Inleiding
In dit hoofdstuk spreekt David als profeet over Christus. Dat is het verschil met 2 Samuel 22, want daar spreekt hij als koning en in beeld horen we dan ook de Heer Jezus Zelf spreken.
We hebben in dit hoofdstuk twee onderwerpen. Eerst luisteren we naar de afscheidswoorden van koning David (verzen 1-7). Daarna volgt een opsomming van de helden van David en hun daden, daden die hun een eervolle positie in zijn koninkrijk bezorgden (verzen 8-39).
1 - 7 De laatste woorden van David
1 En dit zijn de laatste woorden van David.
David, de zoon van Isaï, spreekt;
de man die hoog is opgericht, spreekt,
de gezalfde door de God van Jakob,
en lieflijk in psalmen van Israël.
2 De Geest van de HEERE heeft door mij gesproken,
en Zijn woord is op mijn tong.
3 De God van Israël heeft gezegd,
de Rots van Israël heeft tot mij gesproken:
[Er komt] een Heerser over de mensen, een Rechtvaardige,
een Heerser [in] de vreze Gods.
4 Hij is als het licht van de morgen,
[wanneer] de zon opgaat,
een morgen zonder wolken;
[als] de glans na de regen,
[die] groen [laat opkomen] uit de aarde.
5 Hoewel mijn huis zo niet is bij God,
heeft Hij mij toch een eeuwig verbond gesteld,
in alles geordend en bewaard.
Voorzeker, [daarin] is al mijn heil en al [mijn] vreugde,
hoewel Hij het [nog] niet laat opkomen.
6 Maar verdorven [mannen] zijn alle als doornstruiken,
die weggeworpen worden;
want met de hand kan men ze niet pakken.
7 Maar ieder die ze wil aanraken,
voorziet zich van ijzer of hout van een speer;
ze worden ter plekke volledig met vuur verbrand.
We hebben hier de laatste woorden van David als dichter, als zanger. Hij spreekt over de toekomst als iemand die bijzonder is bevoorrecht. Meer nog spreekt hij over een Heerser Die zoveel anders is dan hij als heerser is geweest.
De laatste woorden van iemand hebben altijd een bijzondere waarde voor de nabestaanden en vrienden. Laatste woorden zijn blijvende woorden. Het zijn vaak woorden die voortkomen uit een rijke ervaring van het verleden, terwijl dat verleden wordt gezien in het licht van de toekomst, de eindbestemming (vers 1a).
David spreekt in vers 1b eerst over zichzelf als persoon. Hij begint met het noemen van zijn naam, “David”, dat betekent ‘geliefde’. Hij weet zich het voorwerp van de liefde van God; hij is de man naar Gods hart. Tegelijk noemt hij zich “de zoon van Isaï”. Daarmee geeft hij aan dat hij zich zijn afkomst bewust is. Hij kent de nederigheid daarvan en vergeet dat niet.
Hij is zich ook bewust van de hoge positie die hij gekregen heeft en als zodanig spreekt hij (vers 1c). Hiermee verwijst hij naar het feit dat hij door de HEERE van achter de schapen van zijn vader is genomen om herder van Zijn volk te worden. Genade heeft hem tot die hoge plaats gebracht.
Hij weet dat hij “de gezalfde” is (vers 1d). Dat wijst erop dat hij niet in eigen kracht kan handelen in de positie die hij gekregen heeft, maar dat dit alleen kan door de kracht van de Heilige Geest, waaraan zalving doet denken (1Jh 2:20,27). Tegelijk wijst hij ook hier weer op zijn eigen zwakheid door de zalving toe te schrijven aan “de God van Jakob”, dat is de God die de zwakke Jakob steeds tot steun en hulp is geweest.
In de laatste regel van vers 1 plaatst hij zichzelf in verbinding met het hele volk dat hij “Israël” noemt, dat is het volk zoals God dat naar Zijn voornemen ziet. God ziet Zijn volk als een volk van lofzang. David heeft voor die lofzangen gezorgd, dat wil zeggen dat de HEERE hem in zoveel omstandigheden heeft gebracht waardoor deze psalmen in zijn hart zijn ontstaan.
