit buiten de wil van God gaat en voor Wie die wil de enige beweegreden tot handelen is?
De Heer Jezus is veertig dagen lang verzocht door de duivel. De drie die voor ons opgetekend worden, zijn zijn laatste en hevigste verzoekingen. Hier zet de duivel alles op alles om de Heer alsnog tot een handeling te brengen die losstaat van een opdracht van Zijn God. En hoe zwak is Hij geworden als Hij veertig dagen lang niets heeft gegeten. Dit is het uitgelezen moment voor de duivel om met zijn laatste verzoekingen te komen. Mozes heeft ook eens veertig dagen niet gegeten en gedronken, maar hij was al die tijd alleen bij God, zonder dat de duivel er toegang had (Ex 24:18; Dt 9:9,18). De Heer was natuurlijk ook al die tijd bij God, maar Hij werd wel blootgesteld aan al de verzoekingen van de duivel.
3 - 4 Eerste verzoeking
3 De duivel nu zei tot Hem: Als U Gods Zoon bent, zeg dan tot deze steen dat hij brood moet worden. 4 En Jezus antwoordde hem: Er staat geschreven: ‘Niet van brood alleen zal de mens leven, <maar van alle woord van God>’.
De duivel leidt de eerste van zijn laatste drie verzoekingen in met de woorden “als U Gods Zoon bent”. Hij daagt de Heer als het ware uit dat maar te bewijzen en dat te doen door van die steen brood te maken. De duivel erkent de macht van het woord van de Heer dat Hij het maar tegen de steen hoeft te zeggen en de steen zal in brood veranderen. En had Hij geen enorme honger? Dan kun je toch best je macht gebruiken om daarin te voorzien? Later zal Hij meerdere keren een grote menigte verzadigen met slechts een paar broodjes.
Het gaat er ook niet om of Hij het wel of niet kan, maar of de Vader het wil. Deze eerste verzoeking staat in verband met de lichamelijke behoefte aan eten die ook Christus eigen is. Hij is waarachtig Mens en heeft brood nodig voor Zijn lichaam. Honger hebben is geen zonde en ook eten om de honger te stillen is geen zonde.
Zoals gezegd, heeft Hij de macht om van deze steen brood te maken. Ook het gebruikmaken van Zijn macht is geen zonde. Als Hij die macht echter zou gebruiken tot eigen nut en nu zou eten, op aandringen van de duivel, zou Hij zondigen. Hij zou dan eten, zonder opdracht van Zijn Vader. Als Hij zou hebben gegeten, zou Hij Zich hebben laten leiden door Zijn lichamelijke behoefte in plaats van door Zijn Vader. Hij zou, in plaats van afhankelijkheid van de wil van God, de eigen wil hebben laten gelden.
Hoe volmaakt antwoordt Hij de duivel met een citaat uit Gods Woord (Dt 8:3). De Heer zegt niet tegen de duivel: ‘Ik ben God en jij bent de duivel, ga weg.’ Dat zou niet tot eer van God en ook geen hulp voor ons zijn geweest. Hij neemt de plaats in die ook wij hebben. Net als Hij kunnen wij de verzoekingen van de duivel alleen weerstaan en hem verjagen door het Woord van God te citeren.
Zijn antwoord op deze eerste verzoeking toont aan dat Hij de plaats inneemt tegenover God die de mens past, dat is de plaats van volkomen afhankelijkheid van God. Het natuurlijke leven van de mens is afhankelijk van het eten van brood. Het geestelijke leven van de mens is afhankelijk van het aannemen en gehoorzamen van het Woord van God. Hij luistert elke morgen naar wat God te zeggen heeft (Js 50:4) en dat bepaalt wat Hij doet en spreekt en waar Hij heengaat; daarin vindt Hij Zijn kracht.
Veel gelovigen leven van stenen in plaats van brood. Zij geven daarmee ook een slecht voorbeeld voor hun kinderen. Als het Woord niet ons dagelijkse voedsel is, hoeven we ook niet te verwachten dat onze kinderen daarnaar zullen vragen.
De Heer Jezus haalt elke keer iets uit het boek Deuteronomium aan. In dat boek heeft het volk de woestijnreis achter de rug en ligt het beloofde land vóór hen. God vertelt in dat boek aan het volk hoe Hij voor hen heeft gezorgd in de woestijn, wat Hij hun in de woestijn heeft willen leren en wat hun na de woestijn aan heerlijke zegeningen te wachten staat. God wil hun harten door alles wat Hij in dit boek zegt zo vormen, dat ze zich allen alleen op Hem zullen richten.
Hij wenst een volk van zonen te bezitten met wie Hij kan spreken over wat Zijn hart bezighoudt. En een zoon is er voor het welbehagen van God. Dat zien we volmaakt in dé Zoon, maar God wil het ook zo graag in al Zijn kinderen zien. Daarvoor is nodig dat ons leven wordt gevormd door het Woord van God en dat we daardoor leven en dat we ons leven niet laten bepalen door de lichamelijke behoeften, alsof daar alles om zou draaien.
5 - 8 Tweede verzoeking
5 En hij voerde Hem omhoog en toonde Hem alle koninkrijken van het aardrijk in een ogenblik tijds. 6 En de duivel zei tot Hem: U zal ik al deze macht en hun heerlijkheid geven, want zij is mij overgegeven en aan wie ik wil geef ik ze; 7 als U dan voor mij [geknield] zult aanbidden, zal zij geheel van U zijn. 8 En Jezus antwoordde en zei tot hem: Er staat geschreven: ‘[De] Heer, uw God, zult u aanbidden en Hem alleen dienen’.
Voor zijn tweede verzoeking neemt de duivel Hem mee “omhoog”. Vanaf die verhevenheid laat hij Hem alle koninkrijken van het aardrijk zien. Alsof Hij niet alomtegenwoordig is! Maar Hij is hier Mens en onderwerpt Zich aan deze verzoeking. We zien hier ook de macht van de duivel die in staat is om in een flits alle heersende machten en de daarmee verbonden heerlijkheid te laten zien. Hij kan die macht overigens alleen uitoefenen als Christus hem daartoe de gelegenheid geeft.
De grote verzoeking is dat de duivel Hem alle macht over alle koninkrijken aanbiedt en alle heerlijkheid die daarbij hoort om die te nemen zonder dat Hij daarvoor zou hoeven te lijden. Hoe aantrekkelijk moet dat aanbod geweest zijn voor Iemand Die uiterst verzwakt is! De duivel bluft niet als hij zegt dat die koninkrijken aan hem zijn overgegeven. Dat is ook zo, sinds de mens hem de heerschappij over zijn leven gaf bij de zondeval. Als hij zegt dat hij ze geeft aan wie hij wil, is dat misleiding. In beperkte zin is het zo (vgl. Op 13:4), maar in absolute zin is het een leugen. God is namelijk de Opperregeerder (Dn 4:25; Rm 13:1). Hij stelt koningen aan en zet ze af. De Heer betwist echter geen van beide.
De duivel wil Hem die koninkrijken wel geven, maar hij vraagt een tegenprestatie. Nooit geeft de duivel iets weg zonder dat er een prijs voor moet worden betaald. Die prijs is altijd: eer voor hem. De duivelse list van zijn voorstel is dat in het geval dat de Heer Jezus dit had gedaan en die koninkrijken Zich zo eigen had gemaakt, Hij tegelijk in de macht van de duivel was geweest en de duivel werkelijk alle heerschappij had gehad. Wat de duivel geeft, is hij niet kwijt. Wie iets van hem aanneemt, verkoopt zijn ziel aan hem.
Voor het antwoord op deze tweede verzoeking haalt de Heer Jezus weer iets aan uit het Woord van God en weer uit het boek Deuteronomium. De duivel heeft voorgesteld dat Hij hem door een simpele knieval zou aanbidden, maar in het Woord van God staat dat alle aanbidding en dienst alleen voor God moeten zijn (Dt 6:13; 10:20). Door dit antwoord toont de Heer dat het enige waar het bij Hem om gaat, volkomen overgave aan God is. Tevens laat Hij daardoor zien dat in dat licht wereldse macht en majesteit op zich niets voor Hem betekenen.
Aanbidden van God is de hoogste roeping van een mens. God de Vader wenst aanbidders, naar hen zoekt Hij (Jh 4:23-24). In het boek Deuteronomium gaat het ook speciaal over een plaats van aanbidding waar God Zijn volk als zonen wil ontmoeten, opdat ze Hem aanbidden. Zonen zeggen “Abba, Vader” (Rm 8:15; Gl 4:5-6). Het kennen en genieten van die relatie doet alle heerlijkheid van de wereld in het niet vallen.
9 - 12 Derde verzoeking
9 Hij nu voerde Hem naar Jeruzalem en liet Hem op de dakrand van de tempel staan en zei tot Hem: Als U Gods Zoon bent, werp Uzelf dan van hier naar beneden; 10 want er staat geschreven: ‘Zijn engelen zal Hij bevel geven aangaande U om U te bewaren, 11 en zij zullen U op [de] handen dragen, opdat U niet misschien Uw voet aan een steen stoot’. 12 En Jezus antwoordde en zei tot hem: Er is gezegd: ‘U zult [de] Heer, uw God, niet verzoeken’.
Voor zijn derde poging om de Heer Jezus ten val te brengen voert de duivel Hem naar de tempel in Jeruzalem. Hij laat Zich meenemen naar de dakrand van de tempel. De duivel stelt Hem voor om Zichzelf naar beneden te werpen. Weer laat hij dit voorstel voorafgaan door de uitdagende woorden “als U Gods Zoon bent”. Hij zegt daarmee: ‘Als U dat dan echt bent, bewijs het maar eens.’
Om zijn verzoeking kracht bij te zetten haalt de duivel nu zelf iets uit Gods Woord aan. Hij zegt dat de Heer, als Hij inderdaad Gods Zoon is, Zich gerust naar beneden kan werpen, want Hij zal dan immers op de bewarende ondersteuning van de engelen van God mogen rekenen (Ps 91:11). Is Hij niet het voorwerp van de verering van de engelen? Als Hij hierop zou ingaan, zou Hij ook de roem van de mensen op het tempelplein verwerven. Ze zouden Hem zeker als de Messias aannemen.
Deze verzoeking is in werkelijkheid een verzoeking tot zelfverheffing in de dingen die God heeft gegeven. Maar er is bij de Heer Jezus geen zoeken van Zichzelf. Hij kent het Woord ook. Hij weet dat diezelfde psalm spreekt over een gezeten zijn in de schuilplaats van de Allerhoogste (Ps 91:1). Dat is de plaats die Hij inneemt en daarom is er bij Hem geen enkele gedachte om God te verzoeken. Het is voor Hem niet nodig dat Hij God moet uitproberen of het wel waar is wat Hij heeft gezegd.
Daarbij komt nog dat de duivel altijd selectief is in zijn citeren van de Bijbel. De duivel kent de Bijbel goed. Hij citeert daaruit (Ps 91:11). We kunnen er echter van op aan dat hij altijd verzen verdraait of slechts gedeeltelijk aanhaalt als hij iets citeert uit de Bijbel. Hier laat hij opzettelijk iets weg en wel de woorden “dat zij U bewaren op al Uw wegen”. De duivel spreekt niet over “Uw wegen”, dat zijn de wegen van de Heer, Jahweh, want de Heer Jezus gaat Zijn weg in gehoorzaamheid aan Hem.
De aard van de derde verzoeking is om Hem te doen twijfelen aan de trouw van God. Het is een uittesten of God wel zal doen wat Hij in Zijn Woord heeft gezegd. In het antwoord dat Hij geeft en dat weer uit de Schrift komt en weer uit Deuteronomium, blijkt Zijn volkomen vertrouwen op God (Dt 6:16). Israël heeft bij Rafidim God verzocht (Ex 17:1,7). Ze wilden wel eens weten of God wel met hen was, terwijl de bewijzen zo overvloedig gebleken waren. De Heer weerstaat de verzoeking met het Schriftwoord dat ervoor waarschuwt de Heer, Zijn God te verzoeken. We beledigen God als we Hem niet op Zijn Woord vertrouwen, hoe misschien de omstandigheden ook lijken aan te geven dat God niet te vertrouwen zou zijn.
13 - 15 In de kracht van de Geest verder
13 En nadat de duivel alle verzoeking tot een eind had gebracht, week hij van Hem voor een tijd. 14 En Jezus keerde in de kracht van de Geest terug naar Galiléa, en een gerucht over Hem ging uit door de hele streek; 15 en Hij leerde in hun synagogen, door allen geëerd.
Met deze drie verzoekingen heeft de duivel al zijn verzoekingen tot een eind gebracht. Hij kan niets meer bedenken waarin hij de Heer Jezus nog meer zou kunnen verzoeken. Als de meesterverzoeker wijkt, wil dat zeggen dat hij de verliezer is. Niet dat hij het ooit toegeeft, maar hem is een krachtige nederlaag toegebracht. Hij weet dat hij in deze Mens zijn Meerdere heeft ontmoet. Maar hij komt terug, want hij wijkt slechts voor een tijd van Hem. De duivel weet dat hij de verliezer is, toch geeft hij het nooit op.
Terwijl de duivel van Hem is geweken, gaat de Heer in de kracht van de Geest verder. Dezelfde Geest Die Hem geleid heeft in de woestijn en door de verzoekingen van de duivel heen, leidt Hem nu om Zijn openbare dienst te beginnen. Hij heeft niets van de kracht van de Geest verloren bij de verzoekingen. Hij komt glansrijk als Overwinnaar tevoorschijn om nu Zijn dienstwerk van genade onder de mensen te beginnen. Een dergelijk leven, zo volmaakt tot eer van God, kan niet onopgemerkt blijven. De hele streek spreekt over Hem, zonder dat velen Hem ooit nog hebben gezien of persoonlijk hebben gehoord.
Overal waar Hij komt, leert Hij in “hun synagogen”, de plaatsen waar de Joden samenkomen om te luisteren naar de uitleg van de wet. Altijd als de Heer leert of predikt, is dat om God voor te stellen. De synagoge is daarvoor bij uitstek geschikt en is dan ook het eerste terrein van Zijn dienst. Hij wil onderwijs geven om mensen naar Zijn beeld te vormen, zodat ze op Hem lijken en naar Zijn voorbeeld God zullen dienen.
In wat Hij leert en doet, wordt de genade van God zichtbaar. Die genade wordt op twee manieren zichtbaar. We lezen over de rijkdom van Gods genade (Ef 1:7) in verband met de vergeving die God aan een zondaar schenkt. We lezen ook over de heerlijkheid van Gods genade (Ef 1:6), wat nog een stapje hoger gaat dan de rijkdom van Gods genade. De heerlijkheid van Gods genade wordt zichtbaar als God van de zondaar een zoon maakt die Hij aan Zijn hart verheft. Dit onderwijs van de genade dat uit Zijn mond komt (vers 22), bezorgt Hem de eer van allen die Hem horen.
16 - 21 Het Schriftwoord van Jesaja wordt vervuld
16 En Hij kwam in Nazareth waar Hij was opgevoed en ging naar Zijn gewoonte op de dag van de sabbat naar de synagoge en stond op om te lezen. 17 En [het] boek van de profeet Jesaja werd Hem gegeven; en toen Hij het boek had ontrold, vond Hij de plaats waar geschreven stond: 18 ‘[De] Geest van [de] Heer is op Mij, doordat Hij Mij heeft gezalfd om aan armen het evangelie te verkondigen; 19 Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen loslating te prediken en aan blinden [het] gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijlating, om te prediken [het] aangename jaar van [de] Heer’. 20 En nadat Hij het boek had opgerold en aan de dienaar teruggegeven, ging Hij zitten, 21 en de ogen van allen in de synagoge waren op Hem gericht. Hij nu begon tot hen te zeggen: Heden is dit Schriftwoord in uw oren vervuld.
De Heer komt weer in Nazareth. Dat is de plaats waar Hij is opgevoed. Bij die opvoeding hoorde ook het naar de synagoge gaan op de sabbat. Dat was Hij gewoon. Naar deze goede gewoonte handelt Hij nog steeds. Hij gaat naar de synagoge en staat op om te lezen. Hij wil de aanwezigen, zoals altijd, uit Gods Woord leren.
Of Hij erom gevraagd heeft, staat er niet bij, maar het boek van de profeet Jesaja wordt Hem gegeven. In elk geval heeft Hij het zo geleid, want Hij wilde dat boek hebben omdat daar iets in staat waarover Hij de aanwezigen wil onderwijzen. Het wordt allemaal menselijk beschreven, zo ook dat Hij de plaats “vond … waar geschreven stond”, alsof Hij ernaar moest zoeken. Hij is God Die deze passage Zelf heeft laten opschrijven – zoals trouwens het hele boek Jesaja en het hele Woord van God –, maar Lukas stelt Hem als Mens voor. Dat blijkt ook hier weer treffend.
Hij gaat helemaal naar hoofdstuk 61 van het boek omdat in dat hoofdstuk de schitterende dienst wordt beschreven die Hij op het punt staat in genade te gaan uitoefenen. Van dat hoofdstuk leest Hij de eerste twee verzen voor (Js 61:1-2). In de eerste woorden die Hij leest, zien we weer de drie-eenheid van God. Het gaat daar over de Geest, over de Heer, dat is Jahweh, God, en over ‘Mij’ dat is Hijzelf, Christus.
God heeft Christus gezalfd met Zijn Heilige Geest. Dat hebben we gezien bij Zijn doop in de Jordaan (Lk 3:22). Zalving heeft te maken met de toebereiding voor een bepaalde dienst. Zo werden in het Oude Testament koningen, priesters en soms ook profeten gezalfd met het oog op de dienst die zij zouden gaan verrichten. De Heer Jezus is alle drie. Hij is de ware Koning, de ware Priester en de ware Profeet. Zijn zalving betekent Zijn bijzondere toerusting voor Zijn dienst als Koning, als Priester en als Profeet.
Vervolgens leest Hij dat Hij door God met de Geest is gezalfd om “aan armen het evangelie te verkondigen”. Dat is Zijn eerste opdracht. De armen zijn zij die zich hun ellende bewust zijn en tot God om hulp roepen. Lukas spreekt over “armen” waar Jesaja over “zachtmoedigen” spreekt. De zachtmoedige is iemand die door lijden overstelpt is en daardoor klein is geworden. Hij is verbroken en verbrijzeld door het leed. Hij is ook innerlijk verbroken door het bewustzijn van zijn zonden. Dat bewerkt het gevoel van een armoede waarbij alleen God hulp kan bieden. Dat doet Hij door voor zulke armen van geest Christus te zenden met “het evangelie”. Evangelie betekent ‘goede boodschap’. In Jesaja staat “blijde boodschap”. Een goede boodschap is ook een blijde boodschap.
De “gevangenen” aan wie de Heer loslating komt prediken, zijn zij die met ketenen van de zonde en de duivel gebonden zijn. Velen zijn gebonden door de godsdienstigheid van de farizeeën, schriftgeleerden en sadduceeën. Daardoor zijn ze ook “blinden” en kunnen ze de ware bedoelingen van God niet zien Die altijd zegen voor Zijn volk op het oog heeft. Zij zijn ook de “verbrokenen”, verbroken door de zware lasten van de zonden en ook door het zware juk dat de godsdienstige leiders op hen leggen. De Heer komt verlichting brengen aan hen die deze gebrokenheid voelen en daardoor in het hart gewond zijn.
Hij is gezonden om “[het] aangename jaar van [de] Heer”, Jahweh, uit te roepen. Het “jaar” staat niet voor een bepaalde datum, maar voor een periode. Die periode duurt zolang Hij het evangelie predikt aan Israël, dat is ongeveer drieënhalf jaar. Uiteindelijk wordt hiermee het jaar bedoeld waarin alles wat door God aan Israël is beloofd en wat zij door hun ontrouw zijn kwijtgeraakt aan hen zal worden teruggegeven. Dat zal het ware jubeljaar zijn met uitbundige vreugde over dit welbehagen, een ‘jaar’ dat duizend jaar zal duren. Met deze gedachte houdt de Heer op met lezen van het citaat van Jesaja.
Wat verder volgt in de profetie van Jesaja, gaat over de bevrijding van Israël door het oordeel dat in wraak zal worden uitgeoefend over de vijanden van het volk. In de eerste plaats is Hij niet gekomen om wraak te oefenen. In de tweede plaats kondigt Hij geen beloften van een toekomstige bevrijding aan, want Hij is Zelf door Zijn aanwezigheid de vervulling van de beloften.
De Heer Jezus heeft staande uit het Woord van God voorgelezen. Eerbied voor het Woord heeft Hem doen staan. Als Hij heeft gelezen, geeft Hij het boek terug aan de dienaar en gaat weer zitten. De wijze van voorlezen en het voorgelezen gedeelte hebben diepe indruk gemaakt. Niemand zit te slapen of staart verveeld naar het plafond. De ogen van allen zijn op Hem gericht. Dit is ook een prachtige houding voor de gemeente wanneer zij samenkomt rondom Hem.
Dan begint Hij te spreken. Hij gaat de gelezen woorden uitleggen. Lukas geeft alleen de kern ervan aan ons door. De kern is dat wat Hij zojuist heeft gelezen en wat zij hebben horen voorlezen, in hun oren vervuld is. Het moet nog wel met hun hart worden aangenomen. Naar aanleiding van het gelezen gedeelte en Zijn uitleg daarvan is de conclusie eenvoudig dat Hij dit zojuist gelezen gedeelte op Zichzelf toepast. Het stelt Hem voor als Degene op Wie de Geest is en Die doet wat geprofeteerd is. Daardoor wordt in Hem de volheid van de genade van God aan de mens bekendgemaakt.
22 - 24 Woorden van genade niet aangenomen
22 En allen gaven Hem getuigenis en verwonderden zich over de woorden van de genade die uit Zijn mond kwamen, en zeiden: Is Deze niet [de] Zoon van Jozef? 23 En Hij zei tot hen: Zeker zult u deze vergelijking tot Mij zeggen: Dokter, genees Uzelf; alles wat wij hebben gehoord dat in Kapernaüm is gebeurd, doe dat ook hier in Uw vaderstad. 24 Hij nu zei: Voorwaar, Ik zeg u, dat geen enkele profeet aangenaam is in zijn vaderstad.
Allen getuigen van Hem, allen spreken over Hem, Hij is het onderwerp van hun gesprek. Wat ze hebben gehoord, is zo heel anders dan wat ze altijd horen. Met de stem van de wet zijn ze bekend. Nu horen ze iets wat nooit eerder op dergelijke wijze is gesproken. Ze horen Iemand Die woorden van genade spreekt. Dat erkennen zij, ze proeven iets van de rijkdom van de genade. Toch zien ze in Hem niet meer dan een gewoon mens. Ze kennen Hem als de Zoon van Jozef. Hoe is het mogelijk dat deze eenvoudige Man Die ze hebben zien opgroeien, zulke woorden kan spreken?
Ze zijn er helaas blind voor dat Hij God is in de volheid van Zijn Persoon. Alleen het geloof ziet hier de afhankelijke Mens Die vol is van de Heilige Geest en in de kracht van de Geest handelt en spreekt en overstroomt van genade voor mensen. Om dat geloof te bezitten is het noodzakelijk zichzelf eerst te zien als een arme van geest die het evangelie nodig heeft om daar vervolgens als een blinde en gevangene en verbrokene een beroep op te doen.
Zo zien de mensen van Nazareth zichzelf niet en daarom verwonderen zij zich over die woorden van genade. Het is geen gelovige verwondering, maar een verwondering die voortkomt uit ongeloof, in de zin dat het toch niet mogelijk kan zijn dat zo Iemand zulke woorden spreekt. Ze struikelen over Hem omdat Hij voor hen slechts een gewone timmermanszoon is. De woorden van genade zijn aan hen niet besteed. Israël is helemaal niet berekend op genade. Zij zijn immers Gods uitverkoren volk? Maar Lukas stelt alles en iedereen op de grondslag van de genade. Alleen via de genade is er zegen mogelijk, zowel voor Gods volk als voor de heidenen.
De Heer weet dat zij wel onder de indruk zijn van de woorden van genade die Hij heeft gesproken, maar dat hun harten en gewetens niet overtuigd zijn. De oorzaak daarvan is dat zij uit zijn op het zien van wonderen. Ze hebben gehoord van dingen die Hij in Kapernaüm heeft gedaan. Zij willen wel dat Hij zulke dingen ook eens bij hen doet. Ze willen graag tekenen en wonderen zien. Hij kent hun hart en weet wat ze tot Hem zullen zeggen. Hij weet dat ze Hem zullen uitdagen voor Zichzelf op te komen (vgl. Lk 23:39; Mt 27:40). Ze willen dat Hij Zichzelf waarmaakt door het doen van wonderen en tekenen.
Wonderen en tekenen zijn echter nooit een doel op zichzelf, maar zijn altijd een bijkomstige zaak. Ze ondersteunen en begeleiden de prediking om die te bekrachtigen als een woord dat werkelijk van God komt. Hij komt het Woord van God brengen en dat willen ze van Hem, Die ze zo goed menen te kennen, niet aannemen. De Heer deelt hierdoor in het algemene lot dat alle profeten hebben ondergaan. Op de plaatsen waar ze het meest bekend zouden moeten zijn, zijn ze het minst geacht. In de verwerping van alle eerdere profeten is Hij ook al verworpen. Nu komt Hij Zelf naar Zijn volk en in Zijn schepping, maar Hij wordt niet gekend en niet aangenomen. Hij is het “aangename” jaar van de Heer komen prediken, maar Hij is niet “aangenaam” (hetzelfde woord) in Zijn vaderstad. Als Hij niet “aangenaam” is, kan er ook geen “aangenaam jaar” van de Heer komen.
25 - 30 Genade voor de heidenen
25 Ik zeg u echter naar waarheid: er waren vele weduwen in de dagen van Elia in Israël, toen de hemel drie jaar en zes maanden gesloten was, zodat er grote hongersnood was over het hele land, 26 en tot niemand van hen werd Elia gezonden, maar wel naar Sarepta bij Sidon, tot een vrouw, een weduwe. 27 En er waren vele melaatsen in Israël ten tijde van de profeet Elisa, en niemand van hen werd gereinigd, maar wel Naäman de Syriër. 28 En allen in de synagoge werden met toorn vervuld toen zij dit hoorden; 29 en zij stonden op, wierpen Hem de stad uit en voerden Hem op [de] rand van de berg waarop hun stad was gebouwd, om Hem van de steilte af te werpen. 30 Hij echter ging midden tussen hen door en vertrok.
De Heer illustreert Gods genade met twee voorbeelden uit hun eigen Schriften. In beide gevallen gaat het om zondaars uit de heidenen die ontvangers van de genade worden. Door deze voorbeelden wordt de ware gezindheid van hun hart openbaar. Het eerste voorbeeld van de genade komt uit de dagen van Elia en wel uit de tijd van drieënhalf jaar droogte die Hij aangeeft met de woorden dat “de hemel drie jaar en zes maanden gesloten was”, dat wil zeggen dat er geen regen viel (1Kn 17:1,7). God onthield Zijn volk Zijn zegen. Hij deed dat op grond van het gebed van Elia (Jk 5:17). Elia bad dit gebed omdat het volk zo ver van de HEERE was afgeweken en hij ernaar verlangde dat het volk weer naar Hem zou terugkeren. Soms zijn daar drastische middelen voor nodig.
De Heer Jezus herinnert niet voor niets aan die tijd. Het volk is ook nu ver van God afgeweken. Zouden ze de parallel zien en nu wel openstaan voor de genade? Toen de periode van grote droogte er was, werd Elia tot niemand van het volk Israël gezonden. Er was buiten het land een vrouw, een weduwe, die wel openstond voor God. Naar haar werd Elia gezonden (1Kn 17:9). Nu zendt God wel Zijn Zoon naar het hele volk. Zullen ze Hem aannemen?
De Heer brengt een ander voorbeeld van de genade naar voren, uit de tijd van de profeet Elisa. Toen waren er veel melaatsen in Israël, maar niemand richtte zich tot God om gereinigd te worden. Naar aanleiding van het getuigenis van een meisje werd er door een heidense melaatse man een beroep gedaan op Gods genade in de profeet Elisa (2Kn 5:1-14). En hij werd gereinigd. Nu zendt God Zijn Zoon wel naar het hele volk om hen van de melaatsheid van hun zonden te reinigen. Zullen ze Hem aannemen?
De reactie van allen die zich zojuist nog hebben verwonderd over de woorden van genade, is schokkend. Als Hij Zijn voorbeelden van betoonde genade aan de heidenen heeft gegeven, worden ze allemaal met toorn vervuld. Genade voor de heidenen is voor hen een onmogelijkheid, een volstrekt verwerpelijke gedachte. Zoiets kan nooit. Het maakt duidelijk dat zij niet van genade afhankelijk willen zijn. Deze reactie zien we altijd bij een religieus, niet wedergeboren mens: zelf de genade niet aannemen en die aan anderen misgunnen.
Verklarende woorden van de genade zijn goed, maar zodra ze merken dat genade niets anders dan onwaardigheid van de ontvanger als voorwaarde heeft, worden ze woedend. Ze vinden dat Hij goede dingen zegt, maar Hij moet niet menen dat zij op de bodem van de genade gaan staan. Alsof zij niet beter zijn dan de verachte heidenen! Bij deze eerste gelegenheid waar de genade wordt aangeboden, wordt ze beslist afgewezen. En niet alleen afgewezen. Ze willen Hem, Die de Brenger van de genade is, vermoorden. Ze gooien Hem de stad uit en voeren Hem naar de steilte van de berg om Hem daarvan naar beneden te werpen.
De Heer laat Zich de stad uitwerpen en Hij laat Zich meevoeren naar de steilte. Dan openbaart Hij op een volmaakt zachtmoedige wijze Zijn Goddelijke macht en majesteit. Zijn dienstwerk moet verdergaan. Zonder enig zichtbaar vertoon van macht keert Hij Zich om. Allen laten Hem los en gaan opzij. In volkomen rust gaat Hij tussen hen door en vertrekt. Wat een verhevenheid in Hem! Wat een drama voor Nazareth! We lezen nergens in de evangeliën dat de Heer daar nog een keer is geweest. Het lijkt erop dat Hij er voorgoed is vertrokken.
31 - 37 Genezing van een bezetene
31 En Hij daalde af naar Kapernaüm, een stad van Galiléa, en leerde hen op de sabbatten. 32 En zij stonden versteld over Zijn leer, want Zijn woord was met gezag. 33 En in de synagoge was een mens die [de] geest van een onreine demon had; 34 en hij schreeuwde uit met luider stem: Ach, wat hebben wij met U te maken, Jezus, Nazaréner? Bent U gekomen om ons te verderven? Ik weet Wie U bent: de Heilige van God. 35 En Jezus bestrafte hem en zei: Zwijg en ga uit van hem. En de demon wierp hem in het midden neer en ging van hem uit zonder hem iets te schaden. 36 En er kwam verbazing over allen; en zij spraken tot elkaar en zeiden: Wat is dit voor een woord? Want met gezag en kracht gebiedt Hij de onreine geesten en zij gaan uit! 37 En een gerucht over Hem ging uit naar elke plaats in de omgeving.
De Heer daalt nog verder af. Eerst is Hij afgedaald van Jeruzalem naar Nazareth (Lk 2:51). Nu daalt Hij af van Nazareth naar Kapernaüm. Hij Die van de hoogste hoogte is gekomen, bezoekt de laagste plaats. Door Zijn aanwezigheid wordt Kapernaüm verhoogd tot de hemel, maar zonder dat de inwoners daarmee in geestelijk opzicht hun voordeel doen (Mt 11:23).
Hij leert de inwoners van die stad op de sabbatten. Ook daar is verwondering over Zijn leer omdat Hij met gezag spreekt. Altijd is Hij erop uit het Woord te spreken. Het Woord, niet een wonder, vormt de verbinding tussen het hart en God. Dat is het wapen waarmee Hij de vijand verslaat. Een wonder kan die verbinding niet tot stand brengen, want het Woord richt zich tot het geloof, terwijl een wonder gedaan wordt als teken voor het ongeloof.
God brengt geloof voort door het Woord, zoals Hij ook voedsel geeft door het Woord. Dit bewijst de onmetelijke waarde van het Woord van God. En als dat Woord door Christus wordt gesproken, wordt het met gezag gesproken. Allen die het horen, staan er versteld over. Dat staan mensen altijd als we het Woord met gezag prediken. Het is ook geen woord van mensen, maar het is Gods levend en krachtig Woord dat werkt (1Th 2:13). Mensen kunnen het afwijzen, zelfs de kracht ervan loochenen, maar dat neemt niets van de kracht van het Woord weg.
Dat de mensen zich verwonderen over de Heer en Zijn leer hoeft ons niet te verbazen. In de synagoge werd het Woord van God op een heel andere wijze gebracht. Het werd gebracht door leiders die de kracht ervan loochenden en het alleen brachten met het oog op hun eigen eer en om invloed op de mensen te hebben. Daardoor is de synagoge een dode plaats, waar mensen met een onreine geest ongestoord aanwezig kunnen zijn.
Zodra de Heer Jezus er komt, kan de demon niet verborgen blijven en openbaart hij zich. De demon vertelt Wie Hij is, iets waar het volk blind voor is. De Heer neemt echter geen getuigenis van demonen aan. Hij legt de demon het zwijgen op en op Zijn machtwoord verlaat deze zijn slachtoffer. Hoewel de demon naar de aard van zijn verdorven wezen een laatste poging doet zijn slachtoffer te beschadigen, gaat hij uit zonder hem iets te schaden.
Allen die dit meemaken, zijn vol verbazing. Eerder was er verwondering over de genade van Zijn woorden (vers 22), nu is er verbazing over het gezag en de kracht ervan. Ze spreken niet zozeer over de uitdrijving, maar over Zijn woord. Wat ze hebben gezien, is de uitwerking van Zijn woord. Ze zien Iemand Die spreekt op een wijze dat een mens bevrijd wordt uit de macht van de duivel.
De woorden en daden van de Heer gaan als een lopend vuurtje door de hele omgeving. Dit zijn woorden en werken die ze nooit eerder hebben waargenomen. De Zoon van God maakt duidelijk dat Hij is gekomen om de werken van de duivel te verbreken (1Jh 3:8).
38 - 39 Genezing van Petrus’ schoonmoeder
38 Hij nu stond op en ging uit de synagoge naar het huis van Simon; de schoonmoeder van Simon nu was bevangen door een zware koorts en zij vroegen Hem over haar. 39 En Hij ging aan haar hoofdeinde staan en bestrafte de koorts, en deze verliet haar; en zij stond onmiddellijk op en diende hen.
Na Zijn onderwijs in de synagoge en de genezing die Hij daar heeft verricht, verlaat de Heer de synagoge. Zijn volgende werkterrein is het huis van Zijn discipel Simon Petrus. Simon heeft zijn schoonmoeder in huis. Het zal voor zijn vrouw wel fijn zijn geweest dat haar moeder bij haar was. Als visser was Petrus vaak weg en binnenkort zal hij zelfs voor langere tijd zijn vrouw achterlaten omdat hij de Heer Jezus gaat volgen. Nu is zijn schoonmoeder ernstig ziek. Ze heeft een zware koorts. Dan komt de Heer daar en de huisgenoten vragen Hem over haar. Ze brengen hun nood bij Hem. Dit is een mooi voorbeeld voor ons dat wij altijd met onze zorgen over anderen, ook met ziekten van onze familieleden, bij de Heer mogen komen.
De Heer gaat direct op hun verzoek in. Hij neemt plaats aan haar hoofdeinde, daar waar de kwaal zich het meest uit, en Hij bestraft de koorts. De koorts gehoorzaamt alsof het een persoon is en verlaat de zieke. Ook hier overwint Hij door de macht van Zijn woord. Ze is onmiddellijk genezen en in staat om te dienen.
Koorts is een ziekte die een mens heel actief maakt en die ook veel energie kost, zonder dat er enig resultaat uit die activiteit en energie voortkomt. Hij berooft van kracht en levert niets op. Koorts veroorzaakt verwarring, de koortsige is niet in staat om goed te denken. Als de koorts is verdwenen, is er rust en ook kracht en inzicht om het juiste te doen. Genezing heeft altijd als doel dat de Heer en de Zijnen worden gediend. Dat doet de schoonmoeder van Petrus.
40 - 41 Andere genezingen
40 Toen nu de zon onderging, brachten allen die zieken met allerlei kwalen hadden, ze tot Hem; en Hij legde ieder van hen de handen op en genas hen. 41 En er gingen van velen ook demonen uit, terwijl zij de woorden riepen: U bent de Zoon van God! En Hij bestrafte hen en liet hun niet toe te spreken, omdat zij wisten dat Hij de Christus was.
De macht van God en de volheid van genade ontvouwen zich op wonderbare wijze te midden van veel ellende. Alle soorten ziekten en ellende worden bij de Heer gebracht en alle lijdenden vinden bevrijding. Zo wordt de genade in talloze voorbeelden zichtbaar, want het wezen van genade is dat zij uitstroomt, zonder de vraag of iemand het wel of niet verdient. De Heer bevrijdt niet alleen lichamelijk van ziekten. Hij bevrijdt ook velen van demonen. De hele macht van de vijand, al de droevige gevolgen van de zonde, zowel voor het lichaam als voor de geest, verdwijnen voor Hem. De zieken legt Hij de handen op. Bij bezetenen doet Hij dat nooit. Hen bevrijdt Hij door Zijn machtwoord.
De demonen geven getuigenis van Hem dat Hij de Zoon van God is. Maar Hij wil absoluut geen getuigenis van demonen. Daarom bestraft Hij hen en verbiedt hen erover te spreken dat Hij de Christus is. Demonen kunnen wel gedwongen worden de waarheid te erkennen aangaande Christus, maar ze zullen nooit hun karakter van misleiders tegenover mensen loochenen. Demonen spreken slechts dan waarheid als ze ertoe gedwongen worden door God. Hun karakter blijft echter dat van de vader van de leugen in wie geen waarheid is (Jh 8:44).
42 - 44 Prediking in andere steden
42 Toen het nu dag werd, ging Hij naar buiten en ging weg naar een woeste plaats; en de menigten zochten Hem op en kwamen naar Hem toe, en zij hielden Hem tegen, opdat Hij niet van hen zou weggaan. 43 Hij zei echter tot hen: Ook aan de andere steden moet Ik het evangelie van het koninkrijk van God verkondigen, want daartoe ben Ik uitgezonden. 44 En Hij predikte in de synagogen van Judéa.
Na een dag vol activiteit die tot diep in de nacht heeft geduurd, gaat de Heer bij het aanbreken van de dag naar buiten. Hij zoekt de eenzaamheid. Hij heeft er behoefte aan om alleen te zijn met Zijn God. Die tijd wordt Hem niet gegund. De menigten zijn zo onder de indruk van Zijn wonderen en woorden van genade, dat ze Hem opzoeken. Ze willen Hem tegenhouden, want Hij moet bij hen blijven. Dat is een goed verlangen. De motieven zijn echter niet goed, want het gaat slechts om het voordeel dat Hij brengt. De Heer laat Zich er ook niet door misleiden om bij hen te blijven. Hij zoekt geen eer voor Zichzelf, maar wil Zijn werk volbrengen.
Er zijn nog zoveel andere steden waar Hij nog niet is geweest. Ook voor hen heeft Hij de blijde boodschap van “het koninkrijk van God”. Hij moet daarheen gaan, want daartoe is Hij door God gezonden. Gods plan is om een koninkrijk te vestigen waarin de Zoon des mensen zal regeren. Dat koninkrijk heet ‘het koninkrijk van God’ omdat het van God is. De Koning Die erover zal regeren, is Christus Die hier in vernedering op aarde is, onderworpen aan God, om onderdanen voor dat koninkrijk te vormen. Hij doet dat, voordat het koninkrijk in heerlijkheid wordt opgericht, alsof Hij er Zelf een onderdaan van is, wat Hij niet is.
Als Hij Zijn besluit heeft toegelicht dat er nog andere steden zijn waar Hij heen moet, gaat Hij door met prediken. Hij wil Gods Woord bij de mensen brengen. Hij doet dat op de daarvoor geëigende plaatsen, de synagogen.