1 - 10 Bericht over Saul en Jonathan
1 Het gebeurde na de dood van Saul, toen David teruggekeerd was van het verslaan van de Amalekieten en David twee dagen in Ziklag gebleven was, 2 op de derde dag gebeurde het dat, zie, er een man uit het legerkamp kwam, bij Saul vandaan. Zijn kleren waren gescheurd en er was aarde op zijn hoofd. En het gebeurde, toen hij bij David kwam, dat hij zich ter aarde wierp en zich neerboog. 3 David zei tegen hem: Waar komt u vandaan? En hij zei tegen hem: Ik ben ontkomen uit het kamp van Israël. 4 Verder zei David tegen hem: Wat is er gebeurd? Vertel het mij toch. En hij zei dat het volk uit de strijd was weggevlucht, dat er ook velen van het volk waren gevallen en gestorven, en [dat] ook Saul en zijn zoon Jonathan dood waren. 5 David zei tegen de jongeman die hem de boodschap bracht: Hoe weet u dat Saul dood is, en [ook] zijn zoon Jonathan? 6 Toen zei de jongeman die hem de boodschap gebracht had: Ik kwam toevallig op het gebergte Gilboa, en zie, Saul leunde op zijn speer; en zie, de wagens en wagenmenners hielden dicht op hem aan. 7 Hij keek achter zich, zag mij en riep mij. En ik zei: Zie, [hier] ben ik. 8 Hij zei tegen mij: Wie bent u? En ik zei tegen hem: Ik ben een Amalekiet. 9 Toen zei hij tegen mij: Kom toch bij mij staan en dood mij, want benauwdheid heeft mij bevangen, hoewel mijn leven nog helemaal in mij is. 10 Toen ging ik bij hem staan en doodde hem, want ik wist dat hij na zijn val niet leven zou. Ik nam de diadeem die [hij] op zijn hoofd [had] en de armband die om zijn arm zat, en heb die hier bij mijn heer gebracht.
David bevindt zich hier nog in het machtsgebied van de Filistijnen. Hij is twee dagen terug in Ziklag, nadat hij door de Filistijnse vorsten, behalve door Achis, als een gevaar voor de strijd tegen Israël is weggestuurd. God heeft dat gebruikt om hem uit zijn valse positie te bevrijden. Hij zal gespannen zijn geweest over de afloop van de strijd waaraan hij niet heeft mogen deelnemen. Saul heeft niet geduldig kunnen wachten, David wel. Hij weet dat alles in de hand van de HEERE is. Als God werkt, kan hij rustig zijn. Hij stuurt ook geen spion om te weten te komen hoe de strijd verloopt.
Op de derde dag van zijn verblijf in Ziklag komt er bericht van de strijd. Een Amalekiet brengt hem de tijding dat Saul en Jonathan omgekomen zijn. De man komt werkelijk uit de strijd. Hij doet niet alsof. David onderwerpt de brenger van de tijding aan een verhoor over de toedracht. Hij wil zekerheid hebben. Hier weet David nog niet dat de man die hem dit bericht brengt, een Amalekiet is. Hij lijkt noch in dienst van Israël noch in die van de Filistijnen te zijn geweest, maar een zelfstandig opererende rover.
David stelt meerdere vragen. Daardoor ontdekt hij het ware karakter van de man en wordt hij ervoor bewaard het koningschap voortijdig en uit verkeerde handen te aanvaarden.
De Heer Jezus is in alles onze Meester, ook in het stellen van vragen. Hij hoefde de mensen die bij Hem kwamen geen vragen te stellen om erachter te komen wat iemands motieven waren, “want Hij wist Zelf wat in de mens was” (Jh 2:25). De vragen die Hij stelde, waren bedoeld om de mens aan zichzelf te ontdekken en hem op die manier tot bekering te brengen. Ook legde Hij door Zijn vragen Zijn vraagstellers het zwijgen op.