David weet zich het instrument van de Heilige Geest, door Wie hij Gods woorden spreekt (vers 2). Dit vers is een van de mooiste verzen in het Oude Testament die ons iets leren over de inspiratie. Het is een spreken van de Geest door iemand. “Zijn woord is op mijn tong” wil niet zeggen dat David een algemene gedachte weergeeft, maar dat de woorden door de Geest worden ingegeven. Het zijn de woorden waarin de gedachten tot uitdrukking worden gebracht. Het benadrukt de woordelijke inspiratie van het Woord van God.
In vers 3 zien we dat God Zelf spreekt. David kan zeggen “de Geest van de HEERE heeft door mij gesproken” (vers 2) omdat, zoals in vers 3 staat, de God van Israël eerst “tot” hem heeft gesproken. Wij kunnen alleen door de Geest woorden van God spreken, wanneer die woorden eerst tot ons zijn gekomen, wanneer we die eerst in ons hart hebben opgenomen. De woorden die God spreekt, hebben Zijn Messias als onderwerp. Het gaat bij God altijd om Zijn Zoon. In dit vers wordt de Messias duidelijk van God onderscheiden. De Messias is de Mens Die in de vreze Gods regeert. Hij regeert voor God, hoewel Hij ook Zelf God is.
God spreekt als “de God van Israël”, de God van Zijn volk. Hij spreekt ook als “de rots van Israël”, de Onwankelbare. De onwankelbare God stelt Iemand op de voorgrond Die een rechtvaardige Heerser over de mensen zal zijn. Deze Heerser zal niet regeren naar de normen van mensen, maar “[in] de vreze Gods”, dat wil zeggen dat al Zijn handelingen zullen worden bestuurd door de eerbied voor God. ‘De vreze Gods’ zal Zijn persoonlijk kenmerk zijn.
De Heerser van vers 3 is niet zijn zoon Salomo. Onder de regering van Salomo is er wel een gedeeltelijke vervulling, maar de volledige vervulling gebeurt pas bij de regering van de Heer Jezus. Dan gaat Christus op als “het licht van de morgen” (vers 4). Hij is “de Zon der gerechtigheid” Die opgaat (Ml 4:2). Dat is het begin van het vrederijk. Met Zijn regering zullen de “tijden van de verkwikking komen” en de “herstelling van alle dingen” (Hd 3:19-21).
Dan breekt de “morgen zonder wolken” aan. De donkere wolken van de grote verdrukking, de periode waarin het voor het gelovig overblijfsel nacht was, zijn voorgoed verdwenen. Alles zal licht zijn en gekenmerkt worden door jong en fris leven onder de machtige werking van de Geest.
Het heil, of de behoudenis, en de vreugde komen uit het huis van David als de vervulling van wat God heeft beloofd. Het is de uiteindelijke behoudenis voor het hele volk. David realiseert zich dat hij niet spreekt over zichzelf en zijn eigen huis (vers 5). In dit boek 2 Samuel is maar al te duidelijk het falen van David naar voren gekomen. Tegelijk is het schitterend om te zien dat David zich vasthoudt aan het eeuwig verbond van God. Zoals God Zich heeft voorgenomen, zo zal het gebeuren. Het is nog niet zover, maar de behoudenis en de vreugde zullen komen. David spreekt zijn onwankelbare vertrouwen erin uit dat hij er persoonlijk, ”mijn”, deel aan zal hebben.
Onder de regering van de Messias zullen de goddelozen worden geoordeeld (verzen 6-7). Voor allen die zich niet voor God hebben gebogen, is geen plaats in de voornemens van God waarover David in de voorgaande verzen heeft gesproken.
8 - 12 De eerste drie helden
8 Dit nu zijn de namen van de helden die David had: Isboseth, de Tachkemoniet, was de belangrijkste van de hoofdmannen. Hij doorboorde bij één gelegenheid met zijn speer achthonderd man. 9 Na hem kwam Eleazar, de zoon van Dodo, zoon van een man uit Ahoah. [Hij behoorde tot] de drie helden [die] bij David waren, toen zij de Filistijnen hoonden die daar voor de strijd verzameld waren en de mannen van Israël waren opgetrokken. 10 Hij stond op en versloeg [velen] van de Filistijnen, totdat zijn hand moe werd, ja, zijn hand aan het zwaard kleefde; de HEERE bracht een grote verlossing teweeg op die dag. En het volk keerde terug achter hem aan, [maar] alleen [nog] om te plunderen. 11 Na hem kwam Samma, de zoon van Age, uit Harar. Toen de Filistijnen verzameld waren in een dorp – er was daar een stuk land vol met linzen – en het volk voor de Filistijnen vluchtte, 12 stelde hij zich op midden op dat stuk [land], ontrukte het [aan de vijand] en versloeg de Filistijnen. De HEERE bracht een grote verlossing teweeg.
Na de laatste woorden van David, die aangeven hoe God met hem heeft gehandeld en hoe God ook verder zal handelen, wordt onze aandacht nu nog op de helden van David gericht. Zij hebben hem gediend in de verwerving en bevestiging van het koningschap. Zij hebben pal gestaan voor het volk en het land waarover hij regeerde. David was Gods uitverkoren koning, het volk was Gods uitverkoren volk, het land was Gods uitverkoren land.
De helden van David worden in directe verbinding met het voorgaande genoemd. Het zijn er zevenendertig (vers 39). Drie van hen zijn hoofden (verzen 8-17), twee anderen staan daar net onder (verzen 18-23). Van de overige tweeëndertig worden alleen de namen genoemd (verzen 24-39).
De helden hebben allerlei daden verricht. Sommige van die daden hebben lang geleden plaatsgevonden. Ze zijn echter niet vergeten. Zo vergeet God niets van wat de Zijnen voor Zijn Zoon hebben gedaan. Hij zal alles belonen tijdens de regering van de Messias. Voor de rechterstoel zullen alle daden worden vergolden, zowel de goede als de verkeerde (2Ko 5:10). Hier gaat het om de goede.
Onder David en ook onder Salomo krijgen deze helden een hoge plaats. Toen David nog de verworpene was, hebben zij hem ter zijde gestaan. Zo staan wij nu aan de kant van de verworpen Christus (vgl. Lk 22:28).
De drie grootste helden in de verzen 8-12 – Isboseth, Eleazar en Samma – kennen we niet uit de geschiedenis. Van hen horen we pas hier. Toch worden zij de grootste helden genoemd. Zo zal het ook voor de rechterstoel zijn. De grootste helden zullen degenen zijn die wij mogelijk helemaal niet hebben gekend, die onopvallend voor de Heer Jezus hebben gewerkt, maar met groot resultaat.
Hierna komt een groep van dertig helden. [Het getal ‘dertig’ moet waarschijnlijk worden gezien als de aanduiding van een groep, omdat het om meer dan dertig helden gaat.] Van de dertig onderscheiden zich weer twee helden van wie de daden worden genoemd.
De eerste held, Isboseth, heeft bij één gelegenheid achthonderd man gedood. Wat voor vijanden het waren, wordt niet vermeld. De volgende twee zijn helden die een slachting onder de Filistijnen hebben aangericht en door wie God een grote verlossing teweeg heeft gebracht. Het resultaat is dat het volk van de Filistijnen kan nemen wat zij hadden geroofd en dat een stuk land met zijn oogst behouden blijft voor het volk.
De Filistijnen zijn een beeld van de naamchristenen. Ze zijn ook vandaag de aartsvijanden van Gods volk dat zich in het land bevindt. Ook vandaag kan God nog door mensen die trouw zijn aan de Heer Jezus, de ware David, over alle menselijke elementen in de dienst aan God – waarvan de Filistijnen een beeld zijn – grote verlossingen geven. Persoonlijke trouw hierin heeft een gezegende uitwerking bij het hele volk.
Het gevaar is groot dat mensen het voedsel van Gods Woord van ons wegnemen. Dan is het geweldig als iemand het voedsel verdedigt. Het erfdeel en het voedsel blijven voor Gods volk bewaard.
13 - 17 Water voor David
13 Drie van de dertig hoofdmannen gingen [eens op weg] en kwamen tijdens de oogst bij David, in de grot van Adullam; een groep Filistijnen had zijn kamp opgeslagen in het dal Refaïm. 14 Toen David in de vesting was – er was toen een wachtpost van de Filistijnen in Bethlehem – 15 kreeg David dorst en zei: Wie geeft mij water te drinken uit de bron van Bethlehem, die bij de poort ligt? 16 Toen baanden die drie helden zich een weg door het kamp van de Filistijnen en putten water uit de bron van Bethlehem, die bij de poort ligt, droegen [het mee] en kwamen bij David. Hij wilde het echter niet drinken, maar goot het uit voor de HEERE, 17 en zei: Er is bij mij geen sprake van, HEERE, dat ik dit zal doen! Zou ik het bloed van de mannen drinken die er met gevaar voor hun leven opuit gegaan zijn? En hij wilde het niet drinken. Zo deden deze drie helden.
In deze geschiedenis wordt een bijzondere heldendaad vermeld. De vorige daden zijn gedaan met het oog op het volk. Deze heldendaad gaat helemaal alleen over het vervullen van een wens van David. Hij had dorst. Zijn verlangen naar water en dat speciaal uit de bron van Bethlehem heeft hij als een soort verzuchting uitgesproken, zonder zich daarbij tot iemand in het bijzonder te richten. Zijn dorst heeft hem herinnerd aan de put van Bethlehem. Drie helden waren zo dicht bij hem, dat ze zijn verzuchting hoorden. Als we dicht bij de Heer Jezus zijn, zal Hij niet tegen ons hoeven te roepen, maar horen we ook het zachte fluisteren van Zijn stem.
Als ze met het water bij David komen, giet hij het uit. Dat is geen belediging, maar een hoge waardering. Zij hebben het met gevaar van hun leven gehaald. Dit water kon voor David geen drinkwater zijn. Hij gaf er een hogere bestemming aan door er een drankoffer voor de HEERE van te maken en het voor Hem uit te gieten.
18 - 19 Abisaï
18 Abisaï, de broer van Joab, de zoon van Zeruja – hij was het hoofd van [deze] drie – zwaaide zijn speer over driehonderd gesneuvelden; en hij had een naam onder [deze] drie. 19 Was hij niet de meest geëerde van [deze] drie? Daarom was hij hun tot bevelhebber. Hij reikte echter niet tot aan het [eerste] drietal.
Na de drie belangrijkste helden wordt nog een groep van drie helden genoemd. Van deze drie worden er twee bij name genoemd. De eerste is Abisaï, die “de meest geëerde van [deze] drie”, dat wil zeggen de tweede groep van drie, wordt genoemd. Hij wordt meerdere keren in de geschiedenis van David genoemd. Van de heldendaad die hier wordt vermeld, is echter niet eerder melding gedaan. Hij blijkt eens driehonderd vijanden met zijn speer te hebben gedood.
20 - 23 Benaja
20 Verder Benaja, de zoon van Jojada, de zoon van een dappere man, groot van daden, uit Kabzeël. Hij was het die de twee [zonen] van Ariël uit Moab versloeg. Ook was hij het die [eens] in het midden van een kuil afdaalde en [daar] een leeuw doodsloeg, in de sneeuwtijd. 21 Hij versloeg ook een Egyptische man, een man van aanzien. In de hand van de Egyptenaar was een speer, maar [Benaja] ging op hem af met een staf, rukte de speer uit de hand van de Egyptenaar en doodde hem met diens [eigen] speer. 22 Deze [dingen] deed Benaja, de zoon van Jojada; daarom had hij een naam onder de drie helden. 23 Hij was de meest geëerde onder de dertig, maar hij reikte niet tot dat [eerste] drietal. David stelde hem aan over zijn lijfwacht.
De drie acties die Benaja heeft verricht, zijn:
1. het verslaan van twee zonen van Ariël uit Moab,
2. het doden van een leeuw in een kuil in een tijd dat er sneeuw ligt en
3. het verslaan van een Egyptenaar die hij met diens eigen wapen doodt.
Benaja was dus niet voor een kleintje vervaard. Het is ook niet zo, dat hij het na één overwinning wel welletjes vond. Benaja is een man met moed en met volharding.
Uit zijn wapenfeiten kunnen we belangrijke geestelijke lessen leren. Daarbij moeten we bedenken dat onze strijd niet tegen vlees en bloed is, “maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van deze duisternis, tegen de geestelijke [machten] van de boosheid in de hemelse [gewesten]” (Ef 6:12). De drie vijanden die Benaja verslaat en doodt, zijn een beeld van drie geestelijke vijandelijke machten waarmee wij in ons leven te maken hebben. We zullen zien dat Moab een beeld is van het vlees in de gelovige, dat de leeuw hier een beeld is van de satan en dat de Egyptenaar een beeld is van de wereld.
De eerste vijand bestaat uit twee zonen van Ariël, in een andere vertaling: twee helden, afkomstig uit Moab. Moab betekent ‘van de vader’. Wie is de vader van Moab? Dat is Lot (Gn 19:36-37). Uit wat de Bijbel over Lot meedeelt, zien we wat voor soort man Lot was. Hij was een man die de wereld liefhad. Hij zag aan wat voor ogen was. Hij liet zich leiden door de begeerten van het vlees (Gn 13:10-11), dat is de oude natuur die iedere gelovige nog steeds in zich heeft. In Moab zien we dan ook een beeld van het vlees en de werken daarvan (Gl 5:19-21).
In de geschiedenis van Moab worden twee kenmerken zichtbaar die voortkomen uit de begeerten van het vlees. Het ene kenmerk is gemakzucht, het andere is hoogmoed (Jr 48:11; Js 16:6). We kunnen deze twee zonen van Moab ieder een naam geven. De naam van de ene zoon is Gemakzucht en de naam van de andere zoon is Hoogmoed. Deze twee ‘helden’ zijn ook een gevaar voor ons leven als christen. Ze willen ook in ons leven hun invloed uitoefenen. Misschien is de ene ‘zoon’ een groter gevaar dan de andere. Hoe het ook zij, we moeten met hen afrekenen als we toegewijd aan de Heer willen leven.
Nadat Benaja de twee mannen uit Moab heeft verslagen, gaat hij niet lekker op zijn lauweren rusten om na te genieten van zijn overwinning. Hij blijft oplettend speuren of ergens nieuw gevaar dreigt. Zodra zich dat aandient, treedt hij met onverschrokken moed en doortastend op.
Wat is het geval? Er is een leeuw in een kuil terechtgekomen. Als bijzonderheid wordt vermeld dat het in de sneeuwtijd is. Benaja had kunnen denken: ‘Die leeuw zit daar goed, die vormt voor niemand meer een bedreiging; mooi laten zitten, dan gaat hij vanzelf dood.’ Maar zo zit Benaja niet in elkaar. We kunnen ons voorstellen dat hij heeft gedacht: ‘Die leeuw is misschien wel door de sneeuw uitgegleden en zo in de kuil terechtgekomen. Wat met die leeuw is gebeurd, kan ook met een mens gebeuren. Kinderen vinden het bijvoorbeeld prachtig om in de sneeuw te spelen. Stel je voor dat een van die kinderen ook uitglijdt en per ongeluk in die kuil belandt. Daar moet je toch niet aan denken.’ Benaja bedenkt zich niet, laat zich in de kuil zakken en doodt de leeuw. Hij denkt niet aan zichzelf, maar aan het gevaar dat anderen lopen.
Benaja handelt naar de betekenis van zijn naam. Zijn naam betekent ‘door de HEERE gebouwd’. In zijn omgang met de HEERE heeft de HEERE hem gevormd tot een man van karakter. De kracht om de strijd met die leeuw aan te gaan heeft hij niet in zichzelf. Maar hij zegt als het ware: “Ik vermag alles door Hem Die mij kracht geeft” (Fp 4:13). Dat is niet de taal van de branieschopper, maar de taal van het geloof in de Almachtige. Voor Hem is die leeuw een kleintje. Heeft zijn koning, David, ook niet die taal gesproken toen hij zei: “Want met U ren ik door een [leger]bende, met mijn God spring ik over een muur” (Ps 18:30)?
De leeuw is hier een beeld van de duivel die erop uit is om te verslinden (1Pt 5:8). Op de onmogelijkste plekken, waar wij menen dat hij geen kwaad kan doen, probeert hij slachtoffers te maken. Daarbij heeft hij een voorkeur voor kinderen. We kunnen van Benaja leren, ook al hebben we misschien geen kinderen en zijn we nog niet eens getrouwd. Het gaat erom dat we oog hebben voor de gevaren waaraan onze kinderen, die van onszelf of van onze broeders en zusters, blootstaan. Waarmee komen kinderen in aanraking op school, op straat? Het is koud in de wereld. Er ligt een dikke laag sneeuw. De sneeuw maakt de wereld aantrekkelijk en doet de kou vergeten.
Het is helaas geen uitzondering dat de kou de kinderen tegemoet slaat als ze thuiskomen. Niemand die op hen wacht om iets met hen te drinken, niemand die vraagt hoe ze het hebben gehad, niemand bij wie ze hun verhaal spontaan kwijt kunnen. Ja, er is wel een ‘knuffelhoek’. De pc wordt aangezet of de smartphone wordt gepakt om ‘het net’ op te gaan en het chatten kan beginnen. Met wie? Er zijn altijd ‘aardige’ mensen, aan wie ze wél hun verhaal kwijt kunnen, die wél aandacht hebben. De sneeuw ziet er zo aantrekkelijk uit, de kou wordt vergeten, ze komen steeds dichter bij de kuil … Als je dit herkent, treed dan op als Benaja.
Er staat niet bij dat er bij zijn optreden toeschouwers waren. Er staat ook niet dat hij de dode leeuw uit de kuil heeft meegenomen om die triomfantelijk als een trofee aan anderen te laten zien. Misschien heeft hij er nooit iets van aan anderen verteld. Maar God heeft het opgemerkt en laten optekenen in Zijn Woord, opdat wij ervan kunnen leren.
Dit gevecht met de leeuw in de kuil, waarbij niemand aanwezig was of toekeek dan alleen de HEERE, doet denken aan het strijden in de gebeden, zoals we dat lezen van Epafras: “U groet Epafras, die [een] van u is, een slaaf van Christus <Jezus>, die altijd voor u strijdt in de gebeden dat u mag vaststaan, volmaakt en ten volle verzekerd in [de] hele wil van God” (Ko 4:12). Een dergelijke strijd wordt gestreden in het verborgene van de binnenkamer (vgl. Mt 6:6). Onopvallend voor mensen, maar waargenomen door God mogen we voor anderen strijden in de gebeden.
Voor wie zich misschien nutteloos voelt, ligt hier een enorme mogelijkheid om medegelovigen op een geweldige manier te dienen. Hij of zij kan gaan strijden in de gebeden voor de gezinnen van de gelovigen, vooral voor hun kinderen. Meer dan ooit is het nodig dat er voor de gezinnen wordt gebeden, want daarop concentreren zich de aanvallen van de duivel. Deze oproep tot gebed geldt niet alleen voor oudere gelovigen. Het is te wensen dat ook jongeren de noodzaak ervan inzien. Neem meer tijd om te bidden voor het geestelijke behoud van de kinderen van de gelovigen en voor al de kinderen die we in onze kennissenkring hebben. Zo kunnen we een held van de ware David worden.
In de overwinning die Benaja in het verborgene heeft behaald, lijkt hij op David. Ook David heeft in het verborgene de leeuw, en ook de beer, verslagen (1Sm 17:34-35).
Ook na zijn tweede overwinning is Benaja er de man niet naar om zijn gemak ervan te nemen. De vijand is er trouwens ook de vijand niet naar om na een nederlaag de strijd op te geven. Hij verschijnt telkens in een andere gedaante. Dit keer krijgt Benaja met een Egyptenaar te maken. Evenals de vorige vijanden is ook dit er eentje van formaat. Er doemt een reusachtige gestalte van maar liefst tweeënhalve meter voor hem op (1Kr 11:23). Zo’n verschijning zal op veel mensen in Israël indruk hebben gemaakt, maar niet op Benaja.
Egypte is een beeld van de wereld. Dat zien we in het boek Exodus. Egypte is het land dat het volk van God lange tijd in slavernij heeft gehouden. Toen God Zijn volk daaruit wilde bevrijden, bood de koning van Egypte heftig tegenstand. Zelfs toen het volk van God weggetrokken was, wilde de farao het volk terughalen en weer onder zijn heerschappij brengen. Dit is een illustratie van wat er gebeurt als iemand tot bekering komt. Dan wordt hij door God gered uit de tegenwoordige boze wereld (Gl 1:4).
Laten we echter niet denken dat we daarmee voorgoed van deze vijand verlost zijn. Zeker, hij heeft geen gezag meer over ons. Toch zal hij telkens weer proberen een bepaald gebied van ons leven in bezit te krijgen. Het gevaar blijft aanwezig dat bepaalde patronen van ons oude leven weer ingang bij ons krijgen. Het had toch ook zo zijn aantrekkelijke kanten, niet alles was toch even verkeerd, er zijn toch een heleboel dingen waarvan we kunnen genieten, we hoeven toch niet wereldvreemd te zijn?
Het zijn op zich geen verwerpelijke redeneringen. Maar pas op: zijn we er zeker van dat zulk soort redeneringen niet bedoeld zijn om onze breuk met de wereld ongedaan te maken, en zijn we ervan overtuigd dat ze onze toewijding aan de Heer Jezus niet zullen verminderen? Vroeger gingen we op in muziek of sport of konden we alleen maar denken aan mooie kleren of mooie auto’s. Daarmee hebben we gebroken. Is het daarom verkeerd om naar muziek te luisteren, aan sport te doen of er verzorgd uit te zien of een auto te gebruiken? Nee, maar laten we wel bedenken dat waar we vroeger in en voor leefden, opnieuw het patroon van ons leven kan worden als we er niet mee handelen zoals Benaja met de Egyptenaar.
Hoe behaalt Benaja de overwinning? In de eerste plaats gaat hij er met een staf op af. Iemand gebruikt een staf als hij onderweg is. De staf zegt iets over pelgrim-zijn, een vreemdeling op aarde, iemand die onderweg is naar zijn bestemming. Voor wie Christus kent als Verlosser en Heer, is de bestemming niet deze wereld. Daaruit is hij immers verlost. Onze bestemming is de hemel, daarnaar zijn we onderweg. Als we ons dat goed bewust zijn, hebben we een wapen tegen de vijand. Als de wereld ons wil verleiden om deel te nemen aan haar vertier en mee te doen met haar inspanningen, laten we dan de staf omhooghouden. Daarmee zeggen we: ‘Ik hoor niet bij jou, ik hoor bij de hemel.’
Met zijn staf in zijn hand rukt Benaja de speer uit de hand van de Egyptenaar. Daar spreekt een krachtig optreden uit. Hij vraagt niet of de Egyptenaar zo vriendelijk wil zijn om even zijn speer in te leveren, maar hij neemt de speer met geweld uit zijn handen. Dan geeft hij de Egyptenaar met zijn eigen wapen de doodsteek. Ook hierin volgt hij het voorbeeld van zijn koning, David. Die heeft immers vroeger de reus Goliath met diens eigen wapen gedood (1Sm 17:51). Dat wijst weer op een prachtige manier naar de Heer Jezus, Die de duivel met diens eigen wapen, de dood, heeft verslagen (Hb 2:14).
In Kolossenzen 3 staat hoe we dit doden van de Egyptenaar kunnen toepassen. We worden daar opgeroepen om onze leden die op aarde zijn te doden. Een van de leden die daar worden genoemd, is “de hebzucht, die afgodendienst is” (Ko 3:5). En, zo staat in een volgend vers, “ook u hebt vroeger onder hen gewandeld, toen u daarin leefde” (Ko 3:7). Dat betekent dat het gaat om dingen waarin we vroeger leefden. De opdracht is nu om, zodra we merken dat iets van vroeger weer beslag op ons gaat leggen, als we gevoelens die we vroeger koesterden weer in ons voelen opkomen, daarmee radicaal af te rekenen. We mogen ze niet de kans geven dat ze weer bezit van ons nemen.
Dat kan alleen door eraan te denken wat de Heer Jezus voor ons deed aan het kruis om ons ervan te verlossen. Daar behaalde Hij de grote overwinning. In die overwinning mogen wij gaan staan. We mogen zeggen dat we meer dan overwinnaars zijn door Hem Die ons heeft liefgehad (Rm 8:31-39). Daarmee geven we de Egyptenaar de doodsteek.
24 - 39 Overige helden
24 Asahel, de broer van Joab, behoorde tot de dertig; Elhanan, de zoon van Dodo, [uit] Bethlehem; 25 Samma uit Harod; Elika uit Harod; 26 Helez uit Pelet; Ira, de zoon van Ikkes, uit Tekoa; 27 Abiëzer uit Anathoth; Mebunnai uit Husa; 28 Zalmon uit Ahoah; Maharai uit Netofa; 29 Heleb, de zoon van Baëna, uit Netofa; Ithai, de zoon van Ribai, uit Gibea van de Benjaminieten; 30 Benaja uit Pirhathon; Hiddai uit de dalen van Gaäs; 31 Abi-Albon uit [Beth-]Araba; Azmaveth uit Barhum; 32 Eljachba uit Saälbon; [van] de zonen van Jasen: Jonathan; 33 Samma uit Harar; Ahiam, de zoon van Sarar, uit Harar; 34 Elifelet, de zoon van Ahasbai, de zoon van een man uit Maächa; Eliam, de zoon van Achitofel, uit Gilo; 35 Hezrai uit Karmel; Paërai uit Arba; 36 Jigeal, de zoon van Nathan, uit Zoba; Bani uit Gad; 37 Zelek, de Ammoniet; Naharai uit Beëroth, de wapendrager van Joab, de zoon van Zeruja; 38 Ira uit Jether; Gareb uit Jether; 39 Uria, de Hethiet; bij elkaar zevenendertig.
Van de rest van de helden horen we alleen de naam en de plaats waar ze vandaan kwamen. Enkele van deze namen zijn we ook in de geschiedenis van David tegengekomen, zoals Asahel (vers 24) en Uria (vers 39). Er wordt er niet één vergeten. Bij God zijn ze allemaal bekend en staan ook hun daden opgetekend. Zo vergeet Hij ook niets wat uit liefde voor de Heer Jezus is gedaan.
De naam van Uria kan niet worden genoemd zonder terug te denken aan de zonde van David met Bathseba en de moord die hij op Uria heeft laten plegen. David heeft hem uit de weg geruimd. Daartoe heeft hij zich vanwege de trouw van Uria gedwongen gevoeld omdat hij zijn zonde wilde verbergen. Hier gedenkt God de trouw van deze trouwe strijder voor David. Uria krijgt zijn beloning in de opstanding.
Opmerkelijk is dat in de rij van de helden van David de naam van Joab ontbreekt. Zijn naam ontbreekt terecht, want hij heeft zijn eigen strijd gestreden en niet die van David, hoewel zijn strijd vaak wel ten gunste van David was.
Hoewel Joab niet onder de helden wordt genoemd, wordt zijn naam toch enkele keren vermeld. Er is twee keer sprake van “de broer van Joab” (verzen 18,24) en een keer van “de wapendrager van Joab” (vers 37). Het feit dat Joab zijn eigen strijd streed, heeft geen invloed gehad op zijn broers en op zijn wapendrager. Zij hebben voor David gestreden. Andersom heeft het feit dat zijn broers en zijn wapendrager voor David streden, helaas geen invloed gehad op Joab.