Op de vraag van David naar de dood van Saul vertelt de Amalekiet dat hij Saul op diens verzoek heeft gedood. Om zijn daad goed te praten spreekt hij erover dat Saul anders toch ook wel omgekomen zou zijn. In 1 Samuel 31 lezen we hoe het werkelijk is gegaan (1Sm 31:4-5). Deze Amalekiet denkt David blij te maken door hem te vertellen dat zijn grote vijand dood is en dat hij daar persoonlijk voor heeft gezorgd. Maar hij kent het hart van David niet. Hij heeft totaal anders gehandeld dan David steeds heeft gedaan.
De man stelt het zo voor, alsof hij Saul een dienst heeft bewezen door hem te doden en daarmee tegelijk ook David een dienst heeft bewezen. Als bewijs dat zijn verhaal waar is, heeft hij enkele sieraden meegenomen. Tragisch genoeg heeft Saul het koningschap verloren door de koning van de Amalekieten te sparen. Nu is hem zijn koninklijke waardigheid door een Amalekiet afgenomen. De Amalekiet biedt die aan David aan. Het is alsof deze man David het koninkrijk aanbiedt.
Als David dit had aangenomen, had hij zijn koningschap uit de hand van een Amalekiet aangenomen. Amalek is een beeld van het vlees, dat door de satan wordt gebruikt om tegen God te strijden. Het aanvaarden van de diadeem betekent het aanvaarden van het koningschap. David wil het koningschap echter alleen aanvaarden uit de hand van de HEERE, zijn God.
11 - 16 De reactie van David op het bericht
11 Toen greep David zijn kleren en scheurde ze, en al de mannen die bij hem waren, [deden dat] ook. 12 Zij bedreven rouw, huilden en vastten tot de avond over Saul en over Jonathan, zijn zoon, en over het volk van de HEERE en over het huis van Israël, omdat zij door het zwaard gevallen waren. 13 Vervolgens zei David tegen de jongeman die hem de boodschap gebracht had: Waar komt u vandaan? Hij zei: Ik ben de zoon van een vreemdeling, van een Amalekiet. 14 David zei tegen hem: Wat? Bent u niet bevreesd geweest uw hand uit te strekken om de gezalfde van de HEERE om te brengen? 15 David riep een van de jongemannen en zei: Kom naar voren, steek hem dood. En deze stak hem neer, zodat hij stierf. 16 En David zei tegen hem: Uw bloed rust op uw [eigen] hoofd, want uw mond heeft tegen u getuigd door te zeggen: Ík heb de gezalfde van de HEERE gedood.
De man die kan wachten, is de man die voorzichtig is. De kroon is binnen handbereik, maar de brenger ervan is niet door God gezonden. De gretigheid waarmee hij de kroon aanbiedt, is niet in overeenstemming met de geest van David. Nog voordat zijn zoon Salomo het in Spreuken heeft opgeschreven, toont David de waarheid van de spreuk: “Verblijd u niet als uw vijand valt, en laat uw hart zich niet verheugen als hij struikelt” (Sp 24:17). Godvrezende mensen hebben verdriet als zondaars onheil treft, hoezeer het oordeel dat de zondaars treft, ook verdiend kan zijn.
De geest van genade in David is ook de geest van onderscheiding. David ziet in de benadering van de Amalekiet het naderen van de duivel, de vijand van de zielen. Hij laat zich niet misleiden door de aarde op het hoofd van de man en zijn gescheurde kleren en het eerbetoon dat deze hem geeft.
David is hier een voorbeeld van de Heer Jezus. De duivel is op de Heer afgekomen met het aanbod dat hij Hem alle koninkrijken van de aarde wil geven. Het enige wat de Heer moet doen, is neerknielen voor de duivel en hem aanbidden. Dan zal Hij zonder te lijden alle koninkrijken in bezit krijgen. De Heer laat Zich echter in alles alleen leiden door de wil van Zijn God.
Hij wijst de duivel terug met een woord uit de Schrift: “Er staat geschreven: ‘[De] Heer, uw God, zult u aanbidden en Hem alleen dienen’” (Mt 4:8-10). Hij wil het koningschap alleen aannemen uit de hand van Zijn God en op de manier die Hij daarvoor heeft aangegeven: via het kruis. Hij wacht op het moment dat God tegen Hem zegt: “Eis van Mij en Ik zal [U] de heidenvolken [als] Uw eigendom geven, de einden der aarde [als] Uw bezit” (Ps 2:8).
David verheugt zich niet over de dood van Saul. Integendeel, hij is er intens verdrietig over. Ook “al de mannen” die bij David zijn, reageren net als hij. Ze hebben zijn karakter overgenomen, ze zijn door hem gevormd. David en zijn mannen huilen niet alleen over Saul en Jonathan, maar ook over het volk van de HEERE en het huis van Israël.
Saul was en is – want ook nu spreekt David nog zo over hem – voor David steeds “de gezalfde van de HEERE”. Zelf heeft David Saul nooit durven en willen doden omdat hij Saul altijd als de gezalfde van de HEERE heeft gezien. Er is bij hem respect voor Saul. Dat respect is bij deze man niet aanwezig. Wat deze man heeft gedaan, is tegen de wil van de HEERE. In plaats van het koningschap uit de hand van de Amalekiet aan te nemen doodt David deze vijand. Hij wil het koningschap alleen uit de hand van de HEERE nemen.
Voor deze daad ontvangt de man de enige ‘beloning’ die daarvoor geldt: de dood. Hij kende het hart van David niet door te denken dat hij hem blij zou maken met een dergelijke boodschap en daad. Misschien zijn wij ook wel eens zo bezig, dat wij denken de Heer blij te maken, terwijl wij ons hebben vergrepen aan iemand die door Hem is aangesteld, al wijkt die persoon nog zo af. Zich vergrijpen moeten we dan in overdrachtelijke zin zien. We kunnen ons aan iemand vergrijpen door hem steeds in een kwaad daglicht te stellen. Dat praat de afwijking niet goed, maar er zijn gevallen dat we zo iemand aan de Heer moeten overlaten.
17 - 18 Klaaglied van David als leerlied
17 David hief dit klaaglied aan over Saul en over Jonathan, diens zoon. 18 Hij zei dat men de nakomelingen van Juda [het Lied van] de boog zou leren. Zie, het is geschreven in het Boek van de Oprechte.
David uit zijn verdriet over de dood van Saul en Jonathan in een klaaglied. Saul is zijn bitterste vijand geweest en Jonathan zijn dierbaarste vriend, maar in dit lied van droefheid verbindt hij hen met elkaar. Door zijn verdriet in een lied tot uiting te brengen zal het bij hen die het horen ook gevoelens van verdriet opwekken. De val van de helden komt door een lied veel dichterbij dan wanneer het als feit wordt vermeld.
De emotie kan in een lied beter worden geuit dan in een vertelling en zal daardoor ook een krachtiger uitwerking op de hoorder hebben. Dat het lied is opgeschreven in een boek, maakt de uitwerking ook duurzamer. De komende geslachten, “de nakomelingen van Juda”, kunnen hierdoor delen in de gevoelens van toen.
De nakomelingen van Juda zijn de kinderen van zijn stam. David heeft in de eerste plaats hen op het oog. We moeten niet alleen dingen weten, maar er ook over kunnen zingen. Niet alleen blijde liederen, maar ook liederen die het karakter van klaagliederen hebben. Beide soorten liederen vinden we terug in de psalmen die David heeft geschreven.
Het is een lied over de boog. De Judeeërs moeten dit lied leren. Mozes heeft het volk ook een lied geleerd (Dt 31:19,22,30). In een lied is onderwijs aanwezig: “Terwijl u in alle wijsheid elkaar leert en terechtwijst met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen” (Ko 3:16). Dit lied “is geschreven in het Boek van de Oprechte”. In dat boek is ook geschreven dat Jozua de zon en de maan heeft laten stilstaan (Jz 10:13). Hierdoor worden de treurzang van David en de overwinning van Jozua aan elkaar verbonden.
Er is echter een onderscheid. Wat Jozua heeft gedaan, lijkt groter. Toch is het betoon van genade groter dan het betoon van macht. In het verdriet van David zien we meer van Gods Wezen dan in het laten stilstaan van de zon en de maan. In het verdriet van David zien we Gods hart; in het laten stilstaan van zon en maan zien we Gods macht.
Dat het lied geschreven is in een boek, betekent in de eerste plaats dat het lied bewaard moet blijven voor de komende geslachten die het steeds weer moeten leren. Een boek heeft blijvende waarde. Dat dit boek “het Boek van de Oprechte” wordt genoemd, veronderstelt dat het in overeenstemming is met de gerechtigheid van God. Het is een boek dat behoort aan ‘de Oprechte’, dat is God. Het kan ook betekenen dat het een boek is waarin alleen ware verhalen zijn opgenomen. Die verhalen zullen een grote morele waarde hebben gehad. Is de Bijbel niet bij uitstek “het Boek van de Oprechte”? Daarom krijgt dit lied ook een plaats in de Bijbel.
Het lied wordt “[het Lied van] de boog” genoemd. Saul was bang geworden voor de boogschutters (1Sm 31:3). David neemt deze gedachte op en leert het gebruik van de boog aan de nakomelingen van Juda – Juda betekent ‘lofprijzing’ –, zodat zij er niet bang voor zullen zijn. Ook Jozef is belaagd door boogschutters, “maar zijn boog bleef gespannen; zijn armen en handen bleven soepel door de handen van de Machtige van Jakob” (Gn 49:23-24).
Het lied van de boog leert ons hoe we ons kunnen hoeden voor de pijlen van de boogschutters en hoe we zelf de boog kunnen hanteren. Als het gaat om de boog in de handen van de vijand, mogen we weten dat de boog wel in de handen van de vijand kan zijn, maar dat de pijl wordt bestuurd door onze God.
In de tijd dat David in Ziklag is, zijn er mannen “die in die strijd hielpen, gewapend met de bogen. … en om pijlen [te schieten] met de boog” (1Kr 12:1-2a). Deze mannen, die de boog goed kunnen hanteren, zijn naar David gevlucht en hebben zijn kant gekozen. Wie prooi wordt van de boog, moet verliezen. Wie de boog kwijt is, moet verliezen. Saul had geen boog meer. Bij Jozef bleef de boog vast, ook toen hij erdoor werd aangevallen. Wie de boog kan hanteren, heeft kracht om te strijden.
19 - 27 Het klaaglied
19 O sieraad van Israël, op Uw hoogten ligt hij, gesneuveld.
Hoe zijn de helden gevallen!
20 Maak het niet bekend in Gath,
breng de boodschap niet op de straten van Askelon,
anders verblijden de dochters van de Filistijnen zich,
anders springen de dochters van de onbesnedenen op van vreugde.
21 Bergen van Gilboa, laat geen dauw of regen meer op u zijn,
op de hooggelegen velden;
want daar is het schild van de helden smadelijk weggeworpen,
het schild van Saul, niet meer gezalfd met olie.
22 Zonder bloed van gesneuvelden, zonder vet van helden
week de boog van Jonathan niet terug;
ook het zwaard van Saul kwam niet leeg terug.
23 Saul en Jonathan, bemind en geliefd in hun leven,
in hun dood niet gescheiden,
waren sneller dan arenden, sterker dan leeuwen.
24 Dochters van Israël, ween over Saul,
die u kleedde met scharlaken, met weelde,
die u sieraad van goud deed dragen op uw kleding.
25 Hoe zijn de helden gevallen in het midden van de strijd!
Jonathan ligt gesneuveld op uw hoogten!
26 Ik ben benauwd om jou, mijn broeder Jonathan!
Je was mij zeer lief;
je liefde was mij wonderlijker dan de liefde van vrouwen.
27 Hoe zijn de helden gevallen,
de strijdwapens verloren!
Het lied kan in drie delen of coupletten worden verdeeld. Elk deel begint met de woorden “hoe zijn de helden gevallen” (verzen 19,25,27). De drie delen nemen in kracht en omvang af. Het eerste deel bestaat uit de verzen 19-24, het tweede deel uit de verzen 25-26 en het derde deel uit vers 27. Het eerste deel gaat over alles wat tot lof van de gevallen helden te zeggen is. We horen de diepe smart over hun dood, de prijs voor hun dapperheid, hun onscheidbare liefde en de te waarderen regeringskwaliteiten van Saul. Het tweede deel bezingt de vriendschap van David met Jonathan. Het derde deel bevat slechts een laatste zucht, waarmee het klaaglied verstomt.
David bezingt wat Saul is geweest, niet wat hij niet is geweest. Saul is een sieraad geweest voor Israël (vers 19). David hemelt hem niet op, maar gedenkt het goede dat hij heeft gedaan (1Sm 14:48), terwijl hij voorbijgaat aan het verkeerde dat Saul heeft gedaan.
David wil niet dat het droevige bericht van hun dood bekend wordt bij de vijanden van Israël, opdat die zich niet zullen verheugen (vers 20). Zulke vreugde zou de smart vermeerderen over het verlies dat Israël heeft geleden. Er worden twee Filistijnse steden genoemd: het nabijgelegen Gath en het ver weg bij de zee gelegen Askelon. Dat het gaat over de vreugde van de Filistijnse vrouwen, komt door de gewoonte dat de vrouwen de overwinning van hun volk vieren door zingen en dansen (vgl. 1Sm 18:7). Dat mag niet gebeuren bij de vijand over de val van Saul.
Wij kunnen hieruit leren dat we moeten oppassen hoe we spreken over onze broeders die in handen van ’de Filistijnen’, dat zijn voor ons de naamchristenen, gevallen zijn. Als we over zulke broeders kwaadspreken, zal dat de vreugde van de Filistijnen vergroten. Een voorbeeld van hun vreugde zien we in de geschiedenis van Simson, die levend in handen van de Filistijnen is gevallen (Ri 16:23).
David roept zelfs de natuur op mee te treuren in deze voor Israël zo droevige gebeurtenis (vers 21). Hij wenst dat God Zijn zegen onthoudt aan de bergen waarop de helden zijn gevallen, zodat zij tot een gedurig gedenkteken zijn van wat hier is gebeurd. Wat een diep respect spreekt hieruit voor de gezalfde van de HEERE. Er is geen ruimte voor bitterheid en rancune.
Als Saul en Jonathan streden, was dat altijd met resultaat (vers 22). De beide wapens zijn poëtisch zo verdeeld, dat Jonathan de boog heeft en Saul het zwaard. Jonathan heeft zijn boog aan David gegeven na diens overwinning op Goliath (1Sm 18:4). We weten niet of Jonathan de boog heeft teruggekregen van David of dat hij een andere boog heeft gebruikt in de strijd, maar David zal ongetwijfeld hebben teruggedacht aan die bijzondere gebeurtenis. Wellicht is dat de reden dat het nageslacht van Juda, de Davidsstam, de boog moet leren. Het houdt in dat er moet worden geleerd om Hem Die meer is dan David lief te hebben en alles aan Hem toe te wijden.
De boog laat het treffen van een doel op afstand zien, hetzij in een aanvallende, hetzij in een verdedigende strijd. In elk geval veronderstelt een boog strijd en gevaar. In het overgeven van zijn boog door Jonathan aan David zien we het effect van Davids strijd tegen en overwinning op Goliath. Daar is geen strijd en geen afstand, maar verbondenheid in liefde.
Saul en Jonathan zijn geliefd geweest. Jonathan is altijd bemind en geliefd geweest; Saul is dat geweest zolang hij met Jonathan is opgetrokken (vers 23). Jonathan is bij Saul gebleven in zijn leven en zo is het ook in zijn dood. David geeft hun allebei een groot compliment door hun kenmerken toe te schrijven die we ook bij de troon van God vinden. We vinden daar bij het eerste levende wezen dat het “een leeuw gelijk” is en bij het vierde levende wezen dat het “een vliegende arend gelijk” is (Op 4:7). De kracht van de leeuw en de snelheid en beweeglijkheid van de arend (Kl 4:19a) zijn de hoofdeigenschappen van de helden van de oudheid.
Zoals in het leven, zo zijn ook in de dood de twee helden niet gescheiden. In dapperheid en moed waren ze aan elkaar gelijk. Ondanks het verschil in karakter en de verschillende grondinstelling tegenover David heeft Jonathan zijn vader niet verlaten. De beide kwalificaties “bemind en geliefd” gelden wel bovenal voor Jonathan. Toch zijn ze ook op Saul van toepassing als we denken aan zijn eerste regeringsjaren. David denkt bij zijn droefheid over de dood van Saul alleen aan de prijzenswaardige kanten van zijn karakter.
Wat David in dit lied naar voren brengt, spreekt van de waarde die Saul en Jonathan voor Israël hebben gehad (vers 24). Ze hebben zich voor Israël ingezet en het veiligheid en voorspoed gegeven. Hij spreekt niet over al het leed dat hij persoonlijk van Saul heeft ondervonden, maar over het verlies dat hun dood voor Israël betekent. Als een van de verdiensten van Saul noemt David zijn bijdrage aan de welvaart van de dochters van Israël. Saul verdeelde de buit en maakte zijn volk er rijk en aanzienlijk door. Hij is daarmee een echte Benjaminiet (Gn 49:27).
David besluit zijn klaagzang met een persoonlijk woord over Jonathan (verzen 25-26). De benauwdheid waarover David hier spreekt, is de beklemming en beangstiging van zijn hart door smart en verdriet. Hij voelt zich zozeer met Jonathan verbonden, dat hij het verlies van zijn grote vriend als een benauwdheid ervaart. Dit zijn gevoelens die we alleen kunnen begrijpen als we een dergelijke vriendschap kennen en daaraan een einde komt omdat onze vriend overlijdt.
David geeft uiting aan een grote persoonlijke smart vanwege het verlies van iemand die hem meer dan iemand anders op aarde dierbaar was. De vergelijking met de liefde van vrouwen is om de diepste verbondenheid in hun liefde als vrienden daarmee tot uitdrukking te brengen. Het getuigt van een verdorven geest hierbij te denken aan homoseksuele liefde. Het gaat om een natuurlijke liefde die anders is dan de liefde voor een vrouw. Het gaat om de overgave van de liefde en de zelfverloochening die bij Jonathan aanwezig waren. Het gaat om het delen van dingen die een vrouw niet heeft. Het is een unieke verbinding.
Dat Jonathan bij Saul gebleven is, daaraan gaat David voorbij. Hij denkt alleen aan het goede. Dat geeft tegelijk aan dat God ons ook wil leren om verdriet te hebben over het verlies van mannen die van grote betekenis voor Zijn volk zijn geweest. Het verlies van Jonathan wordt op een speciale en aandoenlijke wijze door David bezongen. Ook met mensen die niet de weg van de verworpen David – als een beeld van de verworpen Christus – gaan, is een bijzondere band mogelijk. Dit is mogelijk als daar de diepe liefde voor de Heer Jezus is.
De slotwoorden van het klaaglied (vers 27) zijn een echo van wat hij in de voorgaande verzen tot uiting heeft gebracht. Het is een laatste verzuchting, waarna de stilte van de dood overblijft. Het is ook een stilte om het lied te laten bezinken en innerlijk tot rust te komen. Voor ons is de stilte van de dood verbroken door Hem Die de dood heeft overwonnen door uit de dood op te staan. Hij verschijnt te midden van Zijn broeders om de overwinning over de dood te vieren